1 Dag! pagina 8 15 begroetingen; kennismaken; 2 Hoe gaat het? pagina hoe het met iemand gaat; kennismaken;

Transcriptie

1

2 1 Dag! pagna 8 15 begroetngen; kennsmaken; enkele natonalteten; het alfabet; namen van Europese landen Les Thema s 2 Hoe gaat het? pagna hoe het met emand gaat; kennsmaken; formeel/nformeel taalgebruk; getallen tot 100; telefoneren; specale postzegels 3 Hoe s ze? pagna mensen beschrjven (karakter en uterljk); famle en vrenden; bedankbrefjes 4 Hoeveel? pagna getallen en hoeveelheden; famlerelates; tjd: de klok, dagdelen, dagen; statstsche vergeljkngen 5 Ik sta om zes uur op! pagna het dageljks leven; het ontbjt; Nederlanders en koffe 6 Wat heb je pagna het dageljks leven (2); levensloop; gsteren gedaan? de verjaardagskalender 7 En wat voor werk doe jj? pagna beroepen; personeelsadvertentes; een Nederlandse kunstenaar 8 Ik heb trek n patat! pagna eten en drnken; geld; eten n Vlaanderen 9 Pardon, weet u pagna orëntate, plaatsbepalngen; msschen waar? kleuren; toersme n Nederland 10 Lekker met de tren! pagna vrjetjdsbestedng; de Elfstedentocht 4 ver

3 Taalhandelngen Grammatca begroeten; voorstellen; vragen naar herkomst en woonplaats en reacte vragen hoe het met emand gaat en reacte; anderen voorstellen en reacte; nformate vragen (adres/telefoonnummer) emand beschrjven; een menng geven; over famle en vrenden praten vragen naar hoeveelheden; zch verontschuldgen; vragen naar famlerelates en reacte; vragen naar de tjd en reacte; nformate vragen over dagndelng praten; emand tegenspreken, een menng verdedgen over dagndelng n het verleden praten over werk praten; complment maken en reacte een voorstel doen; ets bestellen en betalen; bedanken dmnuteven; zullen; ets/nets; het perfectum (III): hebben of zjn?; het partcpum (II): gezeggen waar ets/emand zch bevndt; emand aanspreken; de weg vragen; zeggen dat je ets net verstaat; de weg wjzen het pronomen personale (sg.); het presens (sg.), zjn en kunnen; syntaxs: vraag- en mededelende znnen; enkele prepostes en nterrogatva het pronomen personale (pl.); hebben en zjn (pl.); mogen en moeten; de negate (net, geen); het pronomen possessvum; het pronomen personale: net-subject; enkele prepostes en nterrogatva het artkel (defnet en ndefnet); het adjectef; enkele adverba; de conjuncte maar; enkele prepostes; het pronomen demonstratvum het substantef (pl.); er als voorlopg subject (er s/er zjn); er + numerale; adverba (tjd) separabele verba; het pronomen reflexvum; wllen; adverba (frequente); er + preposte het perfectum (I): vorm regelmatge verba; adverba (tjd) namen van personen en beroepen: manneljke en vrouweljke vormen; al (tjd); het perfectum (II): het partcpum (I): onregelmatge verba prepostes; adverba (rchtng); syntaxs: de ndrecte vraag; de mperatef; er als plaatsbepalng naar voorkeur vragen en reacte; postef en negatef reageren; ets beargumenteren het ordnale; syntaxs: de bjzn 5 vjf

4 11 We gaan verhuzen! pagna wonen; bezgheden n het weekend; wonen n Nederland Les Thema s 12 Wj woonden n een pagna wonen (nrchtng); vroeger; het weer; gezellg husje maanden en sezoenen; wonen op een woonboot 13 Ik zt net te denken pagna net-alledaagse actvteten; een feestje; de datum, Nederlandse feestdagen 14 Hebt u een dagschotel? pagna eten en drnken (2); n een restaurant; Nederlandse recepten; Nederlandse eetgewoonten 15 Kan k u helpen? pagna kledng, wnkelen; Amsterdam; het lchaam; het Oranje-gevoel 16 We s er aan de beurt? pagna wnkels en densten; boodschappen doen; gezond eten; spaaractes 17 Ik zou graag pagna vakantehusjes; vakante n Nederland; de Waddenelanden 18 Onderweg pagna rezen; kranten en tjdschrften; contactadvertentes 19 Ik ben erg verkouden! pagna gezondhedsklachten, bj de dokter, beweegtest; seksuele voorlchtng n Nederland 20 Bj de Chnees pagna natonalteten; een rjsttafel n Indonesë; de Chnees; butenlanders n Nederland Woordenljst per les pagna zes

5 Taalhandelngen Grammatca ets beschrjven (beoordelen); een afspraak maken; over plannen praten; zeggen wat je nu doet; emand utnodgen; vergeljken handelng of stuate n de toekomst: het presens, gaan + nfntef, het futurum: adverba (tjd); zjn + aan het + nfntef; de comparatef over vroeger praten; vergeljken het mperfectum; de conjuncte toen; er als voorlopg subject zeggen wat je moet doen; consensus vnden; zeggen waarom je net kan; een afspraak maken staan/ztten/lggen/lopen + te + nfntef; syntaxs: de bjzn; hoeven + negate (+ te) een voorstel doen; ets bestellen en betalen (2); zeggen wat er s; zeggen wat je wlt doen; utleg vragen het pronomen relatvum; met z n tweeën/... een gesprek n een wnkel voeren; zeggen wat je (net) bevalt zeggen wat je wlt kopen (regster herkennen) de superlatef; ets/nets + adjectef + s ndefnta: onbepaalde telwoorden; syntaxs: de plaats van het drect en ndrect object; dmnuteven: -etje en -pje nformate vragen (telefonsch) nformate vragen (telefonsch); een afspraak bevestgen; een reserverng laten bevestgen de condtonals; syntaxs: twee nfnteven het passvum een afspraak maken; zeggen dat je pjn hebt; utleg vragen de conjunctes omdat en want, syntaxs een verhaal vertellen; zch n spreektaal utdrukken; zeggen dat ets (net) smaakt natonalteten: manneljke en vrouweljke vormen 7 zeven