Project MER. Afval-energiecentrale RECOVER ENERGY NV LEUVENSESTEENWEG KAMPENHOUT

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Project MER. Afval-energiecentrale RECOVER ENERGY NV LEUVENSESTEENWEG 51 1910 KAMPENHOUT"

Transcriptie

1 Project MER Afval-energiecentrale RECOVER ENERGY NV RECOVER ENERGY NV LEUVENSESTEENWEG KAMPENHOUT UITGAVE : JUNI 2011 REF. : BASIS_RECOVER_MER_EINDVERSIE0.1.DOCX REV. : EINDVERSIE Sertius CVBA Environmental & Safety Services Remy-toren Vaartdijk 3-bus 202 B-3018 Wijgmaal (Leuven)

2 PROJECT-MER INLEIDING Recover Energy N.V. plant de bouw en exploitatie van een afval-energiecentrale voor niet-gevaarlijk, niet recupereerbaar residu te Kampenhout. Onderhavig milieueffectenrapport werd opgesteld in het kader van de aanvraag tot het verkrijgen van een milieuvergunning voor de afval-energiecentrale en heeft ook tot doel om de mogelijke milieuimpact van de activiteiten van Recover Energy N.V. in kaart te brengen. Milieueffectrapportage (m.e.r.) is een instrument om de doelstellingen en beginselen van het milieubeleid te helpen realiseren, nl. het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen. Het m.e.r.-proces is een juridischadministratieve procedure waarbij vooraleer een activiteit of ingreep (projecten, beleidsvoornemens zoals plannen en programma's) plaatsvindt, de milieugevolgen ervan op een wetenschappelijk verantwoorde wijze worden bestudeerd, besproken en geëvalueerd. Het is een belangrijk hulpmiddel voor de overheid om te beslissen of een bepaald project zal toegelaten of vergund worden en onder welke voorwaarden. Het milieueffectrapport maakt deel uit van de aanvraag tot het verkrijgen van de milieuvergunning die zal ingediend worden bij de Bestendige Deputatie van de provincie Vlaams-Brabant. Het decreet betreffende milieueffect- en veiligheidsrapportage van 18 december 2002 (B.S. 13 februari 2003) voorziet in een MER-procedure opgebouwd uit verschillende stappen: - Opstellen van een kennisgeving door een team van deskundigen. De kennisgeving omvat naast een beschrijving van het project en de relevante randvoorwaarden tevens een voorstel inzake te onderzoeken disciplines en samenstelling van een team van deskundigen; ook wordt in de kennisgeving per discipline een beschrijving gegeven van de methodologie voor de beschrijving van de referentiesituatie en de effectvoorspelling en -beoordeling. De kennisgeving is een publiek document dat aan een ter inzage legging wordt onderworpen. - De opmaak van richtlijnen vanuit de Dienst MER op basis van opmerkingen van de bevolking en het advies van de bevoegde instanties. De richtlijnen voor onderhavig project-mer werden op 10 juni 2008 betekend aan de initiatiefnemer. - Opmaak een ontwerp-mer dat voorgelegd wordt voor advies aan de bevoegde instanties. - Opmaak van een finaal MER, rekening houdend met de opmerkingen van de bevoegde instanties, dat dient goedgekeurd te worden door de bevoegde overheid, de Dienst MER. Het finaal MER wordt een publiek document na goed- of afkeuring. In het geval van onderhavig project, zal het goedgekeurd MER deel uitmaken van de milieuvergunningsaanvraag die ingediend zal worden door Recover Energy N.V. voor de uitbating van een afval-energiecentrale voor niet-gevaarlijk, niet recupereerbaar residu.

3 & A. &. # # recover energy PROJECT-MER AFVAL-ENERGIECENTRALE RECOVER ENERGY N.V. Initiatiefnemer: Recover Energy NV Exploitatiezetel: Maatschappelijke zetel: (= correspondentieadres) Leuvensesteenweg 51,1910 Kampenhout Leuvensesteenweg 51,1910 Kampenhout ' Verantwoordelijk Dhr. Franky De Coninck, gedelegeerd bestuurder van De Coninck N.V. Dhr. Danny De Coninck, bestuurder van De Coninck N.V. Tel.: Fax.: Contactpersoon: 016/ /49.01,83 Dhr. Johan Boon 0496/ Voor de initiatiefnemer, Franky De Coninck Danny De Coninck

4 PROJECT-MER E XTERNE DESKUNDIGEN Het project-mer is opgesteld door volgende externe deskundigen: MER-coördinatie 1 : MER-deskundige bodem en water (deeldomein hydrogeologie): Steven Eersels Sertius cvba steven.eersels@sertius.be erkenningsnr.: MER/EDA/657-V3 einddatum erkenning: 29/01/2015 Katrien Van Haecke Sertius cvba katrien.vanhaecke@sertius.be erkenningsnr.: MB/MER/EDA/643-V2 einddatum erkenning: 11/05/2015 MER-deskundige lucht: MER-deskundige geluid: Johan Versieren Milieubureau JOVECO joveco@scarlet.be erkenningsnr.: MB/MER/EDA/059/V-4 einddatum erkenning: 11/5/2015 Guy Putzeys dba-plan guy.putzeys@dba-plan.be erkenningsnr.: MER/EDA/393/V-3 einddatum erkenning: 28/7/2013 MER-deskundige mens (gezondheid): MER-deskundige mens (sociaal-organisatorische aspecten): Luc Iliano Labo Iliano luc.iliano@labolvi.be erkenningsnr.: MB/MER/EDA-164/V3 einddatum erkenning: 12/03/2012 Rik Houthaeve Grontmij rik.houthaeve@grontmij.be einddatum erkenning: 23/09/2013 Andere betrokken medewerkers Sertius cvba: Julie Nenquin medewerkerster discipline mens en MER-coördinatie. 1 In afwachting van de publicatie in het BS van een nadere regeling, mag de coördinatie worden waargenomen door een erkende MER-deskundige.

5 PROJECT-MER I NTERNE DESKUNDIGEN Volgende interne deskundigen waren betrokken bij de opmaak van het project-mer: Johan Boon Franky De Coninck Danny De Coninck Kim Thomas Projectmanager Easytech bvba gedelegeerd bestuurder van De Coninck N.V. bestuurder van De Coninck N.V. verantwoordelijke milieu De Coninck N.V.

6 INHOUDSTAFEL INHOUD I ALGEMENE INLICHTINGEN 1. A CHTERGRONDINFORMATIE EN HISTORIEK... I.2 2. V ERGUNNINGEN... I.2 3. B EKNOPTE BESCHRIJVING PROJECT EN TOETSING MER- PLICHT... I.3 4. V ERDER BESLUITVORMINGSPROCES... I.3 II SITUERING VAN HET PROJECT 1. R UIMTELIJKE SITUERING VAN DE INRICHTING... II Algemene situering... II Toegangswegen... II Nabije omgeving... II Bewoning... II Industrie... II Kwetsbare natuurgebieden... II Beschermde monumenten en landschapen... II Mobiliteit... II MOBILITEITSPLAN KAMPENHOUT... II MOBILITEITSPLAN BOORTMEERBEEK... II MOBILITEITSPLAN HERENT... II GEMEENTELIJK VERKEERSCONVENANT HERENT... II STREEFBEELDSTUDIE N26... II Ontwerp streefbeeld... II Herkomst/bestemmingsonderzoek... II.7 2. J URIDISCHE EN BELEIDSMATIGE RANDVOORWAARDEN... II Evaluatie van de juridische en beleidsmatige randvoorwaarden... II Verenigbaarheid met het uitvoeringsplan huishoudelijke afvalstoffen (UHA)... II Uitvoeringsplan milieuverantwoord beheer van huishoudelijke afvalstoffen ( )... II Actualisatie van de ramingen van het aanbod van huishoudelijke afval en vergelijkbaar bedrijfsafval en van de beschikbare verwerkingscapaciteit (2010)... II.21

7 INHOUDSTAFEL 2.3 Toepasbaarheid uitvoeringsplan hoogcalorische afvalstoffen (UHCA)... II Toepasbaarheid uitvoeringsplan Hout... II Verenigbaarheid met de vastgelegde bestemming en de stedenbouwkundige bepalingen... II.24 III HET PROJECT 1. A LGEMENE BESCHRIJVING VAN HET PROJECT... III.2 2. V ERANTWOORDING VAN HET PROJECT... III Beschikbaarheid van afval... III Mobiliteitsaspect... III Warmtelevering... III.4 3. R EFERENTIE EN GEPLANDE SITUATIE... III Referentiesituatie... III Geplande situatie... III Ontwikkelingsscenario s... III Autonome ontwikkelingsscenario s... III Gestuurde ontwikkelingsscenario s... III.5 4. B ESCHRIJVING VAN DE ACTIVITEITEN EN INSTALLATIES... III Aanvoer, stockage en voorbehandeling van afval... III Aanvoer van de afvalstoffen... III Ontvangst van de afvalstoffen... III Stockage van de afvalstoffen... III Periodieke controles op en gehanteerde criteria voor de aangevoerde afvalstoffen... III Verbrandingsoven... III Energierecuperatie... III Rookgasreiniging... III Reststoffen... III Chemicaliënopslag... III Onderhoudswerkzaamheden... III Start- en stopoperaties... III Startoperaties... III Stopoperaties... III Incidentele situaties... III Herlocalisatie activiteiten van De Coninck NV te Kampenhout... III Interne mobiliteitsorganisatie op de site... III Jaagpad (fietspad)... III M ATERIAAL- EN ENERGIESTROMEN... III Afvalstoffen en reststoffen... III Afvalstoffen... III Reststoffen... III.26

8 INHOUDSTAFEL 5.2 Waterhuishouding... III Energie... III A ANLEGFASE... III Aanleg van de bouwput voor de constructie van de afval-energiecentrale... III Aanleg van de tunnel onder het kanaal Leuven-Dijle... III Aanleg van een verhoogde kade & fietserstunnel en werken ter hoogte van het jaagpad... III F ASERING VAN HET PROJECT... III Fase 1... III Fase 2... III Ruimte voor toekomstige ontwikkelingen... III V EILIGHEIDSOVERWEGINGEN... III Aanwezigheid van een hoogspanningslijn:... III Situering t.o.v de aanvliegroute van Brussels Airport... III Impact op de intensiteit van elektromagnetische velden... III Risico van brand en ontploffing t.a.v. de omgeving( De nabije aanwezigheid van brandstofopslag Piva-Oil en drukstation Fluxys).... III Interventie- en veiligheidsvoorzieningen ingeval van incidenten... III T EWERKSTELLING... III.37 IV BESCHRIJVING VAN OVERWOGEN ALTERNATIEVEN 1. N ULALTERNATIEF... IV.2 2. L OCATIEALTERNATIEF... IV.2 3. U ITVOERINGSALTERNATIEVEN / BBT... IV Procesalternatieven... IV Rookgasreinigingsalternatieven... IV NOx -emissiereductie: SCR met NH3 of ureum... IV BBT-evaluatie... IV.4 V INGREEP-EFFECT ANALYSE 1. I NGREEP- EFFECT SCHEMA... V.2 VI AFBAKENING STUDIEGEBIED, BESCHRIJVING REFERENTIESITUATIE, 1. R EFERENTIESITUATIE EN GEPLANDE SITUATIE... VI.2 2. B ODEM EN GRONDWATER... VI Algemene methodologie... VI Gehanteerde bronnen... VI Aanpak bespreking studiegebied... VI Effectvoorspelling en -beoordeling... VI Afbakening en beschrijving studiegebied... VI Afbakening van het studiegebied... VI.3

9 INHOUDSTAFEL Beschrijving kwaliteit studiegebied... VI GEOLOGIE EN HYDROGEOLOGIE... VI Geologische opbouw... VI Hydrogeologie... VI Grondwaterkwetsbaarheid... VI Regionale en lokale grondwaterstroming... VI Bodemkaart... VI Overstromingskaart... VI BODEMGEBRUIK... VI BODEM- EN GRONDWATERKWALITEIT... VI Referentiesituatie... VI Bodem- en grondwaterkwaliteit... VI Grondwaterpeilmetingen... VI Geplande situatie... VI Aanlegfase... VI BOUWPUT... VI Grondverzet... VI Bemaling... VI Stabiliteit Zetting... VI Profielverstoring... VI Grondwaterstroming... VI Trillingen... VI AANLEG VAN DE TUNNEL ONDER HET KANAAL LEUVEN-DIJLE... VI Grondverzet... VI Bemaling... VI Zetting... VI Profielverstoring... VI Grondwaterstroming... VI AANLEG VAN DE KADE & FIETSTUNNEL EN WERKEN TER HOOGTE VAN HET JAAGPAD... VI Grondverzet... VI Bemaling... VI Zetting... VI Profielverstoring... VI Grondwaterstroming... VI Exploitatiefase... VI GRONDWATERWINNING... VI Modelopbouw... VI Nulsituatie... VI Effectvoorspelling: verlaging van de watertafel... VI Effectvoorspelling: invloed op omliggende natuurgebieden/natuurwaarden... VI Effectvoorspelling: invloed op vergunde grondwaterwinningen... VI Effectvoorspelling: invloed op drinkwaterwinning VMW... VI Effectvoorspelling: invloed op bodem- en grondwaterverontreiniging in de omgeving... VI BODEM... VI Opslag van afvalstoffen, reststoffen en gevaarlijke producten... VI Warmtegeleiding... VI Trillingen... VI.12

10 INHOUDSTAFEL 2.5 Milderende maatregelen... VI G ELUID EN TRILLINGEN... VI Beknopte beschrijving methodiek... VI Enkele technische begrippen... VI ALGEMENE BEGRIPPEN... VI MEETPARAMETERS... VI GEBRUIKTE MEETAPPARATUUR... VI Vlarem II - wetgeving... VI KB van 14/02/2006 (wijziging van KB van 6 maart 2002)... VI Afbakening en beschrijving studiegebied... VI Referentiesituatie... VI Immissiemetingen en meetsituatie geluid... VI BESTAANDE IMMISSIEGEGEVENS INZAKE GELUID... VI IMMISSIEMETINGEN IN HET KADER VAN DIT MER... VI Meetpunt 1: Leuvensesteenweg 48, 1910 Kampenhout... VI Meetpunt 2: Vaartstraat 8, 1910 Kampenhout... VI Geplande situatie... VI Aanlegfase... VI GELUID... VI TRILLINGEN... VI Exploitatiefase... VI IDENTIFICATIE EN KARAKTERISATIE VAN DE GELUIDSBRONNEN... VI HET SPECIFIEKE GELUIDSNIVEAU VAN RECOVER ENERGY N.V. AFKOMSTIG VAN CONTINUE BRONNEN... VI HET SPECIFIEKE GELUIDSNIVEAU VAN RECOVER ENERGY N.V. AFKOMSTIG VAN FLUCTUERENDE BRONNEN... VI AANVOER VAN DE AFVALSTOFFEN... VI Met behulp van vrachtwagens... VI Met behulp van een containerschip... VI TRILLINGEN IN DE EXPLOITATIEFASE... VI Samenvatting van de effecten... VI Milderende maatregelen... VI Het specifieke geluidsniveau van Recover Energy N.V. afkomstig van continue bronnen na de uitvoering van milderende maatregelen... VI GEVELS EN DAK UITGEVOERD IN 6 CM DIK BETON 140 KG/M³ OF GELIJKAARDIG MATERIAAL MET DEZELFDE GELUIDSREDUCTIE IN ALLE FREQUENTIEGEBIEDEN... VI GEVELS EN DAK UITGEVOERD IN 19 CM DIK BETON 430 KG/M³ OF GELIJKAARDIG MATERIAAL MET DEZELFDE GELUIDSREDUCTIE IN ALLE FREQUENTIEGEBIEDEN... VI SAMENVATTING VAN DE EFFECTEN: SIGNIFICANTIEKADER... VI Postmonitoring... VI L UCHT... VI Beknopte beschrijving methodiek... VI Afbakening en beschrijving van het studiegebied... VI Afbakening studiegebied... VI Te bestuderen parameters... VI Luchtkwaliteitsdoelstellingen... VI Beschrijving actuele luchtkwaliteit studiegebied... VI Luchtkwaliteit in het studiegebied op basis van interpolatiegegevens VMM... VI.65

11 INHOUDSTAFEL Impact van lokale bronnen... VI Besluit met betrekking tot de luchtkwaliteit in het studiegebied... VI Referentiesituatie... VI Relevante emissiebronnen bij de actuele bedrijfsvoering... VI Beoordeling impact in de referentiesituatie... VI Geplande situatie... VI Aanlegfase... VI Exploitatiefase... VI DE AANVOER VAN DE AFVALSTOFFEN EN DE AFVOER VAN DE RESIDU S... VI DE VENTILATIE-EMISSIES VAN DE GEBOUWEN... VI DE EMISSIES VAN DE VERBRANDINGSINSTALLATIE... VI UITVOERINGSALTERNATIEVEN (VARIANTEN)... VI IMPACTEVALUATIE... VI Impact transport... VI Impact Exploitatie-emissies... VI Impact ter hoogte van de stortlocatie aan overkant kanaal Kadering van de emissieniveaus ten opzichte van de vlaamse doelstellingen en BBT-bepalingen Milderende maatregelen... VI Postmonitoring... VI M ENS... VI sociaal organisatorische aspecten: Mobiliteit... VI Beknopte beschrijving methodiek... VI EFFECTGROEP VERKEERSDOORSTROMING... VI EFFECTGROEP VERKEERSLEEFBAARHEID EN VERKEERSVEILIGHEID... VI Afbakening en beschrijving studiegebied... VI Referentiesituatie... VI BEREIKBAARHEID... VI Weginfrastructuur...VI Openbaar vervoer...vi Fietsnetwerken...VI Conclusie bereikbaarheid...vi VERKEERSTELLINGEN... VI Mobiliteitsplan Kampenhout (1995)...VI Verkeerstellingen in het kader van TV3V...VI N21 Tellingen AWV januari VI N21 Tellingen AWV september VI Tellingen AWV juni VI Synthese van de verkeerstellingen...vi CAPACITEITSTOETS REFERENTIESITUATIE... VI VERKEERSGENERATIE SORTEERCENTRA... VI Sorteercentrum Kampenhout...VI Sorteercentrum Veltem...VI WATERWEG... VI Schepen...VI Capaciteit...VI Huidige intensiteiten...vi.128

12 INHOUDSTAFEL Geplande situatie... VI AANLEGFASE... VI Verkeersgeneratie tijdens de aanlegfase...vi Effectbeoordeling voor de aanlegfase...vi EXPLOITATIEFASE... VI Verkeersgeneratie ten gevolge van de aanvoer van afvalstoffen...vi Verkeersgeneratie ten gevolge van de aanvoer van chemicaliën...vi Verkeersgeneratie ten gevolge van de afvoer van reststoffen...vi Verkeersgeneratie ten gevolge van de herlocalisatie van de activiteiten van de Coninck te Kampenhout...VI Totale verkeersgeneratie...vi Effectbeoordeling van de doorstroming tijdens exploitatie op de waterwegen...vi Effectbeoordeling van de doorstroming tijdens exploitatie op het wegennet...vi Effectbeoordeling verkeersleefbaarheid en verkeersveiligheid tijdens exploitatie...vi Effectbeoordeling bij gebruik van de tunnel...vi Effecten ten opzichte van het ontwikkelingsscenario... VI Milderende maatregelen... VI Postmonitoring... VI sociaal organisatorische aspecten: Ruimtelijke aspecten... VI Beknopte beschrijving methodiek... VI WIJZIGING RUIMTEGEBRUIK... VI WIJZIGING RUIMTELIJKE SAMENHANG EN BARRIÈREWERKING... VI HINDERASPECTEN EN VEILIGHEID... VI WIJZIGING BELEVINGSWAARDE... VI Afbakening en beschrijving van het studiegebied... VI BESCHRIJVING VAN RELEVANT RUIMTELIJKE STRUCTUURPLANNEN I.H.K.V. HET VOORLIGGEND PROJECT... VI Provinciaal ruimterlijk structuurplan (PRS) Vlaams Brabant...VI gemeentelijk ruimtelijk structuurplan (GRS) Kampenhout...VI Gewestplan,...VI AFBAKENING STUDIEGEBIED... VI Referentiesituatie... VI MICRONIVEAU PROJECTGEBIED... VI MESONIVEAU STUDIEGEBIED... VI Functies...VI Ruimtelijke structuren...vi Beeld- en belevingswaarde...vi Geplande situatie... VI WIJZIGING VAN HET RUIMTEGEBRUIK... VI WIJZIGING RUIMTELIJKE SAMENHANG EN BARRIÈREWERKING... VI HINDERASPECTEN EN VEILIGHEID... VI WIJZIGING BELEVINGSWAARDE... VI WIJZIGING VAN DE ECONOMISCHE WAARDEN VAN DE WONINGEN/VASTGOED... VI WIJZIGING VAN DE COMMERCIËLE WAARDE EN VAN HET IMAGO VAN ECONOMISCHE ACTIVITEITEN... VI Milderende maatregelen... VI Mens: toxicologie en psychosomatische effecten... VI Beknopte beschrijving methodiek... VI Afbakening en beschrijving studiegebied... VI AFBAKENING VAN HET STUDIEGEBIED... VI.174

13 INHOUDSTAFEL BESCHRIJVING VAN HET STUDIEGEBIED... VI Beschrijving van het studiegebied en de doelpopulatie...vi Onderzoek naar kankerincidenties in de omgeving van Haacht-station...VI Referentie- en geplande situatie... VI GEZONDHEIDSEFFECTEN... VI Identificatie en kwantificatie van de blootstelling en belasting: NO2, fijn stof en dioxines...vi Identificatie van de mogelijke gezondheidseffecten...vi Kankerrisico door inhalatie van kankerverwekkende stoffen...vi Specifieke gezondheidseffecten op zwangere vrouwen...vi Toetsing van de zware metalen die gezondheidseffecten kunnen veroorzaken...vi HINDERLIJKE EN PSYCHOSOMATISCHE EFFECTEN... VI Geluidshinder...VI Lichthinder...VI Geurhinder...VI Visuele hinder...vi Trillingshinder...VI Zwerfvuil en (opwaaiend) stof...vi Veiligheid en bereikbaarheid...vi Recreatie...VI Waarde onroerend goed...vi Tewerkstelling...VI Psychologische en psychosomatische effecten...vi Milderende maatregelen en postmonitoring... VI COMMUNICATIE... VI BIOMONITORING... VI F AUNA EN F LORA... VI Beknopte beschrijving methodologie... VI Afbakening en beschrijving van het studiegebied... VI Afbakening van het studiegebied... VI Beschrijving van het studiegebied... VI Effectvoorspelling en beoordeling... VI Direct biotoopverlies door ruimtebeslag... VI Biotoopwijzigingen door verdroging... VI Atmosferische emissies... VI Geluidsemissies... VI Milderende maatregelen... VI Postmonitoring... VI L ANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED EN ARCHEOLOGIE... VI Beknopte beschrijving methodologie... VI Afbakening en beschrijving van het studiegebied... VI Afbakening van het studiegebied... VI Beschrijving van het studiegebied... VI ALGEMENE SITUERING EN LANDSCHAPPELIJKE KENMERKEN... VI BESCHERMDE MONUMENTEN, LANDSCHAPPEN, STADS- EN DORSPSGEZICHTEN... VI LANDSCHAPSATLAS... VI BOUWKUNDIG EN ARCHEOLOGISCH ERFGOED... VI.213

14 INHOUDSTAFEL 7.3 Effectvoorspelling en beoordeling... VI Visuele impact... VI Impact op erfgoedwaarden... VI Milderende maatregelen... VI Postmonitoring... VI E LEMENTEN TEN BEHOEVE VAN DE WATERTOETS... VI B EOORDELING VAN DE LOCATIE... VI Het aantal beïnvloede inwoners (geluid, lucht, verkeer)... VI Inzake geluid... VI Inzake lucht... VI Inzake verkeer... VI.220

15 INHOUDSTAFEL 9.2 Algemene situering ten opzichte van het landschap... VI Beïnvloeding van het oppervlaktewater... VI Verkeer... VI.221 VII VIII GRENSOVERSCHRIJDENDE EFFECTEN MONITORING EN EVALUATIE 1. B ODEM EN GRONDWATER... VIII Grondwater... VIII Bodem... VIII.2 2. G ELUID EN TRILLINGEN... VIII.2 3. L UCHT... VIII.2 4. M ENS... VIII Mobiliteit... VIII Ruimtelijke aspecten... VIII Mens-gezondheid... VIII.4 5. F AUNA EN FLORA... VIII.5 6. L ANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED EN ARCHEOLOGIE... VIII.5 IX LEEMTEN IN DE KENNIS 1. B ODEM EN GRONDWATER... IX.2 2. G ELUID... IX.2 3. L UCHT... IX.2 4. M ENS... IX Mobiliteit... IX Ruimtelijke aspecten... IX Gezondheid... IX.3 5. F AUNA EN F LORA... IX.3 6. L ANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED EN ARCHEOLOGIE... IX.3 X INTEGRATIE EN EINDSYNTHESE 1. S YNTHESE VAN DE EFFECTEN... X Bodem en grondwater... X Geluid... X Lucht... X Mens... X Sociaal organisatorische aspecten: mobiliteit... X Sociaal organisatorische aspecten: ruimtelijke aspecten... X Toxicologie en psychosomatische effecten... X.14

16 INHOUDSTAFEL 1.5 Fauna en Flora... X Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie... X.20

17 INHOUDSTAFEL Lijst van bijlagen Bijlage III.2.1 Bijlage III.4.1 Bijlage VI.2.1 Bijlage VI.3.1 Bijlage VI.3.2 Bijlage VI.4.1 Bijlage VI.4.2 Voorbeeld van een energie inventarisatielijst Gedetailleerde weergave van de te volgen procedure ingeval van detectie van radioactieve stoffen Overzicht van de grondwaterwinningen binnen een straal van 5 km rond het studiegebied Meetpunt 1: statistische parameters voor elke meetdag Meetpunt 2: statistische parameters voor elke meetdag Meetgegevens van bestaand huisvuilverbrandingsinstallaties IFDM-outputfiguren van de verschillende impactberekeningen

18 INHOUDSTAFEL Lijst van tabellen en figuren Hierna wordt een overzicht gegeven van de tabellen en figuren die in dit document vervat zijn. Tabellen en figuren aangeduid met vindt men terug op het einde van dit document. F IGUREN Deel I - Deel II Figuur II.2.1 Uittreksel gewestplan Figuur II.2.2 PRUP camping Veronique Figuur II.2.3 Topografische kaart Figuur II.2.4 Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden in de ruime omgeving Figuur II.2.5 VEN-gebieden in de ruime omgeving Figuur II.2.6 Biologisch waardevolle gebieden in de ruime omgeving Figuur II.2.7 Uittreksel van de vogelatlas in de omgeving van Kampenhout-Sas Deel III Figuur III.1.1 Plattegrond van de inrichting Figuur III.1.2 Zij-aanzicht van de inrichting met aanduiding van de snedes Figuur III.1.3 Visualisatie van de afval-energiecentrale in vogelperspectief vanuit ZO-richting Figuur III.1.4 Visualisatie van de afval-energiecentrale in vogelperspectief vanuit W-richting Figuur III.3.3 Overzicht van de woonuitbreidingsgebieden in de omgeving van Recover Energy N.V. Figuur III.3.4 Gewenste ruimtelijk-agrarische structuur voor de gemeente Kampenhout Figuur III.3.5 Situering belangrijkste land- en tuinbouwzetels (Boortmeerbeek) Figuur III.4.6 Weergave van een reachstacker en een schip op het kanaal Leuven-Dijle Figuur III.4.7 Bevaarbare waterlopen in Vlaanderen Figuur III.4.8 Schematische voorstelling van de afval-energiecentrale Figuur III.4.9 Zij-aanzicht van de fietstunnel ter hoogte van Recover Energy N.V. Figuur III.4.10 Figuur III.4.11 Relatie tussen elektriciteitsproductie en warmtelevering Configuratie van de rookgasreiniging Figuur A en B III.6.12 Doorsnede transporttunnel onder het kanaal Leuven-Dijle Figuur III.8.13 Plattegrond van de inrichting met hoogspanningslijn en veiligheidsstroken Figuur III.8.14 Aanduiding van de ligging van de start- en landingsbanen van Brussels Airport en van Recover Energy N.V. Deel IV & V

19 INHOUDSTAFEL / Deel VI Bodem en grondwater Figuur VI.2.1 Geologische kaart van het studiegebied Figuur VI.2.2 Overzicht van de grondwaterwinningen binnen een straal van 5km rond het studiegebied Figuur VI.2.3 Stijghoogtekaart voor het freatisch grondwater in het Brulandkrijtsysteem Figuur VI.2.4 Stijghoogtekaart voor het freatisch grondwater in het Ledo Paniseliaan Brusseliaan Aquifersysteem Figuur VI.2.5 Bodemkaart van België ter hoogte van het studiegebied Figuur VI.2.6 Geografische weergave van de berekende grondwaterverlaging Geluid en trillingen Figuur VI.3.1 Figuur VI.3.2 Beslissingstabel voor bestaande inrichtingen Beslissingstabel voor nieuwe inrichtingen Figuur VI.3.3 Ligging van de meetpunten ten opzichte van de site van Recover Energy N.V. Figuur VI.3.4 Foto van de meetopstelling voor meetpunt 1 Figuur VI.3.5 Foto van de meetopstelling voor meetpunt 2 Figuur VI.3.6 Berekend Lsp tengevolge van aanlegfase Recover Energy N.V. Figuur VI.3.7 Geluidscontourenkaart voor de geplande situatie (voor de continue bronnen) Figuur VI.3.8 Geluidscontourenkaart voor de geplande situatie (voor de fluctuerende bronnen): lossen van containers door reachstacker Figuur VI.3.9 Geluidscontourenkaart voor de geplande situatie (voor de fluctuerende bronnen): lossen van vrachtwagens die afvalstoffen aanvoeren ter hoogte van de losplaats voor vrachtwagens Figuur VI.3.10 Geluidscontourenkaart voor de geplande situatie (voor de fluctuerende bronnen): lossen van vrachtwagens die afvalstoffen aanvoeren ter hoogte van de inkaptrechter van de tunnel Figuur VI.3.11 Geluidscontourenkaart voor het verkeer op de N26 zonder bijdrage van transporten van Recover Energy N.V. Figuur VI.3.12 Geluidscontourenkaart voor het verkeer op de N26 met bijdrage van transporten van Recover Energy N.V. Figuur VI.3.13 Geluidscontourenkaart voor de geplande situatie (voor de continue bronnen) met gebouwen uitgevoerd in 6 cm dik beton Figuur VI.3.14 Geluidscontourenkaart voor de geplande situatie (voor de continue bronnen) met gebouwen uitgevoerd in 19 cm dik beton

20 INHOUDSTAFEL Lucht Figuur VI.4.1 Localisatie van de meetposten van VMM in de omgeving voor het meten van de luchtkwaliteit Figuur VI.4.2 Berekende jaargemiddelde NO2 immissies (bron VMM geoloket advisering RUP) Figuur VI.4.3 Figuur VI.4.4 Figuur VI.4.5 Figuur VI.4.6 Figuur VI.4.7 Jaargemiddelde dispersie NO2, in µg/m³ bij schouwhoogte van 45 m en gemiddelde NOx emissie van 55 mg/m³ PP99,79 NO2 impact in µg/m³ bij jaargemiddelde NOx emissie van 125 µg/m³ en schouwhoogte van 45 m Impact zure depositie in Zeq/ha.jaar bij schouwhoogte van 45 m Impact depositie dioxines in pg/m².dag bij schouwhoogte van 45 m (bij aanzienlijk overschatte jaargemiddelde emissie) Impact dioxine-emissies in pg/m³ bij schouwhoogte van 45 m Mens sociaal organisatorische aspecten: Mobiliteit Figuur VI.5.1 Studiegebied ter hoogte van Recover Energy N.V. Figuur VI.5.2 Studiegebied ter hoogte van het sorteercentrum te Veltem-Beisem Figuur VI.5.3 Figuur VI.5.4 Afgescheiden netwerk van fietspaden, -bruggen en tunnels ter hoogte van Kampenhout-Sas Het kruispunt van de N21 en de N26 ter hoogte van Kampenhout-Sas Figuur VI.5.5 Bediening van het studiegebied door De Lijn Figuur VI.5.6 Fietsroutenetwerk Vlaams-Brabant ter hoogte van het studiegebied Figuur VI.5.7 Intensiteiten in pae per uur tijdens de ochtendspits (linkerfiguur) en avondspits (rechts) Figuur VI.5.8 Verkeersgeneratie sorteercentrum Kampenhout in 2008 Figuur VI.5.9 Verkeersgeneratie sorteercentrum Kampenhout verdeling in de tijd Figuur VI.5.10 Verkeersgeneratie sorteercentrum Veltem in 2008 Figuur VI.5.11 Figuur VI.5.12 Figuur VI.5.13 Figuur VI.5.14 Verkeersgeneratie sorteercentrum Veltem verdeling in de tijd Toekomstige verkeersgeneratie sorteercentrum Veltem Overzicht van de verkeersgeneratie van Recover Energy N.V. (vrachtwagen) in pae/dag Sluizen en zwaaikommen in de omgeving van Recover Energy N.V. Figuur VI.5.15 Visualisatie van de informatie omtrent wachtrijen bij openstaande bruggen: Boortmeerbeekbrug Figuur VI.5.16 Visualisatie van de informatie omtrent wachtrijen bij openstaande bruggen: Schiplakenbrug Figuur VI.5.17 Visualisatie van de informatie omtrent wachtrijen bij openstaande bruggen: Hofstadebrug Figuur VI.5.18 Visualisatie van de informatie omtrent wachtrijen bij openstaande bruggen: Colomabrug Figuur VI.5.19 Visualisatie van de informatie omtrent wachtrijen bij openstaande bruggen: Plaisancebrug

21 INHOUDSTAFEL Figuur VI.5.20 Visualisatie van de informatie omtrent wachtrijen bij openstaande bruggen: Battelbrug Mens: sociaal organisatorische aspecten: Ruimtelijke aspecten Figuur VI.5.21 Figuur VI.5.22 Foto van de referentiesituatie ter hoogte van de site van Recover Energy N.V. Bedrijventerrein te Kampenhout Figuur VI.5.23 Evolutie van de woningprijzen in Vlaanderen ( ) Mens: toxicologie en psychosomatische effecten Figuur VI.5.24 Localisatie van recreatiegebieden en gevoelige bevolkingsgroepen in de nabijheid van Recover Energy N.V. Fauna en Flora / Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie Figuur VI.7.1 Visualisatie van de afval-energiecentrale vanuit het oogpunt van Kampenhout-Sas (op de brug) Figuur VI.7.2 Visualisatie van de afval-energiecentrale vanuit het oogpunt van de Industriestraat Figuur VI.7.3 Visualisatie van de afval-energiecentrale vanuit het oogpunt van het verlengde van de Schransstraat Figuur VI.7.4 Visualisatie van de afval-energiecentrale vanuit het oogpunt van het fietspad Figuur VI.7.5 Visualisatie van de afval-energiecentrale vanuit het oogpunt van de ingang aan de Leuvensesteenweg Figuur VI.7.6 Schaduwvelden van de installaties en de schoorsteen om 8u s morgens Figuur VI.7.7 Schaduwvelden van de installaties en de schoorsteen om 12u s middags Figuur VI.7.8 Schaduwvelden van de installaties en de schoorsteen om 16u

22 INHOUDSTAFEL TABELLEN Deel I - Deel II Tabel II.1.1 Tabel II.1.2 Tabel II.2.1 Woonzones in de omgeving van Recover Energy N.V. Beschermde monumenten en landschappen in de nabijheid van Recover Energy N.V. Juridische en beleidsmatige randvoorwaarden Deel III Tabel III.1.1 Tabel III.4.1 Tabel III.5.1 Tabel III.5.2 Tabel III.5.3 Tabel III.5.4 Overzicht van de scenario s Chemicaliën voor de rookgasreiniging Overzicht van de te verbranden afvalstromen Overzicht van de af te voeren reststoffen Water: herkomst, gebruik en bestemming Verdeling van het energieverbruik per jaar per energiedrager. Deel IV Tabel IV.3.1 Vergelijking van de procesalternatieven Tabel IV.3.2 Vergelijking van de rookgasreinigingsalternatieven Tabel IV.3.3 Conformiteitsevaluatie met de BBT (Waste incineration) Deel V / Deel VI Bodem en grondwater Tabel VI.2.1 Tabel VI.2.2 Tabel VI.2.3 Tabel VI.2.4 Geologische opbouw ter hoogte van Recover Energy N.V. Overzicht van de Vlarebo-activiteiten van De Coninck N.V. Opbouw van het grondwatermodel: lagenindeling Hydraulische parameters zoals gebruikt in het grondwatermodel

23 INHOUDSTAFEL Geluid en trillingen Tabel VI.3.1 Tabel VI.3.2 Tabel VI.3.3 Tabel VI.3.4 Tabel VI.3.5 Tabel VI.3.6 Tabel VI.3.7 Tabel VI.3.8 Tabel VI.3.9 Tabel VI.3.10 Tabel VI.3.11 Tabel VI.3.12 Tabel VI.3.13 Tabel VI.3.14 Tabel VI.3.15 Tabel VI.3.16 Tabel VI.3.17 Tabel VI.3.18 Tabel VI.3.19 Tabel VI.3.20 Tabel VI.3.21 Significantiekader voor geluid Milieukwaliteitsnormen voor geluid in open lucht Richtwaarden voor fluctuerend, incidenteel, impulsachtig en intermitterend geluid in open lucht van als hinderlijk ingedeelde inrichtingen Grenswaarden voor werfmachines Lambertcoördinaten voor de vaste meetpunten Meteocondities tijdens het meten Meetpunt 1: Vlarem II - gemiddelde van het LAeq,1h en het LA95,1h - niveau voor dag, avond- en nachtperiode Meetpunt 2: Vlarem II - gemiddelde van het LAeq,1h en het LA95,1h - niveau voor dag, avond- en nachtperiode Geluidsdrukniveau ten gevolge van werkzaamheden in functie van de afstand tot de werf Te verwachten geluiddrukniveaus (equivalent en piek) voor verschillende methodes aangewend bij de aanleg van funderingen Te verwachten trillingsamplitudes als functie van de afstand tot het impactpunt Broninventarisatie voor de geplande situatie Geluidsvermogenniveau s voor het turbinegebouw Geluidsvermogenniveaus voor de roosteroven en de rookgasreiniging Geluidsvermogenniveaus voor het zuigtrekventilatorgebouw Toetsing van het Lsp van de continue bronnen van Recover Energy N.V. aan de grenswaarden Toetsing van het Lsp van de fluctuerende bronnen van Recover Energy N.V. aan de grenswaarden Berekende LAeq,1h van het wegverkeer met en zonder de bijdrage van Recover Energy N.V. Overzicht van het specifieke geluidsniveau per continue bron en van de milderende maatregelen Broninventarisatie voor de geplande situatie na geluidsreducerende maatregelen Geluidsvermogenniveau s voor het turbinegebouw uitgevoerd in 6 cm dik beton Tabel VI.3.22 Geluidsvermogenniveaus voor de roosteroven en de rookgasreiniging uitgevoerd in 6 cm dik beton Tabel VI.3.23 Tabel VI.3.24 Geluidsvermogenniveaus voor het zuigtrekventilatorgebouw uitgevoerd in 6 cm dik beton Toetsing van het Lsp van de continue bronnen van Recover Energy N.V. aan de

24 INHOUDSTAFEL grenswaarden bij gebouwenuitvoering in 6 cm dik beton Tabel VI.3.25 Tabel VI.3.26 Tabel VI.3.27 Tabel VI.3.28 Geluidsvermogenniveau s voor het turbinegebouw uitgevoerd in 19 cm dik beton Geluidsvermogenniveaus voor de roosteroven en de rookgasreiniging uitgevoerd in 19 cm dik beton Geluidsvermogenniveaus voor het zuigtrekventilatorgebouw uitgevoerd in 19 cm dik beton Toetsing van het Lsp van de continue bronnen van Recover Energy N.V. aan de grenswaarden bij gebouwenuitvoering in 19 cm dik beton Lucht Tabel VI.4.1 Tabel VI.4.2 Toetsingskader (excl. transport) in functie van de berekende bijdrage t.o.v. luchtkwaliteitsdoelstellingen Toetsingskader voor het transport in functie van de berekende bijdrage t.o.v. luchtkwaliteitsdoelstellingen Tabel VI.4.3 Luchtkwaliteitsdoelstellingen overeenkomstig de Europese Richtlijn betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (RL 2008/50/EG) Tabel VI.4.4 Tabel VI.4.5 Tabel VI.4.6 Tabel VI.4.7 Tabel VI.4.8 Tabel VI.4.9 Tabel VI.4.10 Jaargemiddelde grens- en streefwaarden inzake zware metalen in de omgevingslucht Beleidsdoelstellingen inzake verzurende depositie Doelstellingen inzake dioxinedepositie zoals gehanteerd door VMM Meetposten van het telemetrisch meetnet van VMM (2008) voor de luchtkwaliteit Meetposten van VMM (2008) voor specifieke parameters Overzicht v/h aantal overschrijdingen v/d daggemiddelde grenswaarde fijn stof (PM10) van enkele meetstations in de omgeving van het studiegebied Dag- en jaargemiddelde immissiemeetwaarden (2007) en grenswaarden fijn stof (PM10) in de omgeving van het studiegebied Tabel VI.4.11 Dag- en jaargemiddelde immissiemeetwaarden (uurwaarden) (2007) en grenswaarden fijn stof (PM2,5) in de omgeving van het studiegebied Tabel VI.4.12 Tabel VI.4.13 Tabel VI.4.14 Tabel VI.4.15 Uurgemiddelde immissiemeetwaarden (2007) en grenswaarden NO2 in de omgeving van het studiegebied Hoogst gemeten uur- en dagwaarden (2007) en grenswaarden SO2 in de omgeving van het studiegebied Jaargemiddelde waarden (2007) en grenswaarden CO in de omgeving van het studiegebied Aantal overschrijdingen van de ozondoelstelling van 120 µg/m³ als 8-uursgemiddelde waarde Tabel VI.4.16 Aantal overschrijdingen van de ozondoelstelling van 180 µg/m³ als hoogste 1- uurgemiddelde waarde per dag

25 INHOUDSTAFEL Tabel VI.4.17 Tabel VI.4.18 Tabel VI.4.19 Uur- en jaargemiddelde immissiemeetwaarden (2007) voor ozon in de omgeving van het studiegebied Overzicht van de maandgemiddelde dioxine- en PCB126-depositiemeetwaarden ( ) Jaargemiddelde achtergrondconcentratie aan zware metalen (2007) in PM10-fractie van zwevend stof en jaargemiddelde doelstellingen Tabel VI.4.20 Overzicht van de gemiddelde depositie aan zware metalen in natuurgebieden (2007) Tabel VI.4.21 Tabel VI.4.22 Berekende verzurende depositie in het studiegebied (VMM, 2009, Zure regen in Vlaanderen. Depositiemeetnet verzuring 2007). Berekende jaargemiddelde immissies (bron VMM geoloket Advisering RUP Thema lucht) Totale index (gemiddelde ) Tabel VI.4.23 Jaargemiddelde concentraties voor VOS gemeten op verschillende lokaties in Vlaanderen (2006) Tabel VI.4.24 Tabel VI.4.25 Verwarmingsemissies in de omgeving van het projectgebied (bron VMM) Impact van het vrachtwagentransport op 15 m van de weg in de actuele situatie, bij autonome ontwikkeling en in de toekomstige situatie (met of zonder scheepvaart) Tabel VI.4.26 Actuele en toekomstige achtergrondconcentraties opgenomen voor locatie Kampenhout-Sas in model CAR-Vlaanderen v2.0 Tabel VI.4.27 Tabel VI.4.28 Tabel VI.4.29 Tabel VI.4.30 Indicatief berekende extra jaargemiddelde impactbijdrage te wijten aan frequenter open gaan van de Hofstadebrug door extra gegenereerd scheepvaartverkeer en extra filevorming tijdens de spitsuren Emissiegrenswaarden en te verwachten emissieniveaus en massa-uitstoten bij scenario 1 Emissieniveaus van enkele in werking zijnde Vlaamse huisvuilverbrandingsinstallaties en literatuurgegevens Emissiegrenswaarden en te verwachten emissieniveaus en massa-uitstoten bij scenario 2 Tabel VI.4.31 Verschil in te verwachten emissieniveaus en massa-uitstoten tussen scenario 1 & 2 Tabel VI.4.32 Tabel VI.4.33 Tabel VI.4.34 Resultaten van de impactberekening voor NO2 bij verschillende schouwhoogten versus de te hanteren luchtkwaliteitsdoelstelling, uitgaande van een emissie niveau van 125 mg/nm³ bij 11% O2 Impactbijdragen berekend met IFDM voor de dioxine-emissies Impactbijdragen berekend met IFDM voor de meest relevante parameters en doelstellingen Tabel VI.4.35 Procentuele impactbijdragen berekend met IFDM voor de meest relevante parameters en doelstellingen Tabel VI.4.36 Beoordeling van de meest relevante emissies ten opzichte van de NEC emissieplafonds (uitgedrukt in kton)

26 INHOUDSTAFEL Tabel VI.4.37 Overzicht van de toekomstige gegevens van biofuel-, biogasmotoren en biostoominstallaties, inclusief doelstellingen geformuleerd in MBO voor elektriciteitsproductie Tabel VI.4.38 Overzicht reductiedoelstellingen NEC en MBO elektriciteitsproductie, te verwachten emissies, relatieve bijdrage t.o.v. de vermelde plafonds en relatieve emissie in g per MWh Mens sociaal organisatorische aspecten: Mobiliteit Tabel VI.5.1 Tabel VI.5.2 Tabel VI.5.3 Significantiekader voor de effectgroep verkeersdoorstroming Significantiekader voor de effectgroep verkeersleefbaarheid Significantiekader voor de effectgroep verkeersveiligheid Tabel VI.5.4 Verkeersgeneratie sorteercentrum Kampenhout in 2008 Tabel VI.5.5 Verkeersgeneratie sorteercentrum Veltem in 2008 Tabel VI.5.6 Verkeersgeneratie tijdens de werken Tabel VI.5.7 Overzicht van de aanvoer van afvalstoffen per schip: scenario 1 Tabel VI.5.8 Overzicht van de aanvoer van afvalstoffen per vrachtwagen: scenario 1 Tabel VI.5.9 Overzicht van de aanvoer van afvalstoffen per schip: scenario 2 Tabel VI.5.10 Overzicht van de aanvoer van afvalstoffen per vrachtwagen: scenario 2 Tabel VI.5.11 Tabel VI.5.12 Tabel VI.5.13 Tabel VI.5.14 Tabel VI.5.15 Overzicht van de afvoer van de reststoffen per schip Overzicht van de nieuwe verkeersgeneratie ter hoogte van het sorteercentrum te Veltem Overzicht van de verkeersgeneratie (vrachtwagens) van Recover Energy N.V. in pae/dag/richting Verschil in verkeersgeneratie van de geplande situatie ten opzichte van de referentiesituatie ter hoogte van Veltem-Beisem Overzicht van de verkeersgeneratie in de geplande situatie tijdens de spitsuren Tabel VI.5.16 Gemiddeld aantal openingen per brug op een werkdag in mei 2010 Tabel VI.5.17 Weergave van de gemiddelde verkeersintensiteiten ter hoogte van de Boortmeerbeekbrug (mei 2010) Tabel VI.5.18 Tabel VI.5.19 Tabel VI.5.20 Weergave van de gemiddelde lengte v/d wachtrijen ter hoogte van de geopende Boortmeerbeekbrug (mei 2010) Weergave van de gemiddelde verkeersintensiteiten ter hoogte van de Schiplakenbrug (mei 2010) Weergave van de gemiddelde lengte v/d wachtrijen ter hoogte van de geopende Schiplakenbrug (mei 2010)

27 INHOUDSTAFEL Tabel VI.5.21 Tabel VI.5.22 Tabel VI.5.23 Tabel VI.5.24 Tabel VI.5.25 Tabel VI.5.26 Tabel VI.5.27 Tabel VI.5.28 Weergave van de gemiddelde verkeersintensiteiten ter hoogte van de Hofstadebrug (mei 2010) Weergave van de gemiddelde lengte v/d wachtrijen ter hoogte van de geopende Hofstadebrug (mei 2010) Weergave van de gemiddelde verkeersintensiteiten ter hoogte van de Colomabrug (mei 2010) Weergave van de gemiddelde lengte v/d wachtrijen ter hoogte van de geopende Colomabrug (mei 2010) Weergave van de gemiddelde verkeersintensiteiten ter hoogte van de Plaisancebrug (mei 2010) Weergave van de gemiddelde lengte v/d wachtrijen ter hoogte van de geopende Plaisancebrug (mei 2010) Weergave van de gemiddelde verkeersintensiteiten ter hoogte van de Battelbrug (mei 2010) Weergave van de gemiddelde lengte v/d wachtrijen ter hoogte van de geopende Battelbrug (mei 2010) Mens: sociaal organisatorische aspecten: Ruimtelijke aspecten / Mens: toxicologie en psychosomatische effecten Tabel VI.5.29 Recreatiegebieden en gevoelige bevolkingsgroepen in de omgeving van Recover Energy N.V. Tabel VI.5.30 Tabel VI.5.31 Tabel VI.5.32 Vergelijking van de luchtkwaliteit in de omgeving van het studiegebied en de bijdrage van Recover Energy N.V. met de richtwaarden ter bescherming van de gezondheid Perceptie van omgevingsgeluid Perceptie van het omgevingsgeluid in de referentiesituatie ter hoogte van de meetpunten 1 en 2 Fauna en flora / Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie /

28 TERMINOLOGIE VERKLARENDE WOORDENLIJST Terminologie verklarende woordenlijst afkorting / begrip omschrijving %w gewichtsprocent C graden celcius µg microgram, één miljoenste van een gram µm micrometer, één miljoenste van een meter AMV Afdeling milieuvergunningen, departement LNE AOX adsorbeerbare gehalogeneerde koolwaterstoffen As arseen AWV administratie wegen en verkeer BBI Belgische Biotische Index - deze index geeft de biologische kwaliteit van het oppervlaktewater aan BBO BBT BKG-inrichting BPA BS BTEX BWK BZV CaO Cd CO CO2 CO2 eq Cu CZV D9 v/h VLAREA D10 v/h VLAREA DABM db(a) depositie diffuse emissie Dioxines DOV emissie EOX EPM beschrijvend bodemonderzoek Beste Beschikbare Technieken BroeiKasGas-inrichting, zijnde een vergunningsplichtige inrichting die als zodanig is aangeduid door de Vlaamse Regering bijzonder plan van aanleg Belgisch Staatsblad verzamelnaam voor benzeen, tolueen, ethylbenzeen en xyleen biologische waarderingskaart biochemisch zuurstofverbruik, maat voor biologisch afbreekbare organische verontreiniging Calcium oxide cadmium koolstofmonoxide koolstofdioxide koolstofdioxide equivalenten koper chemisch zuurstofverbruik, maat voor organische verontreiniging Fysisch-chemische behandeling op een niet elders in dit artikel aangegeven wijze waardoor verbindingen of mengsels ontstaan die worden verwijderd op een van de onder D1 tem D12 vermelde methodes verbranding op het land Decreet houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid Eenheid waarin het geluidsdrukniveau van een geluid wordt uitgedrukt, met correctie voor de subjectieve gehoorgewaarwording bij de mens volgens de A-curve hoeveelheid van een stof of een groep van stoffen die uit de atmosfeer neerkomen in een gebied, uitgedrukt als een hoeveelheid per oppervlakte-eenheid en per tijdseenheid (bv. 10 kg SO2/ha.j). niet geleide emissie, andere dan fugitieve (lek-) emissies som van PCDD's/PCDF's databank ondergrond Vlaanderen de directe of indirecte lozing, uit puntbronnen of diffuse bronnen van de installatie, van stoffen in de lucht, het water of de bodem extraheerbare gehalogeneerde koolwaterstoffen energieprestatiemaat

29 TERMINOLOGIE VERKLARENDE WOORDENLIJST fugitieve emissies geleide emissie gezondheidsrisico alle emissies die niet via een daarvoor ontworpen route in de omgevingslucht terechtkomen. Het betreft hier emissies die plaats vindt via lekken t.h.v. installaties; vooral via afdichtingen zoals flenzen, pompen, ; deze worden ook lekemissies genoemd en maken deel uit van de niet geleide emissies is een emissie waarvoor welbepaalde fysische kenmerken bestaan (ligging, hoogte, diameter) en een in een principe meetbare volume stroom De verhouding van de blootstellingsdosis voor één enkele substantie tot de referentiedosis voor die substantie. Wanneer de berekende waarde kleiner is dan 1, worden er geen negatieve gezondheidseffecten verwacht ten gevolge van deze blootstelling. Wanneer de berekende waarde groter is dan 1, zijn negatieve gezondheidseffecten mogelijk. Het gezondheidsrisico kan niet vertaald worden in "probabiliteit dat negatieve gezondheidseffecten zullen optreden". Het is belangrijk op te merken dat een verhouding groter dan 1 niet noodzakelijk impliceert dat negatieve effecten zullen optreden. guideline value H2O ha HCOV HF IFDM immissieconcentratie inkuiping IPPC K.B. kankerrisico grenswaarden geciteerd in WHO rapporten zijnde die concentratie van een stof waarvoor aangenomen wordt dat ze over de beschouwde tijdsperiode geen noemenswaardige negatieve effecten veroorzaakt water hectare ( m²) Hydrogeologische Codering van de Ondergrond van Vlaanderen waterstoffluoride Immissie Frequentie Distributie Model de concentratie van een bepaalde stof in de omgevingslucht op een bepaalde plaats als resultante van verschillende bronnen, incl. natuurlijke en meteorologische omstandigheden een kuipvormige uitgevoerde vloeistofdichte constructie die in staat is om lekvloeistoffen (uit een vat of tank) te weerhouden Integrated Prevention and Pollution Control koninklijk besluit het kankerrisico is het product van de blootstellingswaarde aan een bepaalde substantie met diens kankerpotentieel-factor. Dit resulteert in een risiconiveau. Een risiconiveau van "x" op een impliceert een waarschijnlijkheid dat "x" aantal mensen, uit een groep van 1 miljoen personen blootgesteld aan dezelfde waarde, een kanker ontwikkelt wanneer zij continu (24u per dag) over een periode van 70 jaar aan deze specifieke waarde worden blootgesteld. Het aantal "x" zijn de bijkomende kankergevallen bovenop de kankergevallen die normalerwijze voorkomen in een niet blootgestelde populatie van 1 miljoen mensen. KB-waarde geeft het trillingsniveau weer. Het is een dimensieloze eenheid. km kilometer kwh kilowatt uur, een eenheid van elektrische energie l liter LA95 1h het A-gewogen geluidsdrukniveau dat gedurende 95% van een tijdsinterval van 1 uur wordt overschreden LVM Limburgse Vynil Maatschappij m² vierkante meter MAK's maximum m.e.r. MER mg monocyclische aromatische koolwaterstoffen zijnde organische stoffen opgebouwd uit één benzeenring bij dispersieberekeningen (in het kader van het aspect lucht) de bekomen concentratie die op een welbepaald punt gemiddeld slechts één keer per jaar kan optreden (in feite te aanzien als het 99,99 percentiel) milieueffectrapportage milieueffectrapport milligram, één duizendste van een gram

30 TERMINOLOGIE VERKLARENDE WOORDENLIJST Mn MSDS MTM MVC MUPF-lijm MWh Na2S Natronloog NEC NH3 Ni niet geleide emissie NOF NOx nv of NV OBO OVAM OVR P98 pae PAK's PCDD/PCDF percentiel mangaan Material Safety Data Sheet Maximum Toegelaten Massa Monovinylchloride, vinylchloride, vinylchloridemonomeer, chloorethyleen, chlooretheen melamine ureumfenolformaldehyde lijm megawatt uur, een eenheid van energie natriumsulfide waterige oplossing van natriumhydroxide National Emission Ceilings (Nationale Emissie Plafonds) ammoniak nikkel elke emissie die één van de kenmerken van een geleide emissie ontbreekt Non-oxidising furnace stikstofoxiden naamloze vennootschap oriënterend bodemonderzoek Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest Omgevingsveiligheidsrapport 98-percentiel, dit zijn de waarden waaronder 98% van de (meet)waarden gelegen zijn personenauto equivalent: is een getal dat aangeeft hoeveel ruimte een voertuig inneemt in vergelijking met een personenauto. Om met verschillende voertuigen berekeningen uit te voeren, heeft men het begrip personenauto-equivalent (p.a.e.) ingevoerd. Zo telt een vrachtwagen als 2 pae. polycyclische aromatische koolwaterstoffen zijnde organische stoffen opgebouwd uit twee of meer aromatische ringen dioxines aanduiding, bij evaluatie van meetwaarden, met welke frequentie een bepaalde waarde overschreden wordt; een specifieke 98P waarde wordt bvb. op jaarbasis gedurende 2 % van de tijd overschreden ph zuurtegraad in eenheden Sörensen PJ petajoule (= joule) plan-mer MER met betrekking tot beleidsplannen, beleidsontwikkelingen, pleisterplaats een plaats waar vogels tijdens de trek verblijven; PM2,5 fijne stofdeeltjes met diameter kleiner dan 2,5 µm PM10 fijne stofdeeltjes met diameter kleiner dan 10 µm PPS-regeling regeling via publiek-private samenwerking Prati-Index / PIO een index die het mogelijk maakt om de verontreiniging van waterlopen te vergelijken en evalueren; hiervoor worden diverse fysico-chemische parameters omgerekend naar een index project-mer MER met betrekking tot projecten waarvoor een milieuvergunning of stedenbouwkundige vergunning vereist is PRUP Provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan quench Rdf bij rookgaszuivering de term die gebruikt wordt voor het afkoelen/uitwassen van rookgassen door injectie met water orale referentiedosis: deze dosis is een geschatte waarde, met een zekere mate van onzekerheid, van een dagelijkse orale blootstelling voor de bevolking (inclusief gevoelige groepen) waarvoor er naar alle waarschijnlijkheid geen waarneembaar risico op schadelijke effecten is gedurende een volledig leven. rookgassen RPM RUP afgassen die ontstaan bij het verbranden van fossiele brandstoffen Ronden per minuut Ruimtelijk UitvoeringsPlan, legt de stedenbouwkundige bestemming vast (cfr. de gewestplannen)

31 TERMINOLOGIE VERKLARENDE WOORDENLIJST RSV s SBZ-H Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen seconde speciale beschermingszone voor natuurbehoud vastgelegd onder uitvoering van de Habitatrichtlijn SBZ-V speciale beschermingszone voor natuurbehoud vastgelegd onder uitvoering van de Vogelrichtlijn SCR secundaire wegen Selectieve Catalytische Reductie secundaire wegen zijn wegen met als gewenst hoofdfunctie een verzamelfunctie op bovenlokaal niveau, gemengd met de functie van het geven van lokale toegang. De doorgaande verkeersfunctie is ondergeschikt aan de lokale verblijfsfunctie. De secundaire wegen zijn wegen zijn belangrijk voor de ontsluiting van gebieden naar primaire wegen en hoofdwegen en voor de bereikbaarheid van diverse activiteiten langs deze wegen. Er bestaan 3 types secundaire wegen. secundaire weg type I Secundaire weg type I heeft als hoofdfunctie het verbinden op bovenlokaal niveau op basis van mobiliteitsgenererende elementen op provinciaal niveau. Omwille van de verkeersleefbaarheidseis en de mogelijke maaswijdteverkleining tussen twee hoofdwegen wordt het concept van filters toegepast. Een filter is een weerstandsfactor die de reistijd van het traject verhoogt en /of selectief verkeer toelaat. Concreet vertaalt zich dit in verkeerslichtenbeïnvloeding, doortochtherinrichting, tonnenmaatbeperking In een filter is de verkeersfunctie ondergeschikt aan de verblijfsfunctie. Hierdoor kan het ongewenst gebruik van dergelijke wegen beperkt worden. Bij de uitwerking van de streefbeelden zal bepaald worden of en op welke plaats de filter zal gerealiseerd worden. secundaire weg type II Secundaire wegen type II hebben als hoofdfunctie het verzamelen/ontsluiten van mobiliteitgenererende elementen op provinciaal niveau naar het hoofd- of primaire wegennet. Ook het toegang verlenen tot de aanpalende percelen is een belangrijke functie. De snelheid is ondergeschikt aan de activiteiten en de doorstroming. Om de verkeersleefbaarheid op sommige delen te garanderen zijn maatregelen nodig, die overeenkomen met het uitbouwen van een filter. secundaire weg type III Secundaire weg type III garandeert van een vlotte doorstroming van het openbaar vervoer en de fiets. De verbindingsfunctie voor het autoverkeer is ondergeschikt aan het openbaar vervoer en de fiets. Doorgaans wordt dit type wegen ontdubbeld door een hoofdweg, waardoor de verkeersfunctie voor het autoverkeer verminderd is. Een groot deel van deze wegen (m.n. de oude steenwegen) hebben een ruimtelijk structurerend karakter omwille van de bebouwing en de aanwezige activiteiten. Deze wegen hebben momenteel, naast een verbindende functie vaak ook een erftoegangsfunctie voor diverse activiteiten. Om het verkeerskundige conflict tussen verbinden en ontsluiten op te lossen dient de wegbeheerder de verkeersfunctie van de weg af te stemmen op de ruimtelijke structuur, waarbij speciale aandacht gaat naar de verkeersleefbaarheid langs de weg. SO2 SWA-VR TAW TOC TOX VEN VEN-gebied VITO Vl. Reg. VLAREBO VLAREM VMM zwaveldioxide Samenwerkingsveiligheidsrapport tweede algemene waterpassing total organic carbon (totaal organische koolstof) totale gehalogeneerde koolwaterstoffen Vlaams Ecologisch Netwerk gebied dat opgenomen is in het Vlaams Ecologisch Netwerk Vlaams Instituur voor Technologisch Onderzoek Vlaamse Regering Vlaams Reglement betreffende de bodemsanering Vlaams Reglement betreffende de milieuvergunning Vlaamse Milieumaatschappij

32 TERMINOLOGIE VERKLARENDE WOORDENLIJST VOCl VOS vluchtige gechloreerde koolwaterstoffen vluchtige organische stoffen WGO (WHO) wereldgezondheidsorganisatie (World Health Organisation ) ZS zwevende stoffen

33 I. ALGEMENE INLICHTINGEN I ALGEMENE INLICHTINGEN

34 I. ALGEMENE INLICHTINGEN p. I.2 1. ACHTERGRONDINFORMATIE EN HISTORIEK De initiatiefnemer van dit project is Recover Energy N.V., een firma ontstaan uit De Coninck N.V. uit Herent. De Coninck N.V. is een algemeen aannemingsbedrijf met containerdienst en twee sorteercentra. Vandaag is het actief in drie verschillende domeinen: (1) het bouwen van woningen, appartementsgebouwen, industriële gebouwen en binnen- en buitenschrijnwerk; (2) het uitvoeren van grote verbouwingen, grondwerken, afbraakwerken; (3) afvalverwerking (containerdienst, 2 sorteercentra voor hoofdzakelijk bouw- en sloopafval). De Coninck N.V. beschikt over expertise in de afvalinzameling en sortering. De idee voor het voorliggend project is ontstaan uit het feit dat het steeds moeilijker wordt om de uitgesorteerde, brandbare, niet-gevaarlijke en niet-recupereerbare fractie te laten verwerken op een economische manier. Er is immers geen evenwichtige spreiding van de thermische verwerkingsinstallaties in Vlaanderen. Het merendeel van de huidige verwerkingsinstallaties ligt geconcentreerd in het westelijk deel van Vlaanderen. Deze installaties zijn hoofdzakelijk bestemd voor de verwerking van huishoudelijke afvalstoffen (of gelijkgestelde) met lage calorische waarde (tot circa 13 MJ/kg). Het uitgesorteerde residu onderscheidt zich op verschillende vlakken van huishoudelijke afvalstoffen: 1) Het residu is afkomstig van industriële activiteiten; 2) Het betreft een fractie die 13% uitmaakt van de oorspronkelijke hoeveelheid aangeleverde afvalstoffen, wat impliceert dat reeds 87% via uitsortering in het circuit van recyclage terecht komt. Deze overige 13% kan nuttig toegepast worden door verbranding met energieterugwinning; 3) De energie-inhoud van het residu is hoger (tot circa 23 MJ/kg) dan deze van conventionele huishoudelijke afvalstoffen; De afval-energiecentrale van Recover Energy N.V. is afgestemd op en ontworpen voor het ontvangen en verwerken van dergelijke afvalstromen. Deze specificiteit is niet algemeen van toepassing op andere thermische verwerkingsinstallaties in Vlaanderen. Ze kan daarnaast ook instaan voor verwerking van huishoudelijke afvalstoffen. Bovendien is er tot op heden in Vlaams-Brabant geen thermische eindverwerking voorzien waardoor het residu (en eventueel huishoudelijke afvalstoffen) met lange wegtransporten naar andere provincies vervoerd moet worden. De beoogde locatie voor de afval-energiecentrale is niet enkel centraal in Vlaams-Brabant gelegen, deze is bovendien zeer vlot bereikbaar via de waterwegen. 2. VERGUNNINGEN Op de site van Kampenhout-Sas worden momenteel breek- en zeefactiviteiten uitgevoerd alsook niet gevaarlijke afvalstoffen opgeslagen. Op 6 juni 2002 werd de site hervergund. Deze vergunning werd afgeleverd voor een termijn die eindigt op 6 juni De vergunde activiteiten betreffen onder meer: - het opslaan en sorteren van niet gevaarlijke afvalstoffen (papier, karton, hout, bouw-en sloopafval, rubber...) met een opslagcapaciteit van meer dan 100 ton; - de opslag en mechanische behandeling van inerte afvalstoffen met een opslagcapaciteit van meer dan 1000 m³; Op 14 september 2006 werd een akte verleend voor een tussentijdse opslagplaats voor uitgegraven bodem, bestaande uit 4 bunkers met een capaciteit van elk 250 m³. Deze geldt tot 6 juni 2022.

35 I. ALGEMENE INLICHTINGEN p. I.3 3. BEKNOPTE BESCHRIJVING PROJECT EN TOETSING MER- PLICHT Het voorgenomen project van Recover Energy N.V. betreft het bouwen en uitbaten van een afval-energiecentrale voor ton niet gevaarlijk, niet recupereerbaar residu op jaarbasis. Voor een uitgebreide projectbespreking wordt verwezen naar hoofdstuk 3. De aard van het project bepaalt dat het behoort onder de volgende categorie van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage: - categorie 14 Afvalverwijderingsinstallaties voor de verbranding, zoals gedefinieerd in punt D10 van artikel Vlarea, de chemische behandeling, zoals gedefinieerd in punt D9 van artikel Vlarea, van ongevaarlijke afvalstoffen met een capaciteit van meer dan 100 ton per dag (bijlage I); De categorie 14 is opgenomen in bijlage I van het Besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage, wat impliceert dat het indienen van een gemotiveerd verzoek tot ontheffing van de m.e.r.-plicht niet mogelijk is. Ter ondersteuning van de activiteiten van de afval-energiecentrale, meer bepaald teneinde het transport via de waterweg mogelijk te maken, dient een kade gebouwd te worden langs het kanaal Leuven-Dijle ter hoogte van de site van Recover Energy N.V. De aanleg van de kade aan het kanaal wordt niet beschouwd als werken inzake kanalisering, met inbegrip van de vergroting of verdieping van de vaargeul, en ter beperking van overstromingen, met inbegrip van de aanleg van sluizen, stuwen, dijken, overstromingsgebieden en wachtbekkens, die gelegen zijn in of een aanzienlijke invloed kunnen hebben op een bijzonder beschermd gebied (categorie 10h opgenomen in bijlage II van het Besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage). Voor de bouw van de kade ter hoogte van de site van Recover Energy N.V. is geen gewestplanwijziging vereist. De kade zal zich volledig situeren binnen de bestemming industriegebied. De opstelling van een plan-mer is niet verplicht. 4. VERDER BESLUITVORMINGSPROCES Voor de aanleg en de exploitatie van een afval-energiecentrale dienen een milieuvergunning en een stedenbouwkundige vergunning aangevraagd te worden bij de bevoegde overheidsinstanties. Milieuvergunning De milieuvergunningsaanvraag (inrichting van de klasse 1) voor de afval-energiecentrale dient vergezeld te zijn van een MER, overeenkomstig de Vlaamse MER-regelgeving. Het MER is een document waarin de aangestelde deskundigen de milieugevolgen van een bepaalde activiteit (waarvoor in een latere fase een milieuvergunning wordt aangevraagd) op een wetenschappelijke wijze worden geëvalueerd. Het MER moet dan ook beschouwd worden als een informatiedocument dat de overheid en ook de bevoegde instanties mee zullen betrekken bij de evaluatie van de milieuvergunningsaanvraag. Over de milieuvergunningsaanvraag voor de exploitatie van de afval-energiecentrale wordt beslist door de Deputatie van de provincieraad van de provincie Vlaams-Brabant.

36 I. ALGEMENE INLICHTINGEN p. I.4 Na het indienen ervan wordt de milieuvergunningsaanvraag gecontroleerd op haar volledig- en ontvankelijkheid. Deze controle neemt maximum 14 dagen in beslag. Een volledig- en ontvankelijk aanvraagdossier wordt overgemaakt aan de provinciale milieuvergunningscommissie en het College van burgemeester en schepenen van de betrokken gemeente. Tevens wordt de burgemeester van deze gemeente de opdracht gegeven een openbaar onderzoek over de milieuvergunningsaanvraag te organiseren. Binnen de 10 dagen na ontvangst van deze opdracht, wordt het openbaar onderzoek, dat 30 dagen duurt, georganiseerd. Tijdens dit openbaar onderzoek worden de milieuvergunningsaanvraag en het MER ter inzage gelegd bij de diensten van het gemeentebestuur. Daar de beoogde milieuvergunning een vergunning betreft voor de exploitatie van een inrichting van de klasse 1 waarvoor een MER vereist is, zal in het kader van het openbaar onderzoek tevens (minstens) één informatievergadering worden georganiseerd. Deze informatievergadering is openbaar. De burger kan tijdens de periode van het openbaar onderzoek schriftelijk of mondeling opmerkingen en bezwaren formuleren. Over de milieuvergunningsaanvraag zal tevens een advies worden uitgebracht door de door de regelgever aangewezen overheidsorganen (zoals ondermeer OVAM, VMM, AMV...). Ook het College van Burgemeester en Schepenen van de gemeente zal een advies uitbrengen. Finaal is het de provinciale milieuvergunningscommissie die over de aanvraag een advies zal verlenen aan de Deputatie. De Deputatie neemt een beslissing betreffende de milieuvergunningsaanvraag binnen een termijn van vier maanden na volledig- en ontvankelijkverklaring van de aanvraag. Deze termijn kan, mits motivatie, verlengd worden met maximum twee maanden. Nadat de Deputatie een beslissing heeft genomen over de milieuvergunningsaanvraag wordt deze bekendgemaakt volgens de wettelijke bepalingen ter zake. Stedenbouwkundige vergunning Op 18 maart 2009 nam het Vlaams Parlement het decreet tot aanpassing en aanvulling van het ruimtelijk plannings-, vergunningen- en handhavingsbeleid aan (kortweg aanpassings- en aanvullingsdecreet). In de hier beschreven procedure is al rekening gehouden met dit aanpassings- en aanvullingsdecreet dat wat betreft het aspect vergunningenbeleid in werking treedt op 1 september De vergunningsaanvraag zal worden afgehandeld volgens de reguliere procedure. Op het moment van de redactie van voorliggende project-mer was Kampenhout een zgn. niet-ontvoogde gemeente. De aanvraag tot het verkrijgen van een stedenbouwkundige vergunning moet worden ingediend bij het College van Burgemeester en Schepenen van de gemeente Kampenhout, dat het bevoegde orgaan is om over de bouwaanvraag een beslissing te nemen. Na indiening wordt de stedenbouwkundige vergunningsaanvraag door de gemeentelijke administratie gecontroleerd op haar volledig- en ontvankelijkheid. Het resultaat van het ontvankelijks- en volledigheidsonderzoek wordt aan de aanvrager verstuurd binnen een termijn van veertien dagen. Het betreft hier wel een zgn. ordetermijn. Aanvragen voor een stedenbouwkundige vergunning waarvoor een MER wordt opgemaakt, zijn aan een openbaar onderzoek onderworpen. Na volledig- en ontvankelijkverklaring start het openbaar onderzoek dat 30 dagen duurt. Elke burger kan gedurende deze termijn schriftelijke en mondelinge bezwaren en technische opmerkingen indienen. Na het openbaar onderzoek stelt het College van Burgemeester en Schepenen een proces-verbaal op. Parallel aan het openbaar onderzoek, worden over de vergunningsaanvraag adviezen gevraagd van de door de Vlaamse regering aangewezen instanties.

37 I. ALGEMENE INLICHTINGEN p. I.5 In een niet-ontvoogde gemeente, zoals Kampenhout, wordt de vergunningsaanvraag daarenboven aan de gewestelijke stedenbouwkundige ambtenaar voorgelegd, tenzij de Vlaamse regering in een uitzondering heeft voorzien. Deze adviesvraag is vergezeld van de eerder vernoemde adviezen en van een vooradvies van de gemeente Kampenhout zelf. De gewestelijke stedenbouwkundige ambtenaar stelt dan een advies op binnen een vervaltermijn van dertig dagen na de ontvangst van de adviesaanvraag. Indien dit advies negatief is of voorwaarden oplegt, is het bindend voor het College van Burgemeester en Schepenen. Indien de voormelde termijn van dertig dagen wordt overschreden kan aan de adviesvereiste voorbij worden gegaan. Het College van Burgemeester en Schepenen neemt over de vergunningsaanvraag een beslissing binnen een vervaltermijn van 105 dagen na de volledig- en ontvankelijkverklaring.

38 II. SITUERING VAN HET PROJECT II SITUERING VAN HET PROJECT

39 II. SITUERING VAN HET PROJECT p. II.2 1. RUIMTELIJKE SITUERING VAN DE INRICHTING 1.1 A LGEMENE SITUERING De site van Recover Energy N.V. is gelegen aan de Leuvensesteenweg 51 te Kampenhout ter hoogte van Kampenhout- Sas. Het terrein wordt ten noordoosten begrensd door het kanaal Leuven Dijle en ten zuidwesten door de gewestweg Leuven Mechelen (N26). S ITUERING VOLGENS BESTEMMINGSPLAN Het bedrijfsterrein bevindt zich in industriegebied. De vestigingsplaats van Recover Energy N.V. is aangeduid op het bijgevoegd uittreksel van het gewestplan (figuur II.2.1). De inrichting wordt ten noorden en ten westen omgeven door industriegebied. De oostelijke bedrijfsgrens vormt de overgang van industriegebied naar landbouwgebied. Ten zuiden van de site bevinden zich landbouwgebied en woongebied met landelijk karakter. S ITUERING OP TOPOGRAFISCHE KAART In figuur II.2.3 is de ligging van Recover Energy N.V. weergegeven op een uittreksel van de topografische kaart. A FSTAND TOT GRENS V LAAMS G EWEST De site van Recover Energy N.V. bevindt zich op circa 13 km van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en op circa 17 km van het Waalse Gewest. Er worden geen grensoverschrijdende effecten verwacht. 1.2 T OEGANGSWEGEN De toegang tot de inrichting is zowel mogelijk over het land als over het water. De toegang over het water betreft de aan- en afvoer via het kanaal Leuven-Dijle. De toegang over het land gebeurt via de gewestweg N26 Leuven Mechelen. Beide toegangswegen worden duidelijk weergegeven op de topografische kaart (figuur II.2.3). 1.3 N ABIJE OMGEVING Bewoning In tabel II.1.1 is een overzicht gegeven van de minimale afstanden tussen de terreinen van Recover Energy N.V. en de woonzones binnen een straal van 5 km.

40 II. SITUERING VAN HET PROJECT p. II.3 Tabel II.1.1 Woonzones in de omgeving van Recover Energy N.V. Woonzone Richting t.o.v. Recover Energy N.V. Afstand (m) t.o.v. terreingrens van Recover Energy N.V. Kampenhout-Sas (langs Leuvensesteenweg) (landelijk woongebied) Kampenhout (Bosstraat) (landelijk woongebied en agrarisch gebied) Kampenhout (langs Leuvensesteenweg) (landelijk woongebied) Kampenhout (Haachtsesteenweg) (woonpark en landelijk woongebied) ZW 22 m 7-tal woningen, bedrijfswoningen, diepe kavels gesloten en open bebouwing ZW 230 m 20-tal woningen, op ruime kavels, open bebouwing enkel nieuwbouw woningen ZO 340 m 10-tal woningen, op ruime kavels, open bebouwing met enkele nieuwbouw woningen ZW 430 m Enkele verspreide woningen tot Vogelzanglaan. Verder zuidwaarts open bebouwing op ruime afstand van de weg af en toe nieuwbouw Haachtsesteenweg (agrarisch gebied) NW 500 m 7-tal woningen op ruime kavels, open bebouwing Haacht-Station (woongebied) NO 490 m In het zuidelijk deel is er de Tuinwijk, overwegend open bebouwing. Verspreid komen enkele nieuwe woningen voor. Borreveld (Boortmeerbeek) (woongebied en landelijk woongebied langs Groenstraat) Kampenhout (Aarschotsebaan) (agarische gebied) N 560 m Concentratie van bewoning, lintbebouwing langs de Groenstraat en enkele verkavelingen, open bebouwing op ruime kavels in woongebied ZO 630 m 8 tal verspreide woningen, open bebouwing Schransstraat (agrarisch gebied) ZO 250 m Cluster van 9 woningen, open bebouwing op ruime kavels Buken (landelijk woongebied) ZO 1450 m Gehucht rond kruispunt van wegen, open, halfopen en gesloten bebouwing, Boortmeerbeek (woongebied en diverse nog niet ontwikkelde woonuitbreidingsgebieden) NW 1900 m Centrum gebied, kern met talrijke voorzieningen en woningen, recente verkavelingen Haacht NO 2400 m Centrum gebied, kern met talrijke voorzieningen en woningen, recente verkavelingen

41 II. SITUERING VAN HET PROJECT p. II.4 Woonzone Richting t.o.v. Recover Energy N.V. Afstand (m) t.o.v. terreingrens van Recover Energy N.V. Wespelaar NO 2440 m Gehucht met enkele voorzieningen Tildonk ZO 2950 m Gehucht met enkele voorzieningen Industrie De site van Recover Energy N.V. maakt deel uit van een zone aaneensluitend industriegebied en bevindt zich in het meest zuidelijke punt van deze zone. Het industriegebied strekt zich uit in noordwestelijke richting, evenwijdig aan de Leuvensesteenweg. Er bevinden zich diverse bedrijven in de omgeving. Het betreffen voornamelijk groothandelszaken en KMO s. Aan de overkant van het kanaal Leuven Dijle, tegenover de site van Recover Energy N.V. bevindt zich het industriegebied van Kampenhout-Sas waarop enkele afvalverwerkende bedrijven gevestigd zijn Kwetsbare natuurgebieden De figuur II.2.4 geeft aan dat er zich in een straal van 3 km ten opzichte van de perceelsgrenzen van Recover Energy N.V. één habitatrichtlijngebied bevindt doch geen vogelrichtlijngebied. Het dichtstbijzijnde habitatrichtlijngebied situeert zich op 1,4 km ten zuidwesten van de dichtst bijzijnde perceelsgrens van het bedrijf en heet het Valleigebied tussen Melsbroek, Kampenhout, Kortenberg en Veltem. In de omgeving van Recover Energy N.V. zijn twee VEN-gebieden gesitueerd: het Torfbroek-Silsombos-Kastanjebos en de vallei van de Leibeek tussen Boortmeerbeek en Wespelaar. Het Torfbroek-Silsombos-Kastanjebos maakt deel uit van het bovenvermelde habitatrichtlijngebied en situeert zich op 1,4 km ten zuidwesten van de dichtstbijzijnde perceelsgrens van het bedrijf. De vallei van de Leibeek tussen Boortmeerbeek en Wespelaar bevindt zich op circa 1550 m ten noordoosten van de site van Recover Energy N.V. Ze worden weergegeven op figuur II.2.5. In de figuur II.2.6 worden de biologische waardevolle gebieden in de omgeving en op het terrein van Recover Energy N.V. weergegeven. Enkele gebieden zijn aangeduid als biologisch zeer waardevol. Het betreffen hoofdzakelijk percelen met zuur eikenbos, essen-olmenbos en populierpopulatie op vochtige ondergrond. Belangrijk is ook de aanwezigheid van verruigd grasland, aanplanten zoals populieren en het kasteelpark. Zij zijn aangeduid als biologisch waardevol. Op circa 3 km ten noord noordwesten van de site loopt de route voor de seizoenstrek van de trekvogels in noordoost zuidwestelijke richting. Er bevindt zich een pleisterplaats (pleisterplaatsen zijn plaatsen langs de trekroute, waar een trekvogel een tussenstop kan maken om te rusten en te foerageren) op 2,6 km ten O ZO van de site en een broedplaats op circa 450 meter ten Westen van de site. Dit wordt weergegeven op figuur II.2.7 in bijlage. De broedplaats bevindt zich in het Nico de Bouvé-reservaat. Dit reservaat is 1,66 ha groot en is een onderdeel van het Weisetterbos. Het betreft een oud bos met diverse boomsoorten en een interessante voorjaarsflora Beschermde monumenten en landschapen In de omgeving van Recover Energy N.V. bevinden zich de volgende beschermde land- en dorpsgezichten en ankerplaatsen. Ze zijn opgelijst in onderstaande tabel II.1.2. De afstanden vermeld in de tabel betreffen de minimale afstanden tussen de terreingrens van Recover Energy N.V. en de genoemde beschermde monumenten en landschappen.

42 II. SITUERING VAN HET PROJECT p. II.5 Tabel II.1.2 Beschermde monumenten en landschappen Monument/landschap Locatie Afstand t.o.v. Recover Energy N.V. Richting t.o.v. Recover Energy N.V. Silsombos Ankerplaats Kampenhout m ZW Sluis, sluiswachterswoning en omgeving Dorpsgezicht Kampenhout 250 m N- NW Voormalige afspanning op het Santvliet Dorpsgezicht Kampenhout m ZW met zijn onmiddellijke omgeving Omgeving van het kasteel 'Ter Loonst' Landschap Kampenhout m Z- ZW Mobiliteit Mobiliteitsplan Kampenhout Het mobiliteitsplan van de gemeente Kampenhout is goedgekeurd door de Provinciale Auditcommissie Vlaams-Brabant op 20 februari Momenteel is de verkenningsfase van het verbreden en verdiepen van het mobiliteitsplan afgerond en goedgekeurd op de PAC van 9 september De thema s die aan bod zullen komen zijn de problematiek van het sluikverkeer en de opmaak van een parkeerbeleidsplan. De N21 en de N26 zijn de belangrijkste verkeersdragers in de gemeente. In het provinciaal structuurplan Vlaams-Brabant worden zij gecategoriseerd als secundaire wegen. In het gemeentelijk mobiliteitsplan van de gemeente Kampenhout wordt voorgesteld om de N21 te categoriseren als een secundaire weg type III. De Provincie heeft dit voorstel niet overgenomen. Maatregelen die worden voorgesteld in het mobiliteitsplan van Kampenhout, zoals de aanleg van rotondes ter hoogte van de kruising tussen beide gewestwegen, en de busbaan op de N21, zijn vandaag reeds gerealiseerd. De ontsluiting van het industriegebied rond Kampenhout-Sas gebeurt via de zuidelijke rotonde op de N26 en de rotonde op de N21 op het grondgebied van de buurgemeente Haacht. Om het sluipverkeer tussen de N21 en de N26 terug te dringen, wordt de toegang tot een aantal straten vanop de N21 en N26 afgesloten. Voor het (doorgaand) vrachtverkeer zijn de N21 en de N26 de belangrijkste wegen. Tonnagebeperkingen verhinderen dat het doorgaand vrachtverkeer door het centrum van Kampenhout (Perksesteenweg) rijdt. Zij dienen gebruik te maken van de N21 en de N227. Tevens wordt een vrachtwagenparking voorzien die een oplossing moet bieden voor het vrachtwagenparkeren in de woonkernen. Het mobiliteitsplan voorziet de uitwerking van een signalisatieplan voor gemotoriseerd verkeer en fietsverkeer. Het zwaar verkeer wordt gestuurd via primaire, secundaire en intergemeentelijke wegen om de centra en woongebieden zo min mogelijk te belasten. Grote bedrijven kunnen door de gemeente verplicht worden een bedrijfsvervoersplan op te stellen om het gebruik van alternatieve vervoerswijzen bij de werknemers te stimuleren Mobiliteitsplan Boortmeerbeek Het mobiliteitsplan van de gemeente Boortmeerbeek dateert van september De ligging van Boortmeerbeek tussen Brussel, Mechelen en Leuven enerzijds, en de aanwezigheid van drie belangrijke verkeersassen (N26, N21 en N267) anderzijds, zorgen voor aanzienlijke stromen doorgaand verkeer op de N26. Hierdoor komt de leefbaarheid van de woonomgeving in het gedrang, en wordt sluipverkeer veroorzaakt op het gemeentelijk wegennet. Het mobiliteitsplan voorziet een tonnagebeperking op alle gemeentewegen. Uit het verkeersonderzoek, uitgevoerd i.k.v. het mobiliteitsplan, blijkt dat het aandeel doorgaand verkeer tijdens de avondspits kan geraamd worden op ongeveer 54%. De problematiek van het doorgaand verkeer is het grootst op de N26 met 85% doorgaand verkeer.

43 II. SITUERING VAN HET PROJECT p. II.6 Op de N26 tussen Boortmeerbeek en Kampenhout is er sprake van permanente ondercapaciteit in beide richtingen, zowel tijdens de ochtendspits, als tijdens de avondspits. De capaciteit van de weg kan worden verhoogd door het beperken van dwarsende en/of linksafslaande bewegingen. Het weren van het doorgaand verkeer wordt op bovenlokaal niveau gecoördineerd. In het gemeentelijk mobiliteitsplan van Boortmeerbeek wordt via de wegencategorisering en via materialisering van het gewenste weggebruik een impact op de routekeuze van het vreemde verkeer over het Boortmeerbeekse wegennet bereikt Mobiliteitsplan Herent Het mobiliteitsplan van de gemeente Herent werd conform verklaard op de Provinciale Auditcommissie Vlaams-Brabant van 14 november In het mobiliteitsplan worden de Lipselaan Potestraat Eikestraat, de Wijgmaalsesteenweg en de Bertemsebaan gecategoriseerd als lokale weg type I of intergemeentelijke verbindingswegen. De N26 is een secundaire weg I, de N2 een secundaire weg III. De E314 is een hoofdweg. De N2, N26 en de route langs het kanaal worden aangeduid als hoofdroutes binnen het fietsnetwerk. Vrijliggende fietspaden en beveiligde fiets- en voetgangersoversteken worden voorzien. In het mobiliteitsplan zijn de routes die het vrachtverkeer moeten volgen, vastgelegd. Tonnagebeperkingen werden aangebracht. Het goederenvervoer over het water dient zoveel mogelijk gebruikt te worden Gemeentelijk verkeersconvenant Herent In 2002 werd een overeenkomst afgesloten tussen de gemeente Herent en de firma De Coninck betreffende de verkeersafwikkeling van de vrachtwagens van en naar het sorteercentrum in de Kroonstraat te Veltem. Hierbij werd een verkeersleefbaarheidsplan opgesteld waarbij maatregelen werden uitgewerkt voor het autoverkeer, het vrachtverkeer en het invoeren van zone 30. Het bedrijf verbindt zich met deze overeenkomst tot: het bekendmaken van de voorgeschreven route van en naar het bedrijf aan de bezoekers van het bedrijf, zowel vrachtverkeer als autoverkeer, en erop toe te zien dat deze voorgeschreven route wordt gevolgd; de aanleg op zijn eigendom van parkeerplaatsen voor voertuigen van werknemers en bezoekers van het bedrijf zodat deze niet op de openbare weg worden gestationeerd; het aanbrengen van aangepaste signalisatie op de wegen van de voorgeschreven route conform de door de gemeente gevolgde principes voor het signalisatieplan.

44 II. SITUERING VAN HET PROJECT p. II Streefbeeldstudie N O NTWERP STREEFBEELD Het rapport streefbeeldstudie N26 N267 N21 werd op 11 juni 2004 in plenaire stuurgroep behandeld, en op 19 augustus 2004 goedgekeurd op de Provinciale Audit Commissie (PAC). De verkeerskundige conceptelementen in het streefbeeld zijn prioritering openbaar vervoer, verhoging van de verkeersveiligheid en leefbaarheid en mede hierdoor het stimuleren van de langzame vervoerwijzen en verbeteren van de doorstroming door minimalisering van het aantal aansluitingen. Buiten de aansluitingen met het hogere wegennet, wordt de verkeersafwikkeling in de N26-N21-N267 bevorderd door het (in de mate van het mogelijke) wegwerken van bestaande knelpunten inzake verkeersafwikkeling, het groeperen van aansluitingen waar mogelijk en het scheiden van verkeerssoorten. De N26 tussen de kruisingen met de N267 Molenheidebaan en de N21 (Kampenhout-Sas) wordt in het streefbeeld gezien als een rijwegprofiel 2x1 met vrijliggende fietspaden aan beide zijden van de weg. Het aantal aansluitingen wordt beperkt tot het noodzakelijk aantal. De verkeerslichtenregeling aan de kruisingen worden herzien in functie van een (semi)conflictvrije regeling voor het langzame verkeer en busbeïnvloeding op de hoofdrichting. De ontsluiting van het handelslint tussen Kampenhout-Sas en Boortmeerbeek zal in de toekomst opgevangen worden d.m.v. ventwegen, die aansluiten op de rotondes in de N26. Deze rotondes vormen tevens keerpunten voor het verkeer dat het winkellint/bedrijvenzone verlaat. Ter hoogte van Kampenhout-Sas zijn vrije busbanen voorzien. De N26 tussen N21 (Kampenhout-Sas) en Timmerik (Herent) wordt eveneens ingericht als een 2x1, met parkeerstroken en vrijliggende fietspaden aan beide zijden van de weg. Het tracé tussen Kampenhout-Sas en Herent kenmerkt zich door nogal wat doodlopende straten. Deze kunnen niet worden afgekoppeld van de N26. De (bestaande) verkeerslichten worden aangepast in functie van een (semi)conflictvrije regeling voor het langzame verkeer en doorstroming van het openbaar busvervoer. De infrastructurele inrichtingen zoals voorgesteld in het streefbeeld zijn op de N26 nog niet gerealiseerd. De N21 tussen N26 (Kampenhout-Sas) en de rotonde Zoellaan (Haacht) wordt ingericht als een 2x1 gescheiden door een middenberm (tot aan de Industrieweg). De rijbaan in de richting van Kampenhout-Sas bevat een vrije busbaan. Aan beide zijden van de weg zijn vrijliggende fietspaden voorzien op een verhoogde berm. De aanpassingen conform het streefbeeld zijn in uitvoering H ERKOMST/ BESTEMMINGSONDERZOEK In het kader van het opstellen van het streefbeeld N26-N267-N21 werd een herkomst- en bestemmingsonderzoek verricht. Globaal kan worden gesteld dat de N26 (en de N267) als secundaire weg cat. I een goed gebruik kennen. Tussen de 70 en 80% van het geregistreerde verkeer heeft een herkomst of bestemming die gerelateerd kan worden aan het provinciaal/regionaal verbindende karakter van de weg op de relatie Leuven Mechelen E19. Voor de N21 werd geen H/B-onderzoek uitgevoerd.

45 II. SITUERING VAN HET PROJECT p. II.8 2. JURIDISCHE EN BELEIDSMATIGE RANDVOORWAARDEN 2.1 E VALUATIE VAN DE JURIDISCHE EN BELEIDSMATIGE RANDVOORWAARDEN In tabel II.2.1 wordt er een overzicht gegeven van de juridische en beleidsmatige randvoorwaarden. Tevens wordt er voor de vermelde juridische en beleidsmatige randvoorwaarden aangegeven of zij voor het project relevant zijn en wordt de relevantie kort toegelicht.

46 II. SITUERING VAN HET PROJECT p. II.9 Tabel II.2.1 Juridische en beleidsmatige randvoorwaarden Korte inhoud Onderzoekssturend (O) /Procedurebepalend (P) Relevant? Bespreking relevantie MER-deel Ruimtelijk ordeningsrecht Gewestplan (KB d.d. 28/12/1972 en de omzendbrief van 8/07/1997) Legt de bestemmingen van de gronden in Vlaanderen vast, alsook de na te leven bepalingen voor deze gronden P ja Toekenning bestemming industriegebied aan projectgebied. Bestemming legt geen beperkingen op voor het project. (zie figuur II.2.1). Dit wordt uitvoerig beschreven in sectie II.2.5. Situering van het project Stedenbouwkundige vergunning Verplichting tot aanvragen bouwvergunning voor het project P ja In kader van het project dient een stedenbouwkundige vergunning aangevraagd te worden. Beschrijving van het project Stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, De gewestelijke verordening bevat minimale voorschriften voor de lozing van niet verontreinigd hemelwater. O & P ja In kader van het project is de aanleg van bijkomende verharde oppervlakken voorzien. Waterhuishouding Milieubeheerrecht Decreet natuurbehoud Regelt bescherming, ontwikkeling, beheer en herstel van de natuur en natuurlijke milieus. Legt verbods- en gebodsbepalingen voor handelingen in VEN-gebied, vogelrichtlijngebied en habitatrichtlijngebied alsmede de verplichting tot het uitvoeren van een habitattoets m.b.t. speciale beschermingszones. O & P neen De dichtsbij gelegen VEN-gebieden liggen op een ruime afstand van 1,4 km van het projectgebied. Vogelrichtlijn De vogelrichtlijn heeft tot doel de instandhouding te bevorderen van alle natuurlijk in het wild levende vogelsoorten op het Europese grondgebied. Hiertoe worden speciale beschermingszones afgebakend en maatregelen voor deze zones opgelegd. O neen Er ligt geen vogelrichtlijngebied binnen een straal van 3 km van het projectgebied. Habitatrichtlijn De habitatrichtlijn heeft tot doel de biologische diversiteit te waarborgen door het instandhouden van de natuurlijke O neen De dichtsbij gelegen Habitatrichtlijngebieden liggen op een ruime afstand van 1,4 km van het projectgebied

47 II. SITUERING VAN HET PROJECT p. II.10 Korte inhoud habitats en van de wilde fauna en flora. Hiertoe worden speciale beschermingszones afgebakend en maatregelen voor deze zones opgelegd. Onderzoekssturend (O) /Procedurebepalend (P) Relevant? Bespreking relevantie MER-deel Beschermde planten- en dierensoorten Aanvulling op het natuurdecreet (art.51) O neen Indien beschermde soorten aanwezig zijn zullen deze worden besproken in het MER. Bosdecreet Regelt behoud, bescherming, aanleg en beheer van bossen. Regelt ook kappingen, vergunningsvoorwaarden en compensaties. O & P neen Ter hoogte van het projectgebied komen geen beboste percelen voor. Bescherming archeologisch patromonium Regelt de bescherming, het behoud en de instandhouding, het herstel en het beheer van het archeologisch patrimonium. O neen In kader van dit project is het zeer onwaarschijnlijk dat dergelijke vondsten zullen gedaan worden. Bescherming monumenten en landschappen Ter bescherming van monumenten en stads- en/of dorpsgezichten en landschappen; instandhouding, herstel en beheer van beschermde landschappen. O ja Het beschermde dorpsgezicht van de sluis, sluiswachterswoning en omgeving bevindt zich in de nabijheid van de site van Recover Energy N.V. Landschappen, bouwkundig erfgoed & archeologie Milieubeschermingsrecht Bodemsaneringsdecreet en Vlarebo Vaststellen van kwaliteitsnormen voor bodem en grondwater, regeling uitvoeren van onderzoeken en sanering van gronden O & P ja Op het terrein zullen inrichtingen aanwezig zijn die opgenomen zijn in de lijst van bijlage 1 van het VLAREBO, zijnde de lijst van inrichtingen en activiteiten die bodemverontreiniging kunnen veroorzaken. Bodem en grondwater Vlarebo Hoofdstuk X Vaststellen van regeling m.b.t. het hergebruik van uitgegraven bodem P ja Er worden i.k.v. dit project werkzaamheden uitgevoerd die kunnen aanleiding geven tot grondverzet. Bodem en grondwater Grondwaterdecreet Vaststellen principes inzake bescherming en beheer van grondwater O & P neen Relevante bepalingen nu opgenomen in VLAREM Vergunning voor watervang Procedures en regelingen m.b.t. het winnen van P neen Er wordt geen oppervlaktewater gecapteerd.

48 II. SITUERING VAN HET PROJECT p. II.11 Korte inhoud oppervlaktewater Onderzoekssturend (O) /Procedurebepalend (P) Relevant? Bespreking relevantie MER-deel Milieukwaliteitsnormen oppervlaktewater / aanduiding bestemming oppervlaktewater Vastleggen van de normen waaraan de kwaliteit van oppervlaktewateren dienen te voldoen P neen Het project voorziet een nullozing. Decreet integraal waterbeleid Vastleggen doelstellingen en instrumenten m.b.t. integraal waterbeleid O & P ja Het project omvat waterverbruik en het winnen van grondwater in beperkte mate. Bodem & grondwater Milieuvergunningendecreet & VLAREM I Verplichting en vaststellen procedures voor het aanvragen van een milieuvergunning P ja Het project omvat vergunningsplichtige activiteiten Beschrijving van het project VLAREM II Voorwaarden voor vergunningsplichtige inrichtingen O & P ja Het project omvat activiteiten die dienen te voldoen aan de voorwaarden van VLAREM II Projectbeschrijving Lucht Geluid Bodem en grondwater Afvalstoffendecreet en Vlarea Het afvalstoffendecreet vormt de wettelijke basis voor het realiseren van het afvalstoffenbeleid in Vlaanderen. Het Vlarea geeft uitvoering aan het afvalstoffenbeleid van Vlaanderen. Dit besluit regelt de indeling van afvalstoffen, de inzameling, het transport en de verwerking van afvalstoffen, de aanvaardingsplicht van bepaalde soorten afvalstoffen, O & P ja Het project van Recover Energy N.V. voorziet in de bouw en exploitatie van een afval-energiecentrale met energierecuperatie voor de verbanding van ton niet-gevaarlijk, nietrecupereerbaar residu aangeleverd per vrachtwagen en/of schip. Projectbeschrijving Besluit van de Vlaamse Regering van 22/7/2005 Inzake de evaluatie en de beheersing van het omgevingslawaai en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 1/6/1995 houdende de algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne. Bevat de P neen De Vlaamse Regering heeft aan de Europese Commissie doorgegeven dat voor de Agglomeraties Gent en Antwerpen geluidsbelastingskaarten moeten worden opgesteld.

49 II. SITUERING VAN HET PROJECT p. II.12 Korte inhoud richtlijn 2002/49/EG van het Europees Parlement Onderzoekssturend (O) /Procedurebepalend (P) Relevant? Bespreking relevantie MER-deel Besluit bevordering elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen Dit besluit regelt de toekenning, de registratie, het gebruik en de handel in groenestroomcertificaten P ja De afval-energiecentrale staat in voor de verwerking van onder meer biomassa, zijnde de biologisch afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk afval. Voor de elektriciteit opgewekt in deze installatie kunnen groenstroomcertificaten toegekend worden. OVAM bepaalt de hoeveelheid energie die in aanmerking komt voor het verkrijgen van groenestroomcertificaten. Project Besluit energieplanning Vaststellen van specifieke voorwaarden voor energieintensieve inrichtingen. P ja Het primaire energieverbruik van de inrichting bedraagt meer dan 0,1 PJ/jaar. Lucht Besluit verhandelbare emissierechten Vaststellen van specifieke voorwaarden voor BKGinrichtingen en het vastleggen van een regeling m.b.t. het toekennen van emissierechten. P ja Het project omvat de toevoeging van één of meerdere BKGinrichtingen. Lucht Legionella besluit Vaststellen van voorwaarden ter voorkoming van legionella besmettingen O & P neen De condensatie van stoom gebeurt m.b.v. luchtkoelers KB 14/2/2006 inzake de geluidsemissie van werktuigen Dit KB beperkt de geluidsemissies van werktuigen in open lucht P ja Tijdens de aanlegfase zullen werktuigen in open lucht gebruikt worden. Geluid en trillingen Gewestelijk beleid Ruimtelijk structuurplan Vlaanderen Geeft een visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Vlaanderen en legt de krachtlijnen vast van het ruimtelijk beleid naar de toekomst. O ja 1) Het RSV opteert voor het lokaliseren van afvalstoffenverwerkings- en inzamelingsinstallaties op lokale, regionale bedrijventerreinen. projectbeschrijving 2) Het kanaal Leuven-Dijle behoort tot het secundair waterwegennet. Het RSV streeft naar maximale integratie van alle functies (vervoer, recreatie, landschap, waterwinning). De vervoersfunctie blijft daarbij wel richtinggevend. Het RSV stelt tevens voor het kanaal Leuven-Dijle dat een grote(re)

50 II. SITUERING VAN HET PROJECT p. II.13 Korte inhoud Onderzoekssturend (O) /Procedurebepalend (P) Relevant? Bespreking relevantie MER-deel selectiviteit aan de dag moet gelegd worden ten aanzien van de aard en het type van bedrijvigheid dat er zich in de toekomst kan vestigen. Watergebonden bedrijventerreinen moeten voorbehouden worden voor watergebonden bedrijvigheid die de waterweg effectief als transportmodus of als proceswater voor grondstoffen en/of producten benut. De terreinen gelegen langs de kade moeten uitsluitend worden voorbehouden voor bedrijven die de waterweg als transportmodus gebruiken. Het RSV legt geen beperkingen op in het kader van dit project. Minaplan Legt de krachtlijnen vast van het Vlaamse milieubeleid naar de toekomst. O ja Verscheidene thema s uit het Mina-plan zijn relevant voor het project. Lucht Geluid Protocol van Kyoto Protocol ter reductie van de emissie van broeikasgassen O & P ja Recover Energy N.V. is een energie-intensieve inrichting Lucht Vlaams Klimaatsbeleidsplan Beleidsplan ter uitvoering van Kyoto-protocol O ja Recover Energy N.V. is een energie-intensieve inrichting Lucht Protocol van Göteborg / NECrichtlijn NEC-reductieprogramma Protocol / richtlijn ter reductie van o.m. emissies VOS en NOx Het NEC reductieprogramma bevat maatregelen ter realisatie van de doelstellingen van de NEC-richtlijn. O ja Het project geeft aanleiding tot de emissies van NOx en SO2. Lucht O & P ja Het project geeft aanleiding tot de emissies van NOx en SO2. Lucht Saneringsplan fijn stof Beleidsplan ter beperking van de concentratie aan fijn stof O & P ja Het project geeft aanleiding tot de emissie van (fijn) stof Lucht Reductieprogramma gevaarlijke stoffen Het Reductieprogramma gevaarlijke stoffen kadert de diverse elementen van het beleid inzake gevaarlijke stoffen in het oppervlaktewater. O & P neen Er worden geen bedrijfsafvalwaters geloosd Waterbeleidsnota De waterbeleidsnota legt de krachtlijnen vast van de visie van de Vlaamse Regering op het integraal waterbeleid in O & P ja Thema s zoals waterkwaliteit en duurzaam gebruik van water zijn relevant in het kader van het project. Er worden geen Waterhuishouding

51 II. SITUERING VAN HET PROJECT p. II.14 Korte inhoud het Vlaamse Gewest. Onderzoekssturend (O) /Procedurebepalend (P) Relevant? Bespreking relevantie MER-deel bedrijfsafvalwaters geloosd Bekkenbeheerplan Dijle - Zennebekken Binnen het bekkenbeheerplan wordt de beleidsvisie op het integrale waterbeleid binnen het bekken van de Dijle - Zenne O ja Het project voorziet in het winnen van een beperkte hoeveelheid grondwater Waterhuishouding Bodem & grondwater Uitvoeringsplan milieuverantwoord beheer van huishoudelijke afvalstoffen Dit plan legt het beleid vast van de Vlaamse Overheid inzake huishoudelijke afvalstoffen en niet gevaarlijke bedrijfsafvalstoffen voor de periode O ja Het project omvat de eindverwerking van onder meer huishoudelijke afvalstoffen via een thermische verwerking. Beschrijving van het project Sectoraal uitvoeringsplan hoogcalorisch afval (HCA) Dit plan beschrijft verschillende verwerkingsscenario s voor HCA-stromen volgens BBT-technieken met maximale energiewinning en minimale emissies. O ja Op individuele basis kunnen afvalstoffen met een energie-inhoud tot circa 23 MJ/kg verbrand worden. De energie-inhoud van het gehomogeniseerde mengsel van voorgenoemde afvalstoffen, bedraagt circa 13 MJ/kg. Beschrijving van het project Uitvoeringsplan houtafval Dit plan beschrijft het beleid inzake de verwerking van de afvalstroom hout (hergebruik, valorisatie, recyclage,verbranding,...) O ja Houtafval zal deel uitmaken van de te verbranden afvalstroom. Het houtafval is een fractie van het bouw en sloopafval Projectbeschrijving Gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Leidingstraat VTN (Voeren-Opwijk) voorlopig vastgesteld op 18/07/2008 Het richtinggevend gedeelte van het ruimtelijk structuurplan Vlaanderen1 bepaalt dat hoofdtransportleidingen op Vlaams niveau worden geselecteerd en in ruimtelijke uitvoeringsplannen vastgelegd. De verbinding Opwijk- Voeren wordt als onderdeel van de VTN-II leiding beschouwd als een hoofdtransportleiding en het tracé ervan wordt vastegelegd in dit RUP. O neen Het tracé van de transportleiding VTN (Voeren Opwijk) ligt op meer dan 500 m afstand van het projectgebied. De realisatie van het project wordt niet beïnvloed door het GRUP Leidingstraat VTN (Voeren-Opwijk) Strategisch beleidsplan kanaal Leuven-Dijle opgemaakt door Technum-RUCA, 2002 In dit beleidsplan wordt aangegeven welke ruimtelijke en economische ontwikkelingen gewenst zijn door NV Zeekanaal om het maatschappelijk nut van het kanaal te vergroten. Eén van de daaruit voorvloeiende doelstellingen is een optimalisatie van de transportfunctie van het kanaal O ja Het voorgenomen project komt tegemoet aan de doelstelling van de uitbouw in watergebonden bedrijvigheid. Projectverantwoording

52 II. SITUERING VAN HET PROJECT p. II.15 Korte inhoud en het uitbouwen van watergebonden bedrijvigheid. Als actievoor het voorzien in bijkomende oppervlakte voor watergebonden bedrijvigheid wordt in het beleidsplan voorgesteld om additionele kaaimuren voor watergebonden bedrijfstereeinen aan te leggen in Kampenhout-Sas. Onderzoekssturend (O) /Procedurebepalend (P) Relevant? Bespreking relevantie MER-deel Streefbeeldstudie N26 N267- N21 (augustus 2004) Het doel van de studie is het uitwerken van één geïntegreerd concept (verkeersplanologisch en stedenbouwkundig) - streefbeeld van duurzame mobiliteit over de bedoelde trajecten van een sectie van de gewestwegen N26, N267 en N21. O ja De studie neemt tevens de lokatie Kampenhout Sas in beschouwing en formuleert hiervoor principes voor de stedenbouwkundige inrichting. De verkeerskundige conceptelementen in het streefbeeld zijn: Prioritering openbaar vervoer; Mens socio-organisatorische aspecten (mobiliteit) Verhoging van de verkeersveiligheid- en leefbaarheid; Het stimuleren van de langzame vervoerwijzen; De minimalisering van het aantal aansluitingen; Provinciaal beleid Provinciaal Ruimtelijke structuurplan Vlaams-Brabant Geeft een visie op de ruimtelijke ontwikkeling van de provincie Vlaams-Brabant en legt de krachtlijnen vast van het ruimtelijk beleid naar de toekomst. O & P ja Het RSV Vlaams-Brabant is belangrijk ihkv dit project gezien Kampenhout-Sas als een economische entiteit beschouwd wordt. De provincie wenst de mogelijkheden tot verdere ontwikkeling van deze zone te onderzoeken. Materiaal en energiestromen Mens PRUP aangaande het permanent wonen op campings en weekendverblijven in de regio Kampenhout-Boortmeerbeek. Het PRUP werd goedgekeurd op 21 december Het PRUP is een uitvoering van de bindende en richtinggevende bepalingen van het provinciaal ruimtelijk structuurplan. P neen Het PRUP het permanent wonen op campings en weekendverblijven in de regio Kampenhout- Boortmeerbeek legt geen beperkingen of voorwaarden op ter hoogte van de site van Recover Energy. -

53 II. SITUERING VAN HET PROJECT p. II.16 Korte inhoud Onderzoekssturend (O) /Procedurebepalend (P) Relevant? Bespreking relevantie MER-deel PRUP Deel RUP nr 5 Het deel RUP n 5 legt bepalingen en voorwaarden vast P neen Het deel RUP nr 5 camping Veronique heeft geen betrekking op de - Camping Veronique voor de site camping Veronique m.b.t. onder andere permanent wonen op de site. In figuur II.2.2 wordt het site van Recover energy N.V. en legt geen voorwaarden of beperkingen op ter hoogte van de site. provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan voor camping Veronique weergegeven. Het deel RUP nr 5 camping Veronique heeft geen betrekking op de site van Recover Energy N.V. en legt geen voorwaarden of beperkingen op ter hoogte van de site. Er wordt op het terrein van het deel RUP nr 5 voorzien in een zone voor groene buffer. De beplanting in de bufferstrook tussen de zone voor openluchtrecreatieve verblijven en het aanpalende industriegebied wordt aangebracht op een talud van 2,5 meter. Provinciaal milieubeleidsplan Legt de krachtlijnen vast van het provinciaal milieubeleid O ja Verscheidene projecten zijn belangrijk in het kader van het MER: Geluid Vlaams-Brabant naar de toekomst. - reductie van geluid-, geur- en lichthinder; Lucht - verstoring luchtsamenstelling / water; Mens - verspreiding milieugevaarlijke stoffen; - doelgroepenbeleid Mobiliteitsstudie Vlaams-Brabant, Deze studie is in opmaak maar nog niet afgewerkt (d.d. juni O neen regio Kampenhout-Sas 2010). De studie wordt geïntegreerd in een plan MER dat momenteel in opmaak is. De kennisgeving voor dit plan MER is nog niet afgerond. Gemeentelijk beleid KAMPENHOUT Gemeentelijk Ruimtelijk Geeft een visie op de ruimtelijke ontwikkeling van P ja Het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan heeft een impact op de site Mens

54 II. SITUERING VAN HET PROJECT p. II.17 Korte inhoud Onderzoekssturend (O) /Procedurebepalend (P) Relevant? Bespreking relevantie MER-deel structuurplan Kampenhout RUP zonevreemde recreatie (Kampenhout) 02/2009 Kampenhout en legt de krachtlijnen vast van het ruimtelijk beleid naar de toekomst. Dit RUP bepaalt welke zonevreemde recreatieinfrastructuur op de huidige plaats klan blijven of dient geherlokaliseerd te worden. Tevens worden inrichtingsbepalingen vastgelegd voor de recreatieinfrastructuur die op de huidige plaats kan blijven van Recover Energy N.V. In het GRSV is sprake van Kampenhout-Sas als middelpunt van economie en structuur. Tevens wordt de multimodale ontsluiting van Kampenhout-Sas via waterweg en spoor vooropgesteld. Tenslotte is Kampenhout-Sas een toeristisch en recreatief knooppunt dat men wenst te versterken. P neen De inrichtingsbepalingen van de recreatie-infrastructuur die kan blijven op de huidige lokatie hebben geen impact op de uitvoering van het project. Voor de recreatie-infrastructuur die dient geherlokaliseerd te worden, zijn nog geen alternatieve lokaties voorgesteld in het RUP. RUP zonevreemde bedrijven (Kampenhout) ontwerp is nog niet klaar (mei 2010) / P / / / Gemeentelijk milieubeleidsplan Kampenhout Legt de krachtlijnen van het gemeentelijk milieu- en natuur beleid naar de toekomst vast O ja In het gemeentelijk milieubeleidsplan wordt aandacht besteed aan grondwaterwinning en mobiliteit Bodem grondwater Mens Gemeentelijk mobiliteitsplan Kampenhout 2001 Legt de krachtlijnen vast van het gemeentelijk mobiliteitsbeleid naar de toekomst vast O ja Het mobiliteitsplan bevat verschillende thema s die belangrijk zijn in het kader van dit MER: Mens socio-organisatorische aspecten (mobiliteit) - het terugdringen van het sluipverkeer tussen de N21 en de N26; - het verhinderen dat vrachtverkeer door het centrum van Kampenhout rijdt door middel van tonnagebeperkingen; - het aanleggen van een vrachtwagenparking om het vrachtwagenparkeren in woonkernen te vermijden; - het verplichten van grote bedrijven tot het opstellen van een bedrijfsvervoerplan om het gebruik van alternative vervoerswijzen bij de werknemers te stimuleren

55 II. SITUERING VAN HET PROJECT p. II.18 Korte inhoud Onderzoekssturend (O) /Procedurebepalend (P) Relevant? Bespreking relevantie MER-deel HERENT Gemeentelijk ruimtelijke Geeft een visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Herent en P ja Het GRS van Herent legt geen specifieke bepalingen/beperkingen Mens structuurplan Herent legt de krachtlijnen vast van het ruimtelijk beleid naar de op aan het project van Recover Energy N.V. De N26, die mede toekomst. gebruikt wordt in het kader van het project, wordt beschouwd als een weg met een verbindingsfunctie op bovenlokaal niveau en met een doorstromingsfunctie. Gemeentelijk milieubeleidsplan Legt de krachtlijnen vast van het gemeentelijk milieu- en O ja In het gemeentelijk milieubeleidsplan wordt aandacht besteed aan Projectbeschrijving Herent natuur beleid naar de toekomst vast vaste stoffen (afval), hinder, energie en mobiliteit Lucht Geluid Mens Mobiliteitsplan Herent (11/2000) Beschrijft de gewenste structuur inzake mobiliteit voor de verschillende weggebruikers. O ja Het mobiliteitsplan van Herent legt geen specifieke bepalingen/beperkingen op aan het project van Recover Energy N.V. Voor de N26, die mede gebruikt wordt in het kader van het Mens socio-organisatorische aspecten (mobiliteit) project, beoogt de gemeente Herent voornamelijk een daling van het aantal aansluitingen en het voorzien van vrijliggende fietspaden en fiets- en voetgangersoversteekplaatsen. De aansluitingen dienen voorrang te verlenen aan het verkeer op de N26. De te volgen routes voor het vrachtverkeer zijn vastgelegd en tonnagebeperkingen zijn aangebracht. Het goederenvervoer over water dient zoveel mogelijk gebruikt te worden. Gemeentelijk verkeersconvenant Overeenkomst afgesloten tussen de gemeente Herent en P ja Het bedrijf verbindt zich met deze overeenkomst tot: Mens socio-organisatorische Herent de firma De Coninck betreffende de verkeersafwikkeling van de vrachtwagens van en naar het sorteercentrum in de Kroonstraat te Veltem. het bekendmaken van de voorgeschreven route van en naar het bedrijf aan de bezoekers van het bedrijf, zowel vrachtverkeer als autoverkeer, en erop toe te zien dat deze aspecten (mobiliteit) voorgeschreven route wordt gevolgd; de aanleg op zijn eigendom van parkeerplaatsen voor

56 II. SITUERING VAN HET PROJECT p. II.19 Korte inhoud Onderzoekssturend (O) /Procedurebepalend (P) Relevant? Bespreking relevantie MER-deel voertuigen van werknemers en bezoekers van het bedrijf zodat deze niet op de openbare weg worden gestationeerd; het aanbrengen van aangepaste signalisatie op de wegen van de voorgeschreven route conform de door de gemeente gevolgde principes voor het signalisatieplan. HAACHT Gemeentelijk Structuurplan Haacht Er is momenteel nog geen gemeentelijk ruimtelijk structuurplan voor de gemeente Haacht opgesteld. P neen BPA Arboretum Wespelaar (Haacht) goedgekeurd op 18/09/2006 Dit BPA regelt de omzetting van natuurgebied (en een stukje woonzone) naar parkgebied voor de hele oppervlakte van het Arboretum. Tevens worden een aantal bijkomende bepalingen opgenomen inzake vergezichten, publieke toegang... P neen De bepalingen van het BPA hebben geen impact op de uitvoering van het project. Het project heeft geen impact op de zichtassen van het Arboretum, zodat de zichtassen open gehouden blijven en de relatie tussen het Arboretum en de verdere omgeving gevrijwaard blijft. - BPA zonevreemde sport-, recreatie- en jeugdterreinen en gebouwen (Haacht) op 25/08/2008 Dit BPA bepaalt welke zonevreemde recreatie-infrastructuur op de huidige plaats klan blijven of dient geherlokaliseerd te worden/ uit te doven. Tevens worden inrichtingsbepalingen vastgelegd voor de recreatie-infrastructuur die op de huidige plaats kan blijven P neen De inrichtingsbepalingen van de recreatie-infrastructuur die kan blijven op de huidige lokatie hebben geen impact op de uitvoering van het project. Voor de recreatie-infrastructuur die dient geherlokaliseerd te worden, zijn nog geen alternatieve lokaties voorgesteld in het BPA. - Gemeentelijk milieubeleidsplan Haacht Legt de krachtlijnen vast van het gemeentelijk milieu- en natuur beleid naar de toekomst vast O ja Het gemeentelijk milieubeleidsplan benadrukt voornamelijk het beperken van hinder (geur, geluid, lucht en mobiliteit). De voorgestelde acties en maatregelen zijn algemeen geformuleerd. Geluid, lucht, mens Mobiliteitsplan Haacht Na contactname met de gemeente Haacht blijkt het mobiliteitsplan van 1999 achterhaald. De gemeente Haacht is bezig met de opstelling van een nieuw mobiliteitsplan. Heden (november 2010) is dit nog niet afgewerkt en nog niet publiek beschikbaar. O neen / /

57 II. SITUERING VAN HET PROJECT p. II.20 Korte inhoud Onderzoekssturend (O) /Procedurebepalend (P) Relevant? Bespreking relevantie MER-deel BOORTMEERBEEK Gemeentelijk ruimtelijk structuurplan (oktober 2007 nog niet goedgekeurd) Geeft een visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Boortmeerbeek en legt de krachtlijnen vast van het ruimtelijk beleid naar de toekomst P neen Het GRS van Boortmeerbeek legt geen specifieke bepalingen/beperkingen op aan het project van Recover Energy N.V. Gemeentelijk Mobiliteitsplan Beschrijft de actuele en de gewenste structuur inzake O ja Het mobiliteitsplan stelt vast dat de verbindende functie van de N26, Projectbeschrijving Boortmeerbeek (Technum, 2004) mobiliteit voor de gemeente Boortmeerbeek. de N21 (Provincieweg) en de N267 zorgt voor een aanzienlijke stroom doorgaand verkeer op de regionale assen en sluipverkeer op het gemeentelijk wegennet. Hiertoe voorziet het mobiliteitsplan in Mens socio-organisatorische aspecten (mobiliteit) een tonnagebeperking op alle gemeentewegen. Op de N26 tussen Boortmeerbeek en Kampenhout is er sprake van permanente ondercapaciteit in beide richtingen. Het aan- en afrijdend verkeer voor de afval-enegriecentrale van Recover Energy N.V. zal eveneens gebruik maken van de N26 (Leuvensesteenweg) en de N21 (Haachtsesteenweg). Ontwerp gemeentelijk Legt de krachtlijnen vast van het gemeentelijk milieu- en O ja In het gemeentelijk milieubeleidsplan wordt aandacht besteed aan Projectbeschrijving milieubeleidsplan natuur beleid naar de toekomst vast vaste stoffen (afval), hinder, energie en mobiliteit Lucht Geluid Mens BPA industriezone Boortmeerbeek Dit BPA is bestemd voor de vestiging van industriële en P neen De voorschriften uit dit BPA leggen geen beperkingen of - ambachtelijke bedrijven op een terrein langs de voorwaarden op voor de site van Recover Energy NV. Leuvensesteenweg op de gemeentegrens van Boortmeerbeek met Kampenhout. Het BPA werd goedgekeurd op 29/12/1975 en werd gewijzigd op 09/09/1991.

58 II. SITUERING VAN HET PROJECT p. II V ERENIGBAARHEID MET HET UITVOERINGSPLAN HUISHOUDELIJKE AFVALSTOFFEN (UHA) i Uitvoeringsplan milieuverantwoord beheer van huishoudelijke afvalstoffen ( ) R UIMTE VOOR THERMISCHE VERWERKING Het UHA maakt prognoses op voor de benodigde eindverwerkingscapaciteit van huishoudelijke en bedrijfsafvalstoffen. Het betreft bedrijfsafvalstoffen die naar aard en samenstelling vergelijkbaar zijn met huishoudelijke afvalstoffen. Rekening houdend met de beschikbare verbrandings- en voorbehandelingscapaciteit voorziet men in 2015 een tekort van tot ton aan verwerkingscapaciteit. Overeenkomstig het zelfvoorzieningsprincipe, zoals bepaald in de Europese Kaderrichtlijn Afval, kiest Vlaanderen om de volledige verantwoordelijkheid te nemen voor de verwijdering van het Vlaamse huishoudelijke afval en bedrijfsafval. Dit impliceert dat er geen uitvoer zal plaatsvinden van deze afvalstoffen voor verwijdering door verbranding buiten de gewestgrenzen. OVAM oordeelt voor elk project of bijkomende verwerkingscapaciteit in functie van het aanbod noodzakelijk is. R UIMTE VOOR PRIVE- INITIATIEF Het UHA stelt dat nieuwe te verwachten initiatieven of de uitbreiding van de bestaande roosterovencapaciteit (met extra capaciteiten gebaseerd op BBT) kunnen instaan voor de eindverwerking van bedrijfsafvalstoffen en voor de overname van de eindverwerking van bestaande installaties wanneer deze vervroegd sluiten. G EWENSTE ECONOMISCHE AANPAK VAN DE THERMISCHE VERWERKING Men wenst monopolievorming in de eindverwerking te vermijden teneinde geen hoge prijszettingen in de hand te werken. Tevens wordt vermeld dat monopolievorming een negatief milieueffect (meer bepaald mobiliteit) met zich kan meebrengen omdat alle afvalstoffen naar één site vervoerd worden. Men zal er op toezien dat rechter- en partijsituaties op elk bestuursniveau van de eindverwerking voorkomen worden. Dergelijke situaties kunnen aanleiding geven tot een ongefundeerd vergunningenbeleid, verwerkingshiërarchie, prijszetting... G EWENSTE TECHNOLOGISCHE AANPAK VAN DE THERMISCHE VERWERKING De eindverwerkingscapaciteit dient te worden ingevuld door installaties die beantwoorden aan het BBT-principe. De installaties dienen conform het BBT-principe onderhouden en geoptimaliseerd te worden. Men baseert zich op 4 criteria bij de beoordeling van de prestatie van de verwerkingsinstallatie: betrouwbaarheid, energierendement, kostprijs en emissie. Deze 4 factoren krijgen eenzelfde gewicht toegekend. Het transport naar en van eindverwerkingsinstallaties dient geoptimaliseerd te worden: het transport via alternatieve transportmodi kan ondersteund worden. Men streeft naar een nuttige toepassing van 50% van de bodemassen in 2015 en naar een recyclage van 95% van de metalen uit de assen in Actualisatie van de ramingen van het aanbod van huishoudelijke afval en vergelijkbaar bedrijfsafval en van de beschikbare verwerkingscapaciteit (2010) Op basis van de parlementaire hoorzitting d.d. 8 maart 2010 en na bijkomend overleg met OVAM bleek dat medio 2010, de aanbod- en verwerkingszijde voor huishoudelijke afvalstoffen en soortgelijke bedrijfsafvalstoffen in evenwicht zijn.

59 II. SITUERING VAN HET PROJECT p. II.22 Benodigde verwerkingscapaciteit is één van de criteria die een rol spelen bij de invulling van het zelfvoorzieningsprincipe dat geldt voor dit type afvalstoffen. Daarnaast zijn er andere criteria die tijdens de parlementaire hoorzitting ter sprake gekomen zijn en die bepalen of er ruimte is voor bijkomende thermische verwerking in Vlaanderen: - Voor de bepaling van de verwerkingscapaciteit is men uitgegaan van een calorische waarde van 10 MJ/kg voor de te verbranden afvalstoffen en een beschikbaarheid van de ovens van 90 à 95%. Het is mogelijk dat in de toekomst de te verwerken afvalstoffen een hogere calorische waarde krijgen waardoor de thermische doorzet bij de huidig vergunde verbrandingsinstallaties iets lager zal zijn en de verwerkingscapaciteit dus ook lager zal liggen; - Men beoogt verwerking op een efficiënte en zo milieuvriendelijk mogelijke manier (energierendement, uitstoot van NOx per ton afval ). Bij het bepalen van het energierendement dient tevens rekening gehouden te worden met energieverbruik nodig voor een eventuele voorbehandeling van afvalstoffen. Dit impliceert dat installaties die afgeschreven worden en die versleten zijn, moeten vervangen worden; - De verwerking van het gegenereerde afval gebeurt zo dicht mogelijk bij de plaats van ontstaan om 3 redenen: (1) impact van het afvalvervoer op de milieubelasting, (2) kostprijs en (3) mobiliteitsverhaal van Vlaanderen; - De schaalgrootte van de meeste verbrandingsinstallaties in Vlaanderen is beperkt. Men verwacht dat de kleinere verbrandingsovens het moeilijk zullen hebben om een grootschalige vernieuwingsinvestering te doen; Een overleg met OVAM (dd 26/5/2011) geeft aan dat er op dit moment, op basis van de huidige vergunde hoeveelheden, een evenwicht is tussen aanbod en verwerkingscapaciteit van huishoudelijke afvalstoffen De milieuvergunningen van 8 van de 10 vergunde installaties in Vlaanderen vervallen echter binnenkort. Op het moment van de eindafwerking van dit definitief MER is er nog geen zicht of dan wel voor welke capaciteiten deze installaties nog zullen vergund worden. In 2011 wordt nog steeds een stortafwijking voor ton brandbare afvalstoffen voorzien, waar de afvalstoffen van artikel van Vlarea uit verwijderd zijn geworden. Ook de afvalstoffen uit Vlaams Brabant, die momenteel in een andere verbrandingsinstallatie buiten Vlaams Brabant verwerkt worden, kunnen vanaf 2017 beschikbaar komen. 2.3 T OEPASBAARHEID UITVOERINGSPLAN HOOGCALORISCHE AFVALSTOFFEN (UHCA) De energie-inhoud van het te verbranden afvalmengsel zal in lijn liggen met deze vooropgesteld in het uitvoeringsplan huishoudelijke afvalstoffen (< 13 MJ/kg). Dit geldt echter niet voor de energie-inhoud van de individuele afvalstoffen. Recente verbrandingsproeven hebben aangetoond dat op individuele basis afvalstoffen met een energie-inhoud tot circa 23 MJ/kg (vb restfractie bouw- en sloopafval) kunnen verbrand worden in de vooropgestelde afval-energiecentrale. Dientengevolge, wordt ook de toepasbaarheid van het uitvoeringsplan hoogcalorische afvalstoffen getoetst. R UIMTE VOOR THERMISCHE VERWERKING Voor de energetische valorisatie van HCA-stromen (R1-behandeling) gaat het uitvoeringsplan hoogcalorische afvalstoffen uit van het vrijemarktprincipe. Dit betekent dat het zelfvoorzieningsprincipe niet gehanteerd wordt. De initiatiefnemer van een installatie voor thermische verwerking dient de beschikbaarheid van de HCA-stromen voor zijn installatie aan te tonen in zijn vergunningsaanvraag. De aanvoer van HCA-stromen kan gebeuren vanuit Vlaanderen, andere gewesten en/of andere landen. De uitbouw van capaciteit voor energiewinning uit HCA-stromen in Vlaanderen wordt nuttig geacht om gevat te reageren op nieuwe afvalstoffen die plots opduiken (vb. producten die uit de handel genomen worden omwille van de volksgezondheid). Echter, om overcapaciteit te vermijden zal bij nieuwe installaties in de vergunning rekening gehouden worden met de eigen behoeften in Vlaanderen.

60 II. SITUERING VAN HET PROJECT p. II.23 Op basis van het overleg met OVAM blijkt dat er voor 2010 een restcapaciteit van ton hoogcalorisch afval vergund was voor export (en verwerking ) in het buitenland. Dit aanbod is sterk stijgend gezien dit het voorgaande jaar slechts maximaal ton bedroeg. Tevens wordt door de degressieve heffingsregeling verwacht dat vanaf 2012 meer hoogcalorisch shredderafval afkomstig van de verwerking van schroot, van gedepollueerde wrakken en van elektronisch en elektrisch schrootafval, dat nu nog gestort wordt, ter beschikking komt voor verbranding. G EWENSTE TECHNOLOGISCHE AANPAK VAN DE VERWERKING VAN HCA-STROMEN Na maximale terugwinning van grondstoffen (materiaalrecyclage), dient het verwerken van HCA-stromen te gebeuren met maximale energieterugwinning, met minimale emissies naar lucht, water en bodem en met minimale kosten. Kortom, de thermische verwerking dient plaats te vinden conform BBT. Op basis van milieueffecten stelt het UHCA, is er geen voorkeur te formuleren tussen de verschillende verwerkingstechnieken. Er dient tevens aandacht geschonken te worden aan het transport van HCA-stromen: het water- en spoorverkeer dient ontwikkeld te worden. G EWENSTE MAATSCHAPPELIJKE AANPAK VAN DE VERWERKING VAN HCA-STROMEN Bij het tot stand brengen of het in stand houden van recyclage-eenheden en thermische verwerkingseenheden, wordt communicatie met omwonenden belangrijk geacht. Zij dienen betrokken te worden bij het project. 2.4 T OEPASBAARHEID UITVOERINGSPLAN H OUT Bij de uitvoering van intensieve sorteringsproeven op het niet gevaarlijk, niet recupereerbaar residu dat Recover Energy N.V. wenst te verwerken, blijkt een deel van het afvalstoffenmengsel uit houtafval te bestaan (zie ook sectie III.5.1.1). Daartoe wordt de toepasbaarheid van het uitvoeringsplan houtafval geëvalueerd. R UIMTE VOOR THERMISCHE VERWERKING De verwerking van houtafval via nuttige toepassing (materiaalrecyclage of gebruik als brandstof) wordt bepaald door het vrijemarktprincipe. Zo kan houtafval zowel ingevoerd worden naar als uitgevoerd worden van Vlaanderen. Een sturing naar materiaalrecyclage binnen de Europese context is niet mogelijk, wat impliceert dat de markt de bestemming van het houtafval bepaalt. Toch beoogt de Vlaamse overheid binnen Vlaanderen een wetgevend kader te creëren waarbij niet-verontreinigd hout maximaal doorstroomt naar materiaalrecyclage en verontreinigd hout naar gebruik als brandstof. Op basis van de momenteel lopende exportvergunningen wordt verwacht dat er nog een biomassa stroom van ton per jaar (op jaarbasis) kan verbrand worden. G EWENSTE TECHNOLOGISCHE AANPAK VAN THERMISCHE VERWERKING De energetische valorisatie van houtafval dient te gebeuren bij een maximaal energetisch rendement. Houtverbranding met weinig of geen energierecuperatie kan niet toegestaan worden.

61 II. SITUERING VAN HET PROJECT p. II V ERENIGBAARHEID MET DE VASTGELEGDE BESTEMMING EN DE STEDENBOUWKUNDIGE BEPALINGEN De locatie waar de afval-energiecentrale wordt voorzien, is volgens het gewestplan, vastgesteld bij Koninklijk Besluit van 7 maart 1977, gelegen in industriegebied. De locatie is niet gelegen binnen een gebied waarvoor een algemeen plan van aanleg, een bijzonder plan van aanleg of verkavelingsvergunning geldt. De bestemmingsvoorschriften m.b.t. de gewestplanbestemming industriegebied zijn terug te vinden in het Koninklijk Besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerp-gewestplannen en de gewestplannen (zgn. inrichtingsbesluit), meer bepaald in artikel Voor de industriegebieden kunnen nadere aanwijzingen worden gegeven, zoals blijkt uit art van het inrichtingsbesluit. De nadere aanwijzingen die aan een industriegebied kunnen worden gegeven zijn: - Gebieden voor vervuilende industrieën (aangeduid in effen mauve kleur met Romeins cijfer I); - Gebieden voor milieubelastende industrieën (aangeduid in effen mauve kleur met Romeins cijfer II); - Gebieden voor ambachtelijke bedrijven of gebieden voor kleine en middelgrote ondernemingen (aangeduid in effen lichtmauve kleur). Het is maar wanneer voor een bepaald industriegebied een nadere aanwijzing werd voorzien dat het daarmee corresponderende voorschrift uit artikel van het inrichtingsbesluit van toepassing is. Aangezien voor het industriegebied waarin de afval-energiecentrale wordt voorzien geen nadere aanwijzing werd voorzien, geldt de gewestplanbestemming industriegebied, zoals voorzien in artikel van het inrichtingsbesluit. Volgens dit artikel zijn industriegebieden bestemd voor de vestiging van industriële of ambachtelijke bedrijven. Ze omvatten een bufferzone. Voor zover zulks in verband met de veiligheid en de goede werking van het bedrijf noodzakelijk is, kunnen ze mede de huisvesting van het bewakingspersoneel omvatten. In industriegebieden worden tevens complementaire dienstverlenende bedrijven ten behoeve van de andere industriële bedrijven toegelaten, namelijk: bankagentschappen, benzinestations, transportbedrijven, collectieve restaurants, opslagplaatsen van goederen bestemd voor nationale of internationale verkoop. Dit betekent dan ook dat gelet op het toepasselijke bestemmingsvoorschrift de vestiging van vervuilende (en milieubelastende) industrie op de locatie tot de mogelijkheden behoort. Indien wordt aangenomen dat de afvalenergiecentrale een vervuilende industrie betreft, is een bestemmingswijziging dus niet nodig om het project te kunnen realiseren. De vereiste om te voorzien in voldoende afstanden tov omliggende bestemmingen dient gerealiseerd te worden door de aanleg van een buffer. De sectorale voorwaarden inzake afvalverwerking uit Vlarem II verwijzen in dit verband naar een efficiënt groenscherm van 5 meter breed. De vooropgestelde breedtes van de bufferstrook waarvan sprake in de Omzendbrief van 8 juli 1997, als richtinggevend beschouwd te worden. Artikel van de Omzendbrief van 8 juli 1997 betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerpgewestplannen en gewestplannen stelt hetvolgende: "De industriële gebieden omvatten een bufferzone. a) De hier bedoelde bufferzone is onafhankelijk van de bufferzone die op het ontwerpgewestplan is aangeduid in toepassing van artikel In het huidig geval gaat het niet om een zelfstandig bestemmingsgebied maar betreft het een strook binnen het industriegebied met een hoofdzakelijk esthetische en stedenbouwkundige functie. Om die reden moet ze aangebracht worden op het industriegebied zelf, b) De breedte en de aanleg van de bufferzone is afhankelijk van de oppervlakte en de vorm van het industriegebied zelf, van de aard van de industrieën, van de eigenlijke hinderlijkheid ervan en van de bestemming van de aanpalende gebieden. In sectie VI wordt de bufferstrook beschreven en geëvalueerd.

62 III. HET PROJECT III HET PROJECT

63 III. HET PROJECT p. III.2 1. ALGEMENE BESCHRIJVING VAN HET PROJECT Het voorgenomen project van Recover Energy N.V. betreft het bouwen en uitbaten van een afval-energiecentrale om ton per jaar niet gevaarlijk, niet recupereerbaar en brandbaar residu thermisch te verwerken. In het MER worden twee hoofdscenario s uitgewerkt, waarvoor in functie van de aanwending van de energie telkens twee subscenario s worden gedefinieerd. In een eerste hoofdscenario wordt een mix van ton niet gevaarlijk, niet recupereerbaar en brandbaar residu op jaarbasis verbrand, waarvan ton bedrijfsafval. In een tweede scenario is deze ton vervangen door, naargelang de beschikbaarheid, ton huishoudelijk afval en ton bedrijfsafval. Aan de hand van deze 2 hoofdscenario s zal in het MER de impact beschreven worden op de directe omgeving voor 2 verschillende samenstellingen van het te verbranden afvalstoffenmengsel. Dit wordt verduidelijkt aan de hand van onderstaande tabel III.1.1. Tabel III.1.1 Overzicht van de scenario s Hoofdscenario 1 Verbranding van ton afval: ton brandbare en niet-recupereerbare fractie van gesorteerd bouw- en sloopafval ton bedrijfsafval (nat) ton bedrijfsafval (droog) ton niet-risicohoudend medisch afval Subscenario Productie van elektrische energie Productie van: - elektrische energie; - thermische energie Hoofdscenario 2 Verbranding van ton afval: ton brandbare en niet-recupereerbare fractie van gesorteerd bouw- en sloopafval ton huishoudelijk afval ton bedrijfsafval (droog) ton niet-risicohoudend medisch afval Productie van elektrische energie Productie van: - elektrische energie; - thermische energie; De energie-inhoud van het gehomogeniseerde mengsel van voorgenoemde afvalstoffen, zal circa 13 MJ/kg bedragen, dit is tevens de optimale energie-inhoud volgens het verbrandingsdiagram van de watergekoelde roosteroven. In een moderne roosteroven kunnen afvalstoffen tot 25 MJ/kg worden verbrand. De afval-energiecentrale zet door verbranding afvalstoffen om in energie, hergebruikbare assen en een kleine hoeveelheid reststoffen. Met de warmte die vrijkomt bij het verbrandingsproces wordt oververhitte stoom gemaakt. De stoom kan worden aangewend voor het maken van elektrische en/of thermische energie. In een eerste subscenario wordt al de stoom gebruikt voor de productie van elektriciteit. In een tweede subscenario wordt de stoom deels aangewend voor de productie van elektriciteit en deels voor de directe levering van warmte aan derden. De afval-energiecentrale zal gemiddeld 8000 uren per jaar in werking zijn, wat neerkomt op 333 dagen per jaar. De resterende tijd van het jaar is voorbehouden voor de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden.

64 III. HET PROJECT p. III.3 In figuur III.1.1 als bijlage is een plattegrond van de inrichting opgenomen met aanduiding van de nieuwe installaties. Er wordt een groenbuffer van 10,5 à 11 meter breed voorzien aan de oostelijke zijde van het gebouw, een zijde die zichtbaar is vanuit de Schransstraat, Aan de noordoostelijke zijde van het terrein, dat nu reeds begrensd wordt door een beboste zone, bedraagt de breedte van de groenbuffer 5 meter. Tevens wordt de inrichting in zijaanzicht weergegeven op figuur III.1.2. De afval-energiecentrale wordt in vogelperspectief gevisualiseerd op de figuren III.1.3 en III VERANTWOORDING VAN HET PROJECT De realisatie van de afval-energiecentrale sluit nauw aan bij de huidige activiteiten van De Coninck N.V., namelijk de afvalinzameling en sortering. Deze leveren een belangrijke hoeveelheid brandbaar, niet sorteerbaar residu voor eindverwerking op, die heden naar andere provincies wordt vervoerd. Daartoe heeft De Coninck N.V. beslist tot de oprichting van de firma Recover Energy N.V. die in de nabije omgeving kan instaan voor de eindverwerking van onder meer deze afvalstroom. In wat volgt wordt ingegaan op een aantal belangrijke aspecten die de keuze voor het project en de locatie toelichten. 2.1 B ESCHIKBAARHEID VAN AFVAL In tabel III.1.1 worden de verschillende afvalstoffen opgelijst die Recover Energy N.V. beoogt te verwerken. De afvalstromen gesorteerd bouw- en sloopafval, droog bedrijfsafval en het niet risicohoudend medisch afval vallen onder het toepassingsgebied van het uitvoeringsplan hoogcalorische afvalstromen en in beperkte mate onder het uitvoeringsplan houtafval. Overeenkomstig deze uitvoeringsplannen kan de aanvoer van voornoemde afvalstoffen gebeuren vanuit Vlaanderen, andere gewesten en/of andere landen. Recover Energy N.V. beoogt echter de afvalstromen vanuit nabije regio s aan te voeren. G ESORTEERD BOUW- EN SLOOPAFVAL EN DROOG BEDRIJFSAFVAL Door het ontbreken van verwerkingscapaciteit in de nabije omgeving voor gesorteerd bouw- en sloopafval en droog bedrijfsafval en door de beperkte beschikbare capaciteit in verwerkingsinstallaties van andere provincies, blijkt een aanlevering van tot maximum ton (cfr. scenario 1 en 2) aan de afval-energiecentrale haalbaar. Recover Energy N.V. heeft hiertoe verschillende afspraken gemaakt met afvalinzamelaars en -sorteerders uit de regio Vlaams-Brabant en Mechelen. Daar de milieuvergunning nog niet verleend is, zijn er momenteel nog geen contracten afgesloten. Sommigen van deze actoren zijn in omvang vergelijkbaar met de firma De Coninck en kunnen elk instaan voor een aanvoer van tot ton afvalstoffen op jaarbasis. N IET- RISICOHOUDEND MEDISCH AFVAL (NRMA) Het niet-risicohoudend medisch afval omvat 2 fracties waarvoor thermische verwerking toegelaten is: de niet-recycleerbare vaste fractie en de vloeibare of pasteuze fractie. In 2003 stelde het VITO, zonder rust- en verzorgingstehuizen in rekening te brengen, dat er per jaar ton NRMA vrijkomt in Vlaanderen, een hoeveelheid die gestaag toeneemt doorheen de jaren. Gezien de strategische ligging van de site van Recover Energy N.V. in een regio waar verscheidene ziekenhuizen en rust- en verzorgingstehuizen gevestigd zijn, wordt de aanvoer van een hoeveelheid NRMA van maximaal ton op jaarbasis haalbaar geacht. Daar de milieuvergunning nog niet verleend is, zijn er momenteel nog geen contracten afgesloten.

65 III. HET PROJECT p. III.4 N AT BEDRIJFSAFVAL Onder nat bedrijfsafval wordt laagcalorisch bedrijfsafval verstaan zoals bij voorbeeld keukenafval (afkomstig van grote horeca-zaken, hotels, bedrijfsrestaurants, scholen, ziekenhuizen en fast food ketens). De fractie organisch-biologisch afval binnen deze afvalstroom is belangrijk. Het betreft veelal bedrijfsafval dat in ophaalrondes door afvalinzamelaars en sorteerders verzameld wordt. Het rapport inventarisatie biomassa ( ) van OVAM geeft expliciet aan welke stromen beschikbaar zijn voor energetische valorisatie. Bij deze afweging, houdt OVAM rekening met de huidige vormen van valorisatie zoals compostering, vergisting, veevoeding Overeenkomstig bovenvermeld rapport kan de stroom organischbiologische fracite van het restafval (bedrijfsafvalstoffen) verbrand worden met energieterugwinning. Recover Energy N.V. heeft afspraken gemaakt met dergelijke afvalinzamelaars en -sorteerders uit de regio Vlaams-Brabant en Mechelen teneinde het vooropgestelde tonnage te bereiken. Daar de milieuvergunning nog niet verleend is, zijn er momenteel nog geen contracten afgesloten. H UISHOUDELIJKE AFVALSTOFFEN Gelet op de langdurige contracten tussen de intercommunales uit de streek en Indaver N.V. beoogt Recover Energy N.V. op korte termijn geen huishoudelijke afvalstoffen te verwerken. Teneinde bij (een tijdelijk) gebrek aan verwerkingscapaciteit in Vlaanderen of teneinde bij een overeenkomst gesloten met een partner in de afvalverwerking, in te kunnen staan voor de thermische verwerking van huishoudelijke afvalstoffen, wordt het scenario 2, dat de thermische verwerking van ton huishoudelijke afvalstoffen inhoudt, beschreven en gedetailleerd uitgewerkt in dit MER. 2.2 M OBILITEITSASPECT De ligging van de site van Recover Energy N.V. aan het kanaal Leuven-Dijle is zodanig dat de impact op de omgeving van de transportactiviteiten in belangrijke mate beperkt kan worden. Het biedt de mogelijkheid om de aan- en afvoer van afvalstoffen en reststoffen deels te laten plaatsvinden via de waterweg. De site ligt tevens aan de verkeersassen N21 en N26. Een uitgebreide mobiliteitsstudie en een beschrijving van de effecten ten gevolge van de transportactiviteiten is opgenomen in VI.5.1. Zoals gesteld in sectie III.2.1 heeft Recover Energy N.V. afspraken gemaakt met diverse afvalinzamelaars en sorteerders uit de regio Vlaams-Brabant en Mechelen. Om logistieke en economische redenen halen deze afvalinzamelaars hun afval uit een beperkte regio rond hun bedrijf (radius van ongeveer 30 km). Ze zijn gevestigd in de nabijheid van strategische kades aan bevaarbare waterwegen langs dewelke de verschillende afvalstromen in containerschip kunnen aangevoerd worden naar Recover Energy N.V. De oppikplaatsen en aanvoerroutes via de waterweg worden eveneens beschreven in de mobiliteitsstudie in sectie VI.5.1. De uitwerking van een scenarion waarbij alle afvalstoffen en reststoffen vervoerd worden via de weg, wordt niet realistisch geacht en zal niet plaatsvinden. Daarom wordt een beschrijving van een dergelijk scenario en diens effecten niet nodig geacht. 2.3 W ARMTELEVERING Recover Energy N.V. heeft in samenwerking met VITO een energie-inventarisatielijst opgesteld voor het in kaart brengen van de energiebehoefte in de nabijheid van de afval-energiecentrale. De energiebehoefte van verschillende bedrijven in de buurt werd via bezoeken en aan de hand van deze lijst bepaald. Een voorbeeld van de gehanteerde lijst is opgenomen in bijlage III.2.1. In deze vroege fase van het project, kan er worden gesteld dat circa 20 % van de geproduceerde warmte van de afvalenergiecentrale rechtstreeks kan worden aangewend in de nabije omgeving. Bij verdere concretisatie van het project, kan dit percentage nog oplopen. Voor hogere percentages dan 20% denkt men bij voorbeeld aan rechstreekse warmtelevering aan een nieuwe woonwijk, een sportcomplex Directe warmtelevering is energetisch efficiënt en vervangt ook schaarse fossiele brandstoffen.

66 III. HET PROJECT p. III.5 Aan de hand van de voormelde bepaalde energiebehoefte, is een warm waternet berekend en uitgetekend. Het leidingnet is momenteel een gesloten lus van ongeveer 15 km waarbij warm water van 95 C wordt geleverd aan grote afnemers. Het leidingtraject loopt gedeeltelijk naast het kanaal Leuven-Dijle. Gezien het traject van deze lus nog onderhevig is aan wijzigingen in functie van de (toekomstige) warmte-afnemers wordt het niet opportuun geacht dit reeds weer te geven op plan. 3. REFERENTIE EN GEPLANDE SITUATIE 3.1 R EFERENTIESITUATIE De referentiesituatie wordt gedefinieerd als de toestand van het studiegebied waarnaar gerefereerd wordt in functie van de effectvoorspelling. De referentiesituatie in dit MER is de actuele toestand (huidige situatie) ter hoogte van de site, die wordt beschreven voor het referentiejaar 2007 rekening houdend met de huidige activiteiten van opslag, sortering en mechanische behandeling van afvalstoffen. 3.2 G EPLANDE SITUATIE De geplande situatie is de toestand van het studiegebied na realisatie van de afval-energiecentrale en diens ondersteunende installaties. Tevens is dit de situatie na de herlokalisatie van de huidige activiteiten van De Coninck N.V. van de site te Kampenhout. Voor de beoordeling van de geplande situatie onderscheidt men 2 hoofdscenario s met telkens 2 subscenario s. Deze worden weergegeven in de tabel III O NTWIKKELINGSSCENARIO S De ontwikkelingsscenario s beschrijven veranderingen aan het studiegebied onder impuls van autonome ontwikkelingen en door de mens gestuurde ontwikkelingen Autonome ontwikkelingsscenario s De effectbeschrijving brengt twee belangrijke autonome ontwikkelingsscenario s in rekening: - de stijging van de verkeersdruk; - de invulling van woonuitbreidingsgebieden: een overzicht van de woonuitbreidingsgebieden wordt weergegeven in figuur III.3.3. De effectbeschrijving zal rekening houden met de gebieden die in de roze en oranje kleur worden weergegeven op het plan, i.e. de gebieden die vanuit het Vlaams beleidskader principieel kunnen ontwikkeld worden; Gestuurde ontwikkelingsscenario s Er worden 3 gestuurde ontwikkelingsscenario s onderscheiden, waarmee rekening zal gehouden worden bij de effectbeschrijving: - Het ontwikkelen van bijkomende serrecomplexen in de omgeving: op basis van de beschikbare ruimtelijke structuurplannen van de gemeenten in de nabijheid van de site van Recover Energy N.V., wordt de eventuele ontwikkeling van bijkomende serrecomplexen in kaart gebracht: o GRS Herent: de milieuimpact die grootschalige, niet-grondgebonden landbouw (bij voorbeeld serrecomplexen) met zich meebrengt door het belangrijke verbruik van fossiele brandstoffen, overstijgt de ruimtelijke draagkracht hiervoor in de totaliteit van Herent. In Herent zijn er gebieden die onder voorwaarden geschikt worden geacht voor grootschalige serrestructuren.

67 III. HET PROJECT p. III.6 o GRS Kampenhout: Het GRS Kampenhout onderscheidt een aantal belangrijke elementen die de ruimtelijkagrarische structuur van de gemeente bepalen (zie figuur III.3.4): open landbouwgebied, landbouwgebied verweven met natuur, landschap (en recreatie) en open ruimtekamers. In het open landbouwgebied en in het landbouwgebied verweven met natuur, landschap (en recreatie) is het beleid gericht op het bestendigen van het grondgebonden agrarisch grondgebruik. Er wordt weinig aandacht besteed aan nietgrondgebonden landbouw zoals serrecomplexen. o GRS Boortmeerbeek: De gemeente Boortmeerbeek voorziet dat er in de deelruimte zuidelijk landbouwgebied (in het Zuiden van de gemeente) waar de hoofdfunctie intensieve landbouw is, nieuwe landbouwbedrijven kunnen gebouwd worden. Het is de bedoeling dat dit gebied op termijn het intensieve landbouwgebied van Boortmeerbeek wordt. De situering van de tuinbouwactiviteiten van de gemeente Boortmeerbeek wordt weergegeven op figuur III De wijziging transportmogelijkheden door een verdieping van het kanaal Leuven-Dijle: het agentschap Waterwegen en Zeekanaal is in het najaar van 2008 gestart met het creëren van overdieptes in de vaargeul tussen Kampenhout en Zennegat. Deze werken zullen circa 3 jaar duren, tot circa einde Het Kanaal Leuven Dijle is in het verleden aangelegd als een waterweg van de klasse II, wat impliceert dat het bevaarbaar is voor schepen met een laadvermogen van 600 ton. In de loop der tijd is door aanslibbing de waterdiepte op talrijke plaatsen sterk verminderd zodat in praktijk nog slechts een doorvaart mogelijk is voor schepen tot 400 à 450 ton, die een kleinere diepgang hebben. Teneinde de economische rendabiliteit van het kanaal te vrijwaren en de schepen op volle ladingscapaciteit te laten varen, vinden de baggerwerken plaats. Na de uitvoering van de baggerwerken zullen opnieuw schepen met een laadvermogen tot 600 ton kunnen varen op het Kanaal Leuven Dijle. - De aanleg en exploitatie van de kade: een gedetailleerde beschrijving van de aanleg en de exploitatie van de kade en het transport van de afvalstoffen onder het Kanaal Leuven - Dijle is opgenomen in de secties III.6.3 respectievelijk III De effecten ten gevolge van de aanleg en de exploitatie van de kade komen aan bod in het MER en worden gecumuleerd met de andere effecten die gerelateerd zijn aan de uitvoering van het project; Het RUP zonevreemde bedrijven (Kampenhout) is nog in opmaak. Een ontwerpversie is op dit ogenblijk (mei 2010) nog niet beschikbaar. Dientengevolge zal het PRUP zonevreemde bedrijven niet als ontwikkelingsscenario opgenomen worden in het MER. 4. BESCHRIJVING VAN DE ACTIVITEITEN EN INSTALLATIES Op de figuur III.1.1 in bijlage worden de locatie en de verschillende onderdelen van de afval-energiecentrale weergegeven. De figuur III.1.2 in bijlage geeft een gedetailleerd bovenaanzicht weer van de installatie (met de aanduiding van de snedes voor de zijaanzichten) alsook gedetailleerde zijaanzichten. 4.1 A ANVOER, STOCKAGE EN VOORBEHANDELING VAN AFVAL Aanvoer van de afvalstoffen De aanvoer van de afvalstoffen gebeurt hetzij per schip, hetzij per vrachtwagen, hetzij rechtsreeks via een tunnel onder het Kanaal Leuven - Dijle. De gehanteerde transportmodi voor de verschillende types afvalstoffen worden weergegeven in sectie III

68 III. HET PROJECT p. III.7 A ANVOER VAN AFVALSTOFFEN PER CONTAINERSCHIP De aan te voeren afvalstoffen bevinden zich in containers die geplaatst zijn op strategische kades langs bevaarbare waterwegen. Deze kades situeren zich te Willebroek, Westvaartdijk-Grimbergen, Lembeek of Halle. Ingeval van voorafgaandelijk transport (zonder exploitatie ter hoogte van de kade), plaatsen vrachtwagens de containers op deze kades. In de andere gevallen (met exploitatie ter hoogte van de kade) gebeurt dit met behulp van Reachstackers (zie figuur III.4.6). Per kanaal is een technische fiche beschikbaar ( Deze technische fiche lijst onder meer de kades op die langs het kanaal liggen. Voor elke kade wordt volgende informatie weergegeven: de betrokken oever (linker- of rechteroever), lengte van de kade, de uitrusting ter plaatse, de naam van de eigenaar, of het openbaar/privé gebruik betreft. Gezien de uitgebreidheid aan informatie, wordt deze gedetailleerde informatie niet opgenomen in het MER. Voor het gecombineerd transport vrachtwagen/schip wordt er gewerkt met hybridecontainers. Onderaan dit type container zijn 2 sledes en een haak aan de voorzijde voorzien waardoor ze met een vrachtwagen met hydraulische arm autonoom kunnen worden opgetrokken en geplaatst. De hybridecontainers zijn zodanig ontworpen dat ze ook als een standaardcontainer kunnen worden gemanipuleerd en gestapeld in het schip of op de kade. Voor het aanvoeren van nat bedrijfsafval worden containers gebruikt met laad en losdeuren aan de achterzijde. De containers zijn volledig gesloten om geurhinder te vermijden. Voor het aanvoeren van droog bouw- en sloopafval en droog bedrijfsafval: kunnen containers gebruikt worden die aan de bovenkant open zijn en worden afgedekt met een zeildoek. Alle containers betreffen 20 voet-containers met een individuele bruto inhoud van 33 m³. Een container kan nooit maximaal worden gevuld. Een vulgraad van % wordt gehanteerd voor de aanvoer van afvalstoffen. Elke container heeft een uniek identificatienummer dat ook vermeld staat op het identificatieformulier van de afvalstoffen. De volle containers worden per containerschip (meer bepaald schip type Kempenaar) overgebracht naar de site van Recover Energy N.V.. Elk schip kan geladen worden met maximaal 18 à 20 volle containers en 20 à 24 lege containers. De containers worden in 2 rijen geplaatst en 2 hoog gestapeld in het schip. Het laadvermogen van deze schepen varieert tussen 475 en 500 ton. Een schip vaart gemiddeld 10 km per uur. De schepen zullen voor de aanvoer van het afval varen via waterwegen van de provincies Vlaams-Brabant en Antwerpen (zie figuur III.4.7). De waterwegen die zullen worden bevaren zijn het kanaal Leuven-Dijle, Beneden-Dijle, Rupel, het Zeekanaal Brussel-Schelde en het kanaal van Charleroi naar Brussel tot in Lembeek op de grens tussen Vlaanderen en Wallonië. Van deze waterwegen is het kanaal Leuven Dijle de minst grote inzake het toegelaten laadvermogen van de schepen, de toegelaten afmetingen van de schepen en de bedieningsuren van de kunstwerken voor de schepen. Dit kanaal is dus bepalend inzake transportcapaciteit. Op het kanaal Leuven-Dijle kunnen binnenschepen varen met een laadvermogen tot 400 à 450 ton (zie figuur III.4.6). Dit vermogen wordt op korte termijn opgetrokken tot 600 ton (zie sectie III.3.3.2). Er zijn verschillende sluizen op het kanaal Leuven Dijle die het niveauverschil van 14 m tussen Leuven en Mechelen opvangen: sluis Zennegat, sluis Battel, sluis Boormeerbeek en sluis Kampenhout ten Westen van de site van Recover Energy N.V. en sluis Tildonk ten Oosten van de site. Deze sluizen kunnen doorgang bieden aan schepen met een maximale lengte en breedte van respectievelijk 50 m en 6,5 m. Het transport op het kanaal wordt beperkt door de bedieningsuren van de sluizen: van 8 uur tot 18 uur in de winter en van 7 uur tot 19 uur in de zomer op weekdagen. Per dag kunnen op het kanaal Leuven-Dijle 12 versassingen plaatsvinden: dit betekent 12 schepen op en 12 af in één dag. Het laden en lossen van de schepen bij Recover Energy N.V. zal gebeuren op weekdagen tussen 7 uur en 19 uur. A ANVOER PER VRACHTWAGEN Vrachtwagens leveren de afvalstoffen in bulk aan. Er is een ruime parking van m² voorzien waar vrachtwagens kunnen wachten voor het storten (zie figuur III.1.1). Er wordt geen los afval op het terrein of in de overdekte storthal gestockeerd. De losplaats voor vrachtwagens beschikt over een poort die na het binnen- en/of buitenrijden van een vrachtwagen telkens sluit. De aanvoer per vrachtwagen zal enkel tijdens de week gebeuren tussen 7 uur en 19 uur.

69 III. HET PROJECT p. III.8 A ANVOER AFVAL VAN DE ANDERE KANT VAN HET KANAAL: Er is voorzien om afvalstoffen afkomstig van 2 sorteercentra, gelegen aan de overkant van het kanaal Leuven Dijle ter hoogte van de site van Recover Energy N.V., onder het kanaal over te brengen naar de stortbunker van de afvalenergiecentrale. Deze transportmodus vermijdt een belangrijk aantal transporten per vrachtwagen vanuit deze sorteercentra (zie ook sectie VI ). De betrokken afvalstoffen zijn gesorteerd bouw- en sloopafval, droog bedrijfsafval en nat bedrijfsafval. Recover Energy N.V. voorziet niet in de aanvoer van meer dan ton afvalstoffen op jaarbasis doorheen deze tunnel Ontvangst van de afvalstoffen A FVALSTOFFEN AFKOMSTIG VAN HET SCHIP Na het aanmeren, wordt het containerschip geledigd door een reachstacker. Deze rijdt met elke container naar de losplaats voor containers (een gesloten containergebouw met 2 losstations). Aangezien een belangrijk aandeel van de afvalstoffen aangevoerd wordt per schip, heeft Recover Energy N.V. geopteerd om het containergebouw en de stortbunker van de afvalenergiecentrale naar het kanaal Leuven - Dijle te oriënteren (zie figuur III.1.1). Vóór het containergebouw zijn 2 weegstations geplaatst. Na weging van de container gaan de automatische deuren van het containergebouw open en wordt de container binnengebracht en op een kettingtransportsysteem aangesloten. Ter hoogte van deze deuren is een meetportiek voor radioactiviteit gebouwd. Deze controle op radio-activiteit verloopt volgens de procedure beschreven in de richtlijnen voor het gebruik van een meetpoort voor de detectie van radioactieve stoffen in de niet-nucleaire sector, zoals gepubliceerd op 4 september 2006 in het Belgisch Staatsblad. Ingeval er een radioactiviteit gemeten wordt die groter is dan de natuurlijke achtergrondstraling (rekening houdend met een zekere standaardafwijkingswaarde), gaat het alarm af. Vervolgens wordt het betrokken voertuig minstens 2 maal extra langs de meetpoort gestuurd. Indien dit geen nieuw alarm geeft, kan het voertuig aanvaard worden. Wanneer opnieuw een alarm geregistreerd wordt, dient nagegaan te worden of de gemeten waarde de waarschuwingsdrempel 2 overschrijdt. Bij overschrijding ervan, wordt het voertuig geïsoleerd op de site en wordt er een veiligheidsperimeter ingesteld. Er wordt beroep gedaan op een erkende deskundige en het FANC wordt verwittigd. Indien de waarschuwingsdrempel niet overschreden wordt, dient er nagegaan te worden of het een gelokaliseerde bron betreft of een homogene verspreiding van radioactiviteit. Ingeval van een gelokaliseerde bron, dient het dosistempo bepaald te worden. Wanneer dit dosistempo de 5µS/h niet overschrijdt mag het voertuig teruggestuurd worden mits het naleven van bepaalde voorwaarden. Wanneer het dosistempo de 5 µs/h wel overschrijdt wordt het voertuig geïsoleerd op de site en wordt er een veiligheidsperimeter ingesteld. Er wordt beroep gedaan op een erkende deskundige en het FANC wordt verwittigd. Ingeval van een homogene verspreiding van radioactiviteit waarvoor de gemeten waarde beneden de actiedrempel ligt en waarvoor de oorsprong van het probleem gekend is, mag de lading aanvaard worden. In de andere gevallen dient het dosistempo bepaald te worden en dient een analoge procedure aan deze voor gelokaliseerde bronnen gevolgd te worden. Een gedetailleerde beschrijving van de te volgen procedure bevindt zich in bijlage III Waarschuwingsdrempel is een drempel waarboven de interventie door een erkend deskundige moet worden uitgevoerd.

70 III. HET PROJECT p. III.9 Indien er geen radioactiviteit wordt gemeten, brengt het kettingtransportsysteem de container tot aan een lift- en kiptafel. Dit apparaat laat toe om de container voor- en achterwaarts te kantelen en te ledigen. De operatoren in de controlekamer hebben een goed zicht op de volledige afvalbunker en de verschillende stortopeningen zodat onregelmatigheden kunnen vastgesteld worden. Na het ledigen van de container wordt deze manueel gesloten en automatisch naar buiten gebracht. De reachstacker pikt de lege container op en zet deze direct terug op het schip of op de kade. Het lossen en laden van een schip duurt circa 2 uur. Men beoogt geen stockage van volle en/of lege afvalcontainers op de kade. Het schip vertrekt terug met een lading lege containers die worden geplaatst op de strategische kades langs de kanalen van Vlaams-Brabant en Antwerpen (cfr. sectie III.4.1.1). D E KADE EN ONDERSTEUNENDE INSTALLATIES De kade wordt ingericht samen met het agentschap Waterwegen en Zeekanaal NV aan de hand van een privaat-publieke samenwerking (PPS). De kade is 1700 m² groot en niet overdekt. Op de kade kunnen maximaal 87 containers met te verschepen residu s worden gestockeerd zonder dat het laden en lossen van een schip wordt gehinderd. De hoogte van de stapeling bedraagt dan 3 containers. Het jaagpad met overdekt fiets- en wandelpad Gezien het huidige jaagpad dat langs de site van Recover Energy N.V. loopt, door veel wandelaars en fietsers gebruikt wordt om recreatieve of beroepsredenen, besteedt dit project speciale aandacht aan een behoud van de functie van het jaagpad zonder de toegang ervan voor wandelaars en fietsers te verhinderen of te bemoeilijken. Recover Energy N.V. en Waterwegen en Zeekanaal NV hebben hiertoe voorzien in de bouw van een verlichte tunnel over een afstand van 90 m met een vrije hoogte van 3 meter. De tunnel helt lichtjes af tot op een diepte van 2,7 m. Deze tunnel wordt in zijaanzicht weergegeven in figuur III.4.9. Er worden tevens over de volledige lengte van de tunnel 22 grote openingen (2 m x 0,4 m) voorzien. Via deze openingen valt er overdag voldoende natuurlijk licht binnen waardoor het aangenamer wandelen en fietsen is. A FVALSTOFFEN AFKOMSTIG VAN DE VRACHTWAGEN Alle vrachtwagens worden op de weegbrug gecontroleerd op de aanwezigheid van radioactieve bestanddelen. Deze controle op radio-activiteit verloopt volgens de hoger beschreven procedure. Na de controle brengen de vrachtwagens het afval via de weegbrug naar de losplaats voor vrachtwagens (een overdekte hal met één ingangspoort) en kappen hun lading via één van de 3 stortopeningen in de opslagbunker van de afval-energiecentrale. De operatoren in de controlekamer hebben een goed zicht op de volledige afvalbunker en de verschillende stortopeningen zodat onregelmatigheden kunnen vastgesteld worden. Vóór het verlaten van de installatie worden zij opnieuw gewogen. De losplaats voor vrachtwagens met aanrij- en draaizone is zó ontworpen dat ook grote wagens vlot kunnen draaien. De toegangspoort sluit telkens na het aan- en afrijden van een vrachtwagen. De installatie is voorzien voor het lossen van vrachtwagens en huisvuilophaalwagens. Containers die op een vrachtwagen worden aangevoerd, bij voorbeeld voor het transport van droog bedrijfsafval en de restfractie van bouw- en sloopafval, kunnen ook hier gelost worden. A FVALSTOFFEN AFKOMSTIG VAN DE TUNNEL ONDER HET KANAAL De volledige technische installatie voor het storten van afvalstoffen aan de overkant van het kanaal is ondergebracht in een gesloten gebouw van 60 x 15 meter en een hoogte van 10 meter. Aan de achterkant van dit gebouw is een afzuiginstallatie met stof- en geurfilter voorzien. Het gebouw wordt geplaatst op een perceel dat eigendom is van WenZ. Zie figuur III.6.12 A & B en figuur III.4.6. Dit gebouw is bemand, wat impliceert dat er op een gelijkaardige manier kan tewerk gegaan worden als wanneer een vrachtwagen langs de hoofdingang aanlevert.

71 III. HET PROJECT p. III.10 Wanneer een vrachtwagen afvalstoffen aanvoert, wordt na weging en controle op radioactiviteit de toegangspoort van het gebouw automatisch geopend. De vrachtwagen lost de afvalstoffen in een storttrechter van 50 m³. De storttrechter is voorzien van 1 trilwand, 2 scheidingskegels en een regelbare uitloop die kan worden geactiveerd bij brugvorming. Via 3 schuin geplaatste transportbanden, met een lengte van 14 meter, die individueel worden aangestuurd, wordt het afval gedoseerd naar een horizontale transportband met een breedte van 0,9 meter en een lengte van 110 meter. Deze tunnel bevindt zich op 10 m onder het maaiveld. De transportband kan circa 10 ton afval/uur aanvoeren.gezien de stortbunker van de afvalenergiecentrale zich op 22 meter diepte bevindt, is er voldoende storthoogte voor de aangevoerde afvalstoffen. Onder de transportband zijn weegcellen geplaatst die continu de aangevoerde hoeveelheid bepalen. Dit laat een nauwkeurige dosering en opvolging toe. De storttrechter staat permanent onder camerabewaking vanuit de operatorroom in de afvalenergiecentrale. De operatoren kunnen direct maatregelen nemen bij het vaststellen van onregelmatigheden. In de afvaltunnel worden ook leidingen geplaatst voor de afvoer van stoom, warmwater, elektriciteit, ea. Voorlopig zijn er één leiding met een diameter van 500 mm en 3 leidingen met een diameter van 200 mm voorzien. B ESCHRIJVING VAN DE RADIO- ACTIVITEITSCONTROLE De meetportieken voor radioactiviteit bestaan uit een aantal detectoren, een controle- en uitleeseenheid, software en bekabeling tussen deze componenten. De meetpoorten zullen vóór gebruik worden geregistreerd bij het FANC. Het systeem meet continu de achtergrondstraling en controleert of alle componenten van de portiek naar behoren werken. Wanneer de sensoren merken dat er een voertuig of een container de meetportiek nadert wordt er een gemiddelde genomen van de laatst gemeten achtergrondwaarden. Hierop wordt een alarmdrempel vastgelegd die gebruikt zal worden bij de actieve meting van het voertuig. Dit systeem met variabele achtergrondmeting is 30 tot 50% gevoeliger dan metingen met een vaste alarmdrempel. Een alarm wordt geregistreerd in een PC en wordt ook manueel bevestigd door de persoon aan de meetportiek om er zeker van te zijn dat ook alle alarmen daadwerkelijk worden vastgelegd. Na een alarm gebeurt de verdere afhandeling zoals hogerop beschreven Stockage van de afvalstoffen Het stockeren van de afvalstoffen gebeurt in de stortbunker op 22 meter diepte. De stortbunker heeft een nuttige inhoud van kubieke meter. Voor vier dagen thermische verwerking zonder nieuwe aanvoer voldoet een volume van kubieke meter (ongeveer ton afvalstoffen). De bedrijfszekerheid van de installatie is hiermee gegarandeerd ook tijdens weekends en feestdagen, wanneer geen aanvoer van afvalstoffen plaatsvindt. Tijdens de onderhoudsperiode sluit Recover Energy N.V. overeenkomsten met derden teneinde de opslag en verwerking van de afvalinstroom te garanderen. Deze stortbunker staat in onderdruk. De afgezogen lucht wordt gehanteerd als primaire en secundaire verbrandingslucht voor de oven (zie ook sectie III.4.2). Ongedierte wordt geweerd door technieken in te zetten gelijkaardig aan deze uit de voedingsindustrie. Deze technieken worden geïnstalleerd en onderhouden door een externe firma Periodieke controles op en gehanteerde criteria voor de aangevoerde afvalstoffen A ANVAARDINGSCRITERIA Recover Energy N.V. hanteert de volgende aanvaardingscriteria die gebaseerd zijn op de in Vlarem II opgenomen milieuvergunningsvoorwaarden (subafdeling bis algemeen geldende voorwaarden voor verbrandings- en meeverbrandingsinstallaties). Volgende afvalstoffenfracties zijn niet toegelaten: - gevaarlijke afvalstoffen overeenkomstig artikel van het Vlarea-besluit;

72 III. HET PROJECT p. III.11 - afvalstoffen onderworpen aan de aanvaardingsplicht overeenkomstig artikel van het Vlarea-besluit; - niet-uitgesorteerde bedrijfsafvalstoffen die nog uitsorteerbare fracties bevatten zoals vermeld in artikel van het Vlarea-besluit; - niet-uitgesorteerde huishoudelijke afvalstoffen die nog uitsorteerbare fracties bevatten zoals vermeld in artikel van het Vlarea-besluit; - radio-actief afval; I NTERNE CONTROLES De interne controles bestaan uit een visuele controle van elke lading die binnenkomt. Deze controles worden uitgevoerd door operatoren aan de weegbrug voor de vrachtwagens en aan de weegbruggen van de containers. De operatoren die de grijpkraan bedienen controleren via cameratoezicht de inkomende afvalstroom van de tunnel. Zij zullen hiervoor speciaal worden opgeleid. Indien de lading niet voldoet aan de opgestelde aanvaardingscriteria, dan wordt de lading op kosten van de leverancier teruggestuurd. Steekproefsgewijs worden er ook vrachten volledig uitgestort op de vloer van de storthal en ten gronde gecontroleerd. Na een negatieve controle wordt het afval met een heftruck naar de stortbunker gebracht. Ook containers vanop het schip worden op deze wijze gecontroleerd. Voor het afval dat via de tunnel wordt aangeleverd wordt een gelijkaardige methode gehanteerd, wat impliceert dat op periodieke basis een vrachtwagen zal omrijden naar de afval-energiecentrale om een controle op de vloer van de storthal mogelijk te maken.de steekproefgewijze controles gebeuren niet door eigen operatoren maar door deskundigen van een milieu-adviesbureau. Van elke leverancier wordt een historiek bijgehouden. Hij wordt telkens verwittigd bij een niet conforme levering. Bij een te hoge frequentie van leveringen die niet voldoen aan de aanvaardingscriteria en na schriftelijke verwittiging wordt de samenwerking met de leverancier stopgezet. E XTERNE CONTROLES De externe controles bestaan uit grondige visuele inspecties (cfr. de steekproefgewijze controle beschreven bij interne controles ) en een sorteeranalyse. De methodologie voor de uitvoering van deze externe controles kan gecertificeerd worden door een certificatiebureau. Recover Energy N.V. zal de externe controles op de afvalinstroom laten gebeuren door deskundigen van een milieu-adviesbureau. De controles vinden onaangekondigd plaats op de site van de afvalstoffenleverancier met een frequentie van minimum 4 keer per jaar. Voor elke site zullen minstens 3 visuele inspecties en minstens 1 sorteeranalyse per jaar plaatsvinden. Het aantal sorteeranalyses kan stijgen wanneer tijdens de visuele inspecties tekortkomingen worden vastgesteld. Voor de afvalstroom die via de tunnel wordt aangeleverd worden er 6 inspecties per jaar uitgevoerd. Voor de visuele inspectie zal de ongebroken restfractie met behulp van een grijpkraan worden opengetrokken waarbij de deskundige een grondige visuele inspectie uitvoert. Bij het niet respecteren van de aanvaardingscriteria wordt Recover Energy N.V. op de hoogte gesteld. Recover Energy zal op dat ogenblik alle nog niet verwerkte leveringen blokkeren en terugsturen ter controle op kosten van de leverancier. Vervolgens dienen de niet aanvaarde afvalstoffen door het sorteercentrum opnieuw gesorteerd te worden waarna de deskundige een doorgedreven sorteeranalyse zal uitvoeren. Deze bijkomende inspectie gebeurt alvorens een nieuwe lading afval naar de afval-energiecentrale wordt afgevoerd op kosten van de leverancier.

73 III. HET PROJECT p. III.12 Het tweede type van externe controle is een doorgedreven sorteeranalyse van de afvalstoffen. Afhankelijk van de hoeveelheid te inspecteren afvalstoffen, worden met de grijpkraan verschillende grepen genomen in de afvalstoffenhoop. Er wordt vastgelegd om per 5 ton afvalstoffen één greep met de grijpkraan uit te voeren. Deze grepen worden samen in één vooraf gewogen container opgemengd en gewogen op de weegbrug. Uit dit mengsel wordt één staal genomen dat volledig uitgesorteerd wordt. Deze staalname gebeurt overeenkomstig een statistisch aanvaarde methode. De sortering gebeurt volgens de vooropgestelde aanvaardingscriteria in 2 fracties: één fractie met alle aanvaardbare afvalstoffen en één fractie met de niet-aanvaardbare afvalstoffen. Na sortering worden de fracties opnieuw gewogen. Wanneer geen niet-aanvaardbare fracties worden vastgesteld, kan de restfractie worden afgevoerd naar de afval-energiecentrale. De resultaten van de controles worden verwerkt in een kort verslag en overgemaakt aan Recover Energy N.V. Bij elke niet conforme levering wordt de leverancier verwittigd. Bij een te hoge frequentie van niet voldoen aan de aanvaardingscriteria en na schriftelijke verwittiging wordt de samenwerking met de leverancier stopgezet. De inspecties worden gecoördineerd en geleid door een projectleider van het mieu-adviesbureau. 4.2 V ERBRANDINGSOVEN Figuur III.4.8 in bijlage geeft een schematische voorstelling weer van de afval-energiecentrale. De belangrijkste installatieonderdelen zijn op het schema aangeduid met nummers. Deze nummers worden in de hiernavolgende tekst bij de beschrijving van de installatie opgenomen tussen vierkante haakjes. De verbrandingsoven is uitgerust met één ovenlijn. V OEDINGSTRECHTER [1] Het afval wordt via een vultrechter, een vulschacht en een voedingsrooster op nauwkeurig gecontroleerde wijze tot op het verbrandingsrooster gebracht. De trechter, schacht en voedingsrooster hebben precies dezelfde breedte als het eigenlijke verbrandingsrooster [2]. Tijdens normale werking is er steeds afval aanwezig over de volledige hoogte van de vulschacht. Op deze manier vormt het afval een luchtdichte prop zodat geen valse lucht kan binnentreden in de oven, die het verbrandingsproces zou kunnen verstoren. De verbrandingsoven wordt via de zuig-trekventilator [15] steeds in lichte onderdruk gehouden. Het is slechts een zeer beperkt luchtdebiet dat via de installatie binnengezogen wordt. R OOSTER EN VUURHAARD [2] In het thermische hart van de installatie wordt het afval, onder toevoeging van een overmaat zuurstof, verbrand op een schuin opgesteld rooster bij een temperatuur van circa 1000 C. De ontsteking van het afval gebeurt spontaan. Het beweegbare rooster zorgt ervoor dat het afval achtereenvolgens de verschillende zones van de verbranding passeert. Het rooster bestaat uit 3 zones: - droogzone: het water en vocht verdampt uit het afval waardoor dit ontsteekt; - ontgassing/vergassingszone: de vluchtige bestanddelen ontsnappen en verbranden met een felle vlam; - uitbrandzone: nagloeien van de resterende vaste koolstof en het koelen van de slakken; De verblijftijd van het afval op het rooster bedraagt ongeveer minuten. De uitgebrande bodemassen of slakken worden opgevangen in de ontslakker [4]. De vliegassen zijn lichter dan de bodemassen. Ze worden meegevoerd door de rookgassen en afgescheiden in de ketel of gevangen in de mouwenfilter [9] van de rookgasreiniging. Jaarlijks wordt een preventief onderhoud voorzien op de oven waarna een heropstart plaatsvindt. Bij normale werking wordt geen (fossiele) steunbrandstof aangewend. Bij stopzetting en heropstart van de installatie wordt stookolie aangewend in steunbranders. Tijdens de onderhoudsperiode sluit Recover Energy N.V. overeenkomsten met derden teneinde de opslag en verwerking van de afvalinstroom te garanderen. T OEVOER VAN VERBRANDINGSLUCHT [3] Om een maximaal energetisch rendement te bereiken, wordt gestreefd naar een minimale luchtovermaat. Om dit streven evenwel te combineren met een goede verbranding van het afval, alsook volledig uitgebrande rookgassen en bodemassen, wordt de lucht op twee plaatsen geïnjecteerd.

74 III. HET PROJECT p. III.13 De primaire verbrandingslucht wordt ingeblazen doorheen het rooster. De primaire lucht stroomt hierbij doorheen de brandende afvallaag en wordt verdeeld via compartimenten onder het rooster. Het luchtdebiet naar elk compartiment kan individueel worden ingesteld in functie van de aard en de samenstelling van het afval. De toevoer van de primaire verbrandingslucht is onafhankelijk van de koeling van het rooster. De secundaire verbrandingslucht wordt ingeblazen langs de voor- en achterwand van de ketel alsook ter hoogte van de naverbrandingszone aan de overgang tussen oven en ketel. Deze lucht zorgt voor een volledige uitbrand van de gassen. Er zijn afzonderlijke ventilatoren voorzien voor primaire en secundaire lucht. De primaire en secundaire verbrandingslucht bestaan onder meer uit luchtaanvoer die ontstaat bij het in onderdruk houden van de afval-energiecentrale. O NTSLAKKER [4] De uitgebrande bodemassen vallen via de slakkenschacht in de met water gevulde ontslakker. Via dit waterslot wordt, net als via de prop in de vulschacht, ervoor gezorgd dat geen valse lucht in de oven wordt gezogen. Tevens worden de assen aldus afgekoeld en bevochtigd. De ontslakker werkt zonder waterlozing en verbruikt water dat bij de andere processtappen gevormd wordt (oa spui bij de aanmaak van gedemineraliseerd water). De bodemassen worden na doorgang door de ontslakker met behulp van een kettingtransportband (horizontaal) naar een bakelevator (verticaal) getransporteerd. Deze bakelevator brengt de bodemassen van het diepte niveau van de installatie (22 m) naar het grondniveau. Hier worden ze gekipt in een stortbunker die geïntegreerd is in het hoofdgebouw. Vanuit deze stortbunker wordt er eenmaal per week een bulkschip beladen. 4.3 E NERGIERECUPERATIE De afval-energiecentrale zet door verbranding de afvalstoffen om in energie, herbruikbare assen en een kleine hoeveelheid reststoffen. Met de warmte die vrijkomt bij het verbrandingsproces wordt 79 ton/uur oververhitte stoom gemaakt van 52 bar(a) bij 400 C in de stoomketel [5]. De stoom kan worden aangewend voor het maken van elektrische en/of thermische energie. S TOOMGENERATOR [5] De energie aanwezig in de warme rookgassen wordt gerecupereerd met behulp van de stoomketel en het daaraan verbonden stoom-condensaatnet. De rookgassen worden in de ketel gekoeld van 1000 C tot ca. 230 C. De stoomketel bestaat uit het stralingsgedeelte met 2-3 verticale lege trekken, en een horizontale trek waar zich de oververhitter-, verdamper- en voorverwarmingsbundels bevinden. De stoomketel is opgebouwd uit een enorm groot aantal buizen gevuld met water, stoom, of een mengsel van beide. De warme rookgassen worden doorheen de stoomketel geleid en warmen zo het ketelwater op dat omgezet wordt in oververhitte stoom. De stroming van water en stoom in de ketelpijpen gebeurt op basis van dichtheidsverschillen, het zogenaamde natuurlijke circulatie principe. Om de warmterecuperatie te optimaliseren worden de rookgassen, na een eerste neutralisatie in de rookgasreiniging (cfr. sectie III.4.4 eerste droge wassing ), verder afgekoeld tot 135 C in een externe ketelvoedingswatervoorverwarmer. De warme rookgassen die door de boiler gaan en de assen zetten zich af tegen de boiler. Een pneumatische hamer klopt een paar keer per dag tegen de boiler zodat de assen naar beneden vallen in een opvangtrechter. Deze assen worden ketelassen genoemd, ze worden als een onderdeel van de vliegassen beschouwd. De met afvalstoffen toegevoerde warmte bedraagt 67,9 MWth. In de afvalverbrandingsinstallatie wordt hiervan 58,6 MW omgezet in stoom. De schoorsteenverliezen (uitgaande rookgassen) bedragen 5,5 MWth. Van de aan de stoom toegevoerde energie (58,6 MW) wordt 39,7 MW vernietigd in de luchtgekoelde condensoren. In geval van warmteleveringen wordt de in de condensoren vernietigde warmte minder. E LEKTRISCHE EN THERMISCHE ENERGIE. [6] De stoom wordt aangewend voor het maken van elektrische en/of thermische energie. Het ingaande vermogen van de boiler bedraagt 68 MWt.

75 III. HET PROJECT p. III.14 In een eerste subscenario wordt al de stoom gebruikt voor de productie van elektriciteit. In een tweede subscenario wordt de stoom ook gebruikt voor de directe levering van warmte aan derden. Zowel in subscenario 1 als 2 wordt er gestreefd naar een maximale energieproductie en aanwending van de reststoffen via de toepassing van innovatieve technieken. Elektrische energie In een eerste subscenario wordt al de stoom gebruikt voor de productie van elektriciteit. De oververhitte stoom, afkomstig van de stoomketel, drijft een stoomturbine [6] aan. Hieraan zijn achtereenvolgens een reductiekast en generator gekoppeld. De generator produceert elektriciteit en heeft een nominaal vermogen van 17,6 MWe/u. De installatie zelf verbruikt 2 MWe/u. De installatie draait uren per jaar, dit betekent dat er, na aftrek van eigen elektriciteitsverbruik (i.e MWh op jaarbasis), nog circa MWh elektriciteit kan geleverd worden aan het elektriciteitsnet op jaarbasis. Het energetisch rendement van dit proces bedraagt ca %. Dit betekent dat 24-26% van de energie aanwezig in het afval, gerecupereerd wordt onder de vorm van elektriciteit. De stoomturbine bevindt zich in een apart en akoestisch geïsoleerd lokaal. De stoom die de turbine verlaat wordt gecondenseerd in een luchtgekoelde condensor. Het condensaat wordt opgevangen in een condensaattank. Vandaar wordt het naar de ontgasser gepompt. De stoomketel wordt met ketelwater gevoed vanuit de ontgasser door een ketelvoedingswaterpomp. Tevens is een bereidingsinstallatie voor gedemineraliseerd water voorzien. Eventuele lekken in het stoom/condensaatsysteem worden van hieruit gecompenseerd. De door Recover Energy N.V. opgewekte elektrische energie wordt gekoppeld op het middenspanningsnet (10,6 kv) via een ondergrondse kabel. Een vermogen van 15,6 MWe/u (i.e. 17,6 2MWe) moet worden geïnjecteerd in koppelpunten die deze injectie aankunnen. Thermische energie levering aan derden In een tweede subscenario wordt de stoom deels aangewend voor de directe levering van warmte aan derden. Via een ondergronds leidingnet wordt stoom of warm water geleverd aan bedrijven (of particulieren) die een warmte- of koudebehoefte hebben. Door de combinatie van elektrische en thermische energie zullen energetische rendementen van ongeveer 70 % worden bereikt. Warmte kan gemakkelijk worden getransporteerd door een ondergronds leidingnet met als drager stoom of warm water. Warm water wordt geleverd in een gesloten systeem waarbij de aanvoerleiding en de retourleiding dezelfde diameter hebben. Voor het transport van stoom zal de aanvoerleiding veel groter zijn dan de retour condensaatleiding. De druk in de leiding zal bij het transport van warm water meestal veel lager zijn dan bij het transport van stoom. Met behulp van een pomp en geholpen door de natuurlijke thermische stroming kunnen grote afstanden gemakkelijk worden overbrugd. In deze vroege fase van het project, kan er worden gesteld dat circa 20 % van de geproduceerde warmte van de afval-energiecentrale rechtstreeks kan worden aangewend in de nabije omgeving. Deze geproduceerde warmte kan aangewend worden in de tuinbouwsector (ca. 42%) en ingezet worden voor industriële activiteiten (ca. 58%) in de nabije omgeving. Bij verdere concretisatie van het project, kan dit percentage nog oplopen. Dit betekent dat er op jaarbasis nog MWh elektriciteit zal geleverd worden aan het net. In de stad Brugge bijvoorbeeld ligt een warm water - leidingnet van 22 km dat wordt verwarmd door de intercommunale verbrandingsoven ii. Het warm water wordt geleverd aan diverse klanten. Een voorbeeld van een verwarmingsnet met stoom ligt in de stad Gent waarbij het Universitaire Ziekenhuis wordt verwarmd met stoom uit de intercommunale verbrandingsoven iii. De eerste potentiële warmte-afnemers van de afval-energiecentrale hebben enkel warm water nodig (maximaal 95 C). De levering van 20% van de geproduceerde warmte, zou kunnen plaatsvinden via een leiding voor de levering van 12 MWt over een afstand van 6 km (enkel) heeft een leidingsectie van 400 mm en een waterdebiet van 1000 t/h. De berekende drukval over 12 km (heen en terug) bedraagt 2 bar bij een watersnelheid van 2,1 m/sec. De thermische verliezen van een voorgeïsoleerde leiding bedraagt +/- 100W/m, dus voor 12 km: +/- 1,2 MW.

76 III. HET PROJECT p. III.15 In onderstaande figuur III.4.10 wordt de relatie tussen de elektriciteitsproductie en de warmtelevering weergegeven. Figuur III.4.10 Relatie tussen elektriciteitsproductie en warmtelevering De warmte die niet wordt aangewend als elektrische energie of als thermische energie verlaat deels de installatie via de rookgassen en wordt deels gekoeld door 4 luchtgekoelde condensoren. De condensoren wordt berekend voor een turbine in bedrijf voor 110 % van de nominale capaciteit bij een vacuum van 100 mbara. Het leveren van warmte en/of stoom aan derden heeft een positieve impact op de milieu-effecten van het project. Zoals hierboven beschreven wordt een energetisch rendement behaald dat 50% hoger ligt dan wanneer er enkel elektriciteit wordt geproduceerd. Daarnaast zal er door warmte- en/of stoomlevering minder koelcapaciteit vereist zijn. Dit impliceert een beperkter gebruik van de condensatoren, wat leidt tot een geluidsreductie ten opzichte van de situatie waarbij er enkel elektriciteitsproductie optreedt. Het aanwenden van stoom of warmte zal ervoor zorgen dat er in de omgeving minder emissies zullen plaatsvinden op lagere hoogte (kleinere schouwen). De emissies zullen plaatsvinden vanuit de schouw van de afval-energiecentrale, die gezien zijn lengte van 50 m, een betere dispersie van de polluenten verzekert. De bepaling van de stoomparameters van een stoomgenerator van een afvalverbrandingsinstallatie zijn een economische keuze. De recuperatieketel is ontworpen voor het gebruik in een afvalverbrandingsinstallatie met HCl-houdende rookgassen. De stoomparameters 52 Bar/400 C zijn gekozen om enerzijds hoge temperatuurscorrosie te vermijden (een voldoende lage wandtemperatuur van de pijpen van de laatste oververhitter) en anderzijds om een zo hoog mogelijk turbinerendement te bekomen. Zij kunnen, onder normale omstandigheden, beschouwd worden als optimale stoomparameters. Bij het gebruik van hogere stoomtemperaturen (bij voorbeeld 420 of 450 C) zal het rendement van de installatie weliswaar verhogen maar zullen tegelijkertijd de onderhoudskosten toenemen. Hoge temperatuurscorrosie zal zich voordoen op de laatste (warmste) oververhitter. Hierbij wordt de verwachte levensduur van de laatste oververhitter van meer dan 3 jaar ingekort tot één jaar. Het is slechts bij sterk verhoogde elektriciteitsprijzen, zoals bijvoorbeeld in Italië, dat deze hogere onderhoudskosten te verantwoorden zijn.

77 III. HET PROJECT p. III.16 Hogere stoomparameters worden wel toegepast in een gecombineerde cyclus, waarbij een afvalverbrandingsinstallatie gecombineerd wordt met een gasturbine. Hierbij wordt in de afvalverbrandingsinstallatie echter stoom geproduceerd bij een hoge stoomdruk (bv 100 Bar) en een temperatuur van ten hoogste 400 C, waarbij geen risico op hoge temperatuurscorrosie bestaat. Een verdere oververhitting gebeurt dan door middel van de niet corrosieve uitlaatgassen van een gasturbine. Een voorbeeld hiervan is de Zabalgarbi installatie in Bilbao Spanje. In het voorliggend ontwerp wordt niet alleen gestreefd naar een optimaal rendement van de stoomcyclus, maar ook naar een maximale recuperatie van warmte uit de rookgassen. Hiervoor werd aan de uitgang van de rookgaswassing een externe ketelvoedingswatervoorverwarmer voorzien, waarin de rookgassen tot 135 C afgekoeld worden. 4.4 R OOKGASREINIGING De in de rookgassen aanwezige emissieparameters worden in de rookgasreiniging gereduceerd tot waarden beneden de opgelegde emissiegrenswaarden. Gezien de complexe samenstelling van de rookgassen van een afvalverbrandingsinstallatie worden diverse technieken in serie gebruikt om de emissieparameters in de rookgassen tot een minimum te beperken. De emissieparameters worden tevens sterk gereduceerd door een dubbele uitvoering van verschillende technieken: 2 mouwenfilters in serie geplaatst en 2 injectiepunten voor chemicaliën. De rookgasreiniging bestaat uit: een eerste droge wassing met natriumbicarbonaat (230 C), voor de neutralisatie van de zure componenten en voor het adsorberen van de zware metalen; een mouwenfilter voor de afscheiding van de resterende vliegassen en de reactieproducten van de voorgaande droge wassing; een katalytische DeNOx SCR, voor de verwijdering van NOx; een externe ketelvoedingswatervoorverwarmer voor de optimalisatie van de energierecuperatie; een droge kalkinjectie (135 C) voor de verdere neutralisatie van de zure componenten; een injectie van actieve kool voor de captatie van Hg en dioxines/furanen; een mouwenfilter voor de afscheiding van de reactieproducten van de voorgaande droge wassing; een zuig-trekventilator; een schoorsteen; In de onderstaande figuur III.4.11 wordt de rookgasreinigingconfiguratie geïllustreerd. Figuur III.4.11 Configuratie van de rookgasreiniging

78 III. HET PROJECT p. III.17 E ERSTE DROGE WASSING [8] Vooraleer de rookgassen toekomen in het gasreinigingsgedeelte wordt al een deel van de vliegassen afgescheiden in de stoomketel, de zogenaamde ketelassen [7]. Het debiet hiervan bedraagt +/- 0,3 ton/uur of 1,6 gew% van de verbrande massa. In de eerste droge wassing [8] wordt, bij een temperatuur van C, natriumbicarbonaat in de rookgassen geïnjecteerd zodat de zure componenten SO2, HCl en HF geneutraliseerd worden. De gevormde zouten, het niet gereageerde natriumbicarbonaat en de nog overgebleven vliegassen worden in de nageschakelde mouwenfilter van de rookgassen gescheiden. De zware metalen worden door de stofdeeltjes (NaHCO3 met zure bestanddelen) geadsorbeerd en worden samen met de geproduceerde reactieproducten (vaste fase) meegevoerd en afgescheiden in de eerste mouwenfilter. De chemische reacties zijn: Ontbinding: 2 NaHCO3 Na2CO3 + H2O + CO2 Neutralisatie: Na2CO3 + 2 HCl 2 NaCl + CO2 + H2O Na2CO3 + SO2 + ½ O2 Na2SO4 + CO2 Na2CO3 + 2 HF 2 NaF + CO2 + H2O M OUWENFILTER [9] De gevormde zouten, het niet gereageerde natriumbicarbonaat en de nog overgebleven vliegassen vormen een laag vast residu op de mouwen van de mouwenfilter. Deze vaste laag wordt op regelmatige basis verwijderd door middel van perslucht. Deze rookgasreinigingresidu s [10] (inclusief vliegassen) worden onderaan opgevangen in de trechter en naar de opslagsilo getransporteerd. D E NOX [11] Vervolgens wordt bij een temperatuur van ca. 220 C in de katalytische SCR reactor NOx omgezet naar stikstof en water. Hiertoe wordt als reductiemiddel een 24 %-ige ammoniaoplossing geïnjecteerd. De chemische reacties zijn: 4 NH3 + 4 NO + O2 4 N2 + 6 H2O Als katalyst voor deze reactie worden veelal oxiden van vanadium, wolfraam, molybdeen of andere metalen gebruikt, met titaandioxide als dragermateriaal.

79 III. HET PROJECT p. III.18 K ETELVOEDINGSWATERVOORVERWARMER [12] (EXTERNE ECONOMISER) De al grotendeels geneutraliseerde rookgassen worden hier afgekoeld tot een temperatuur van 135 C, zonder dat er een risico op lage temperatuurscorrosie bestaat. Door de vrijgekomen warmte te gebruiken voor de voorverwarming van het ketelwater wordt de energierecuperatie van het volledige systeem geoptimaliseerd. T WEEDE DROGE WASSING [13] In de tweede droge wassing worden kalk en actieve koolstof geïnjecteerd. De resterende zure componenten worden door de kalk geneutraliseerd. De actieve koolstof adsorbeert zware metalen, in het bijzonder kwik, en verwijdert dioxines en furanen. De chemische reacties zijn: Ca(OH)2 + 2HCl CaCl2 + 2H2O Ca(OH)2 + SO2+ ½O2 CaSO4+ H2O Ca(OH)2 + 2HF CaF2 + 2H2O Deze tweede stap zorgt tevens voor een redudantie van de neutralisatie van de zure componenten. Dit is eveneens een volledig droge wassing. Nergens wordt er water toegevoegd of afvalwater geproduceerd in de rookgaswassing. M OUWENFILTER [14] De in de 2 de droge wassing ontstane zouten, de niet gereageerde kalk en de actieve koolstof worden hier afgescheiden. Deze vaste laag wordt op regelmatige basis verwijderd door middel van perslucht. Deze rookgasreinigingresidu s worden onderaan opgevangen in de trechter en naar de tijdelijke opslagsilo getransporteerd. Vanuit deze silo worden de residu s naar een container afgevoerd. Z UIG/TREK VENTILATOR [15]+ SCHOUW [17] De gezuiverde rookgassen worden in de schouw [17] geblazen via de zuig-trekventilator [15]. De schouwhoogte werd niet projectmatig vastgelegd, maar werd afgestemd op de resultaten van de impactberekeningen in de discipline lucht, zij zal een hoogte hebben van 50 meter. In deze schouw zijn meetinstrumenten geplaatst om permanent de kwaliteit van de gezuiverde rookgassen te meten en te analyseren. De meetresultaten zullen permanent consulteerbaar zijn via internet. E MISSIELABO [16] De concentratie in de rookgassen aan koolstofmonoxide, totaal stof, totale organische koolstofverbindingen, waterstofchloride, stikstofoxiden, (waterstoffluoride) en zwaveldioxide wordt op continue wijze gemeten en aan de wettelijke emissiegrenswaarden getoetst. Tevens wordt de O2-concentratie, de druk, het debiet, de temperatuur en het waterdampgehalte van het rookgas gemeten. Dergelijke continumetingen maken een snelle processturing mogelijk bij het optreden van eventuele afwijkende waarden. De meting van sommige parameters zoals dioxines, furanen en zware metalen vereist complexe analyses zodat een continue meting technisch onmogelijk is. Een periodieke meting van deze parameters vindt plaats (conform Vlarem II). Dioxines en furanen worden wel continu bemonsterd. 4.5 R ESTSTOFFEN De vaste reststoffen uit de afval-energiecentrale bestaan uit verschillende fracties. Deze verschillende reststromen worden gescheiden en afzonderlijk opgeslagen: - Bodemassen en roosterdoorval: ton/jaar (incl. ferro en non-ferro metalen) - Ketelassen: ton/jaar - Residu uit mouwenfilter 1: ton/jaar - Residu uit mouwenfilter 2: 300 ton/jaar Zoals op figuur III.1.2 aangegeven (bovenaanzicht) worden de reststoffen binnen gestockeerd in de nabijheid van de kade. Deze stockageplaatsen zijn georiënteerd naar het scheepstransport. Met uitzondering van het residu uit mouwenfilter 2 worden alle reststoffen getransporteerd per schip.

80 III. HET PROJECT p. III.19 B ODEMASSEN EN ROOSTERDOORVAL Er worden jaarlijks ton bodemassen en roosterdoorval gevormd, wat neerkomt op 5,06 ton/uur De inerte fractie van de bodemassen levert waardevolle en nuttig inzetbare secundaire grondstoffen op, die tot granulaten verwerkt worden. Onder meer dankzij hun drainerende eigenschappen worden deze granulaten ingezet voor de aanleg van dijken en worden ze gebruikt als secundaire bouwstoffen in de bouwnijverheid. Om als secundaire grondstoffen te kunnen aangewend worden, dienen bodemassen aan een aantal strikte civieltechnische en milieutechnische normen te voldoen. Daartoe worden ze behandeld. De meest gebruikte behandelingsmethode in Europa is het natuurlijk verouderen van bodemassen gedurende 6 tot 12 weken. Alvorens het verouderingsproces plaatsvindt worden via verschillende breek- en zeefbewerkingen, de ferro en non-ferro metalen op een doorgedreven manier afgescheiden van de bodemassen. Recover Energy N.V. heeft een interne studie uitgevoerd met betrekking tot de verwerking van bodemassen en roosterdoorval. Uit deze studie werd besloten dat het jaarlijkse geproduceerd tonnage te laag is om een performante behandelingstechniek in situ op een efficiënte manier te exploiteren. Recover Energy N.V. zal de verwerking van de bodemassen en de roosterdoorval uitgeven aan een externe partner net over de grens in Nederland. De bodemassen en de roosterdoorval kunnen er aangeleverd worden per bulkschip. De partner in Nederland garandeert dat meer dan 90 % van de bodemassen wordt aangewend als secundaire grondstof en dat meer dan 95 % van de aanwezige metalen uit de bodemassen gerecycleerd wordt. De bodemassen worden van op het niveau 22 meter met behulp van een kettingtransportand (horizontaal) en een bakelevator (verticaal) gebracht tot op niveau 0 meter. Vanop dit niveau worden ze in een bunker gekipt van 840 m³ (10 meter x 14 meter x diepte 6 meter). Dit volume komt overeen met ton bodemassen. Dit is ruim voldoende om de hoeveelheid bodemassen, geproduceerd in 7 dagen, op te slaan. De bodemassen worden vanuit de bunker met een bulldozer gebracht naar het schip. Eén schip per werkweek, in beperkte gevallen 2 schepen per week, zal de bodemassen afvoeren. De laadtijd van een bulkschip bedraagt 5 uren. Bij de lading van een bulkschip, kan de impact van de stofemissies afkomstig van de bodemassen en de roosterdoorval als beperkt/verwaarloosbaar beschouwd worden: deze werden immers in het waterslot van de ontslakker gestort en dus bevochtigd, waardoor bij manipulatie van deze assen nauwelijks of geen stofemissie verwacht wordt. Indien hierbij alsnog stofemissies zouden ontstaan (wat niet verwacht wordt) kunnen een aantal milderende maatregelen voorzien worden welke BBT zijn, bij voorbeeld voor de behandeling van stuifgevoelige producten. De BBT voor opslag stelt bevochtiging voor als algemeen principe. Ook het bevochtigen van het terrein en het regelmatig reinigen ervan kan ervoor zorgen dat de diffuse stofemissie nog verder beperkt wordt. Er wordt geen reukhinder verwachten bij de lading van een bulkschip daar de bodemassen en de roosterdoorval inerte stoffen betreffen. Het laden van de schepen zal gebeuren op weekdagen tussen 7 uur en 19 uur. K ETELASSEN Er worden jaarlijks ton ketelassen gevormd, wat neerkomt op 0,33 ton/uur De ketelassen worden vanuit de opvangtrechter met behulp van een kettingtransportband (horizontaal) op niveau -22 meter afgevoerd naar een bakelevator (verticaal) tot op niveau 0 meter. De bakelevator voedt een opvangvat waaronder 2 schroeven zijn gemonteerd. Elke schroef heeft 3 uitlopen met kleppen, volmeldingen en individuele stofafzuigingen. Onder elke schroef wordt een gesloten container geplaatst. De ReachStacker plaatst de container op de kade. In een dergelijke container kan netto 26,4 m³ (vulgraad 80%) of 19,8 ton worden geladen (gemiddelde densiteit van 0,75 ton/m³). Rekening houdend met de productie van 0,33 ton ketelassen per uur, betekent dit dat er om de 60 uren een container moet worden gewisseld. Deze containers worden verzameld op de kade en per schip afgevoerd. Er zullen niet meer dan ± 40 containers worden gestockeerd op de kade (= 2 scheepsladingen). De stockage van ketelassen geeft geen aanleiding tot geurhinder. Voor de ketelassen vaart er één schip om de 55 dagen.

81 III. HET PROJECT p. III.20 Het laden van de schepen zal gebeuren op weekdagen tussen 7 uur en 19 uur. R OOKGASREINIGINGRESIDU S ( INCL. VLIEGASSEN) De rookgasreinigingresidu s worden afgescheiden in 2 mouwenfilters die in serie zijn geplaatst. Zij worden op een volledig analoge wijze aan de ketelassen gestockeerd in containers. De containers worden per schip/vrachtwagen getransporteerd naar een stortplaats klasse 1. De twee stromen van deze mouwenfilters worden gescheiden afgevoerd om in de toekomst een gescheiden verwerking mogelijk te maken bij de eindverwerker. Residu uit de eerste mouwenfilter Er wordt jaarlijks ton residu gevormd, wat neerkomt op 0,75 ton/uur. Dit residu bevat in grote mate natriumbicarbonaat (NaHCO3) dat wordt gebruikt voor een eerste verwijdering van zure bestanddelen (HCl, SOx, HF) en zware metalen in de rookgasreiniging bij 230 C. Het droog gemalen natriumbicarbonaat neutraliseert de zure gasbestanden. De zware metalen worden door de stofdeeltjes (NaHCO3 met zure bestanddelen) geadsorbeerd en worden samen met de geproduceerde reactieproducten (vaste fase) meegevoerd en afgescheiden in de eerste mouwenfilter. In een dergelijke container kan netto 26,4 m³ (vulgraad 80%) worden geladen. Gezien de hoge densiteit van dit residu (gemiddelde densiteit van 1,2 ton/m³) wordt het laden beperkt tot 22,8 ton. Dit betekent dat om de 30 uren een container moet worden gewisseld. Deze containers worden verzameld op de kade en per schip afgevoerd. Er zullen niet meer dan ± 40 containers worden gestockeerd op de kade (= 2 scheepsladingen). De stockage van het residu geeft geen aanleiding tot geurhinder. Voor het residu uit de 1 ste mouwenfilter vaart er één schip om de 27 dagen. Het residu wordt afgevoerd naar een stortplaats klasse I. Het laden van de schepen zal gebeuren op weekdagen tussen 7 uur en 19 uur. Het afscheiden van de vliegassen door filtering vóór de injectie van natriumbicarbonaat is mogelijk. Er zijn twee mogelijke procédés waarvan het ene procédé voorziet in de nuttige toepassing van de afgescheiden vliegassen in de wegenbouw of als asfaltvulstof of als bovenafdichting van stortplaatsen en het andere voorziet in de recyclage van het NaHCO3 doordat dit minder vervuild werd met vliegassen (Solvay-procedé). Het eerste procédé, de filtering en de nuttige toepassing van vliegassen wordt momenteel nog niet toegepast in Vlaanderen. Recover Energy N.V. zal de toepassingsmogelijkheden en de technische en economische haalbaarheid ervan onderzoeken en beoordelen. Het tweede procédé werd ontwikkeld door de onderneming Solvay maar is op heden nog niet economisch inzetbaar. Residu uit de tweede mouwenfilter Er wordt jaarlijks 300 ton residu gevormd, wat neerkomt op 0,038 ton/uur. In een dergelijke container kan netto 26,4 m³ (vulgraad 80%) worden geladen. Gezien de hoge densiteit van dit residu (gemiddelde densiteit van 1,0 ton/m³) wordt het laden beperkt tot 22,8 ton. Dit betekent dat er om de 600 uren een container moet worden gewisseld. Voor het vullen van deze containers wordt maar één vulsysteem gebruikt. Het lage debiet laat toe om te bufferen in het opvangvat terwijl de gevulde container wordt verwisseld. Deze containers worden niet per schip maar per vrachtwagen afgevoerd. Het betreft 13 transporten per jaar, of om de 27 dagen één vrachtwagen. De afvoer per vrachtwagen zal enkel tijdens de week gebeuren tussen 7 uur en 19 uur. Het residu wordt afgevoerd naar een stortplaats klasse I.

82 III. HET PROJECT p. III C HEMICALIËNOPSLAG De chemicaliën gebruikt bij onderhoud of voor de waterbehandeling worden opgeslagen in een speciaal lokaal conform de milieuwetgeving. Er zal steeds voldoende product aanwezig zijn om de continuïteit van de productie te garanderen. De chemicaliën gebruikt voor de rookgasreiniging worden aangevoerd in bulkwagens. Het betreft volgende producten opgenomen in onderstaande tabel III.4.1. Tabel III.4.1 Overzicht van de aangewende chemicaliën voor de werking van de rookgasreiniging Stof Verbruik in kg/h Stock voor 1 week (ton) Leveringsfrequentie (per week) Leveringshoeveelheid (ton) Ammoniak NH ,5 0,84 22 (24 % oplossing) Gebluste kalk Ca(OH)2 29 4,8 0,21 22 Actief kool ,08 22 Natriumbicarbonaat ,95 24 NaHCO3 stookolie Enkel bij opstart/stopzetting Dubbelwandige opslagtank van l Niet bepaald Niet bepaald De ammoniakoplossing wordt bij atmosferische druk opgeslagen in een dubbelwandige roestvrije stalen tank van 40 m³. De tank is binnen opgesteld in een ruimte die voorzien is van natuurlijke luchtcirculatie en ammoniak-lekdetectoren die bij een normoverschrijding extra luchtventilatoren starten en een alarm genereren waardoor de operatoren gepast kunnen ingrijpen. De tank is voorzien van volgende veiligheidsvoorzieningen: - lekdetectie op tussenruimte van dubbele wand - overvulbeveiliging - over- en onderdrukventiel - evenwichtsleiding voor laden van tank De gebluste kalk wordt bij atmosferische druk opgeslagen in een roestvrije stalen tank van 75 m³ die in het gebouw (zie figuur III.1.2) is opgesteld. De tank is voorzien van stoffilters en een trilbodem voor het goed uitdragen van het product. Actief kool wordt bij atmosferische druk opgeslagen in een roestvrije stalen tank van 75 m³ die eveneens in het gebouw is opgesteld (zie figuur III.1.2). De tank is voorzien van stoffilters en een trilbodem voor het goed uitdragen van het product. Het geheel is geaard om elektrostatische lading te voorkomen. Het natriumbicarbonaat wordt bij atmosferische druk opgeslagen in een roestvrije stalen tank van 100 m³ die in het gebouw is opgesteld (zie figuur III.1.2). De tank is voorzien van stoffilters en een trilbodem voor het goed uitdragen van het product. De chemicaliën worden aangevoerd per vrachtwagen. Het betreffen maximaal 8 transporten per week. 4.7 O NDERHOUDSWERKZAAMHEDEN Eénmaal per jaar vindt er een preventief onderhoud plaats van de afval-energiecentrale gedurende circa 2 weken. Tijdens dit onderhoud krijgen belangrijke onderdelen (roosteroven, stoomketel en de rookgasreiniging) een grondige revisie of worden indien nodig vervangen. In het gebouw zullen 2 industriële liften het aan- en afvoeren van personen en onderdelen garanderen.

83 III. HET PROJECT p. III.22 De bedrijfszekerheid is belangrijk voor de afval-energiecentrale. Daartoe zijn de meest cruciale onderdelen (processturing, dosering chemicaliën, pompen ) redundant uitgevoerd. Dit laat toe om het preventief en/of curatief onderhoud onverwijld uit te voeren. Alle belangrijke processen worden automatisch opgevolgd. Bij het overschrijden of onderschrijden van alarmdrempels (bv stroom, druk, temperatuur ) wordt er alarm gegeven en kan er snel (automatisch) ingegrepen worden. 4.8 S TART- EN STOPOPERATIES Startoperaties Bij het starten van de afval-energiecentrale wordt de roosteroven opgewarmd met hulpbranders. De hulpbranders worden gevoed met stookolie. Er worden dan nog geen afvalstoffen gevoed aan de oven. De rookgassen van de branders worden via de rookgasreiniging naar de schouw geleid. De temperatuursgevoelige componenten van de rookgasreiniging, zoals de droge injecties en de DeNOx - SCR, worden in bedrijf genomen zodra hun bedrijfstemperatuur bereikt wordt. Wanneer de rookgassen, aan de uitgang van de oven na de injectie van de secundaire lucht, een temperatuur van minimaal 850 C hebben en de rookgasreiniging operationeel is, kan de voeding van de afvalstoffen beginnen. De voeding kan nu verder verhoogd worden tot de nominale capaciteit bereikt is. Bij opstart van de afval-energiecentrale is de vulschacht van de roosteroven afgesloten door een hydraulisch bediende klep. Deze vermijdt het ongecontroleerd binnendringen van lucht. Bij het voeden van afvalstoffen aan de roosteroven wordt de klep geopend en zullen de afvalstoffen opnieuw dienen als prop (zie ook III.4.2) Stopoperaties Bij het stopzetten van de verbranding wordt de voeding van afvalstoffen naar de oven gestopt. De klep in de vulschacht wordt gesloten zodat geen ongecontroleerde luchttoevoer kan optreden. De verbranding vermindert en de temperatuur van de rookgassen daalt. Eens de temperatuur/verblijftijd van de rookgassen te ver daalt worden de hulpbranders terug in bedrijf genomen om de temperatuur van 850 C te verzekeren. De branders blijven in dienst tot alle afval op het rooster volledig uitgebrand is. Nadat alle afval uitgebrand is wordt de oven/ketel gecontroleerd afgekoeld met behulp van de oliegestookte hulpbranders. De rookgaswassing blijft volledig operationeel tot alle afval uitgebrand is. Als de installatie voldoende afgekoeld is, worden de hulpbranders en de volledige verbrandingsinstallatie uit dienst genomen Incidentele situaties In de verbrandingsinstallatie kunnen er zich een aantal onregelmatigheden voordoen die aanleiding kunnen geven tot een noodstop. Ingeval van een noodstop worden de onvolledig verbrande afvalstoffen opnieuw in de afvalbunker gestort voor verbranding op een later tijdstip. De invloed van deze noodstops op de emissies wordt in onderstaande tekst beschreven. O NDERBREKING VAN DE ELEKTRICITEITSVOORZIENING: Bij een onderbreking van de elektrische voeding wordt automatisch overgeschakeld naar een noodstroomgenerator. Deze noodstroomgenerator voorziet de voeding van enkele cruciale elementen zoals de zuig-trekventilator, zodat een veilige stop van de installatie mogelijk is. De voeding van de sturing van de installatie wordt overgenomen door een batterijengroep (UPS). De toevoer van de verbrandingslucht naar het rooster valt weg en de verbranding valt zeer snel stil. Er zal een nietgecontroleerde onvolledige verbranding plaatsvinden van de resterende afvalstoffen, hierbij komt een kleine hoeveelheid rookgassen vrij. Deze wordt via de zuig-trek ventilator, die op de noodstroomgenerator aangesloten is, naar de schouw geëvacueerd. De mouwenfilters blijven operationeel. De injectie van reagentia zal stoppen, maar de neutralisatiemiddelen die zich nog op de mouwenfilter bevinden, staan in voor een neutralisatie van de eventuele polluenten. Er doen zich geen overschrijdingen van de emissiegrenswaarden voor.

84 III. HET PROJECT p. III.23 U ITVAL STEUNBRANDERS: Tijdens bedrijf op de nominale capaciteit zijn de steunbranders niet in dienst. De kans op een noodstop ten gevolge van het uitvallen van de steunbranders is zeer klein, omwille van: - de redundante uitvoering: 2 steunbranders op de oven; - bij een melding van onderbreking brandstoftoevoer kan de operator, indien nodig, overschakelen naar de verbranding van afval met een hogere calorische waarde; Indien ondanks bovengenoemde maatregelen de temperatuur van de rookgassen toch beneden de 850 C daalt, wordt een noodstop uitgevoerd. De noodstop verloopt analoog aan deze beschreven bij de uitval van de elektriciteitsvoorziening, met uitzondering van droge wassingen (injectie van neutralisatiemiddelen) en de DeNOx - SCR, die operationeel blijven tot de temperatuur beneden hun werkingstemperatuur daalt. Er doen zich geen belangrijke overschrijdingen van de emissielimieten voor. U ITVAL PERSLUCHT Een uitval van de persluchtvoorziening (voor besturing kleppen, ventielen ) is weinig waarschijnlijk gezien er voorzien wordt in een redundante uitvoering. Het persluchtnet wordt door 2 compressoren gevoed. Bij uitval van één der compressoren neemt de andere compressor automatisch over. Indien er zich toch een onderbreking van de persluchtvoorziening zou voordoen, wordt een noodstop geïnitieerd. De noodstop verloopt analoog aan deze beschreven bij de uitval van de elektriciteitsvoorziening. De mouwenfilters blijven nog gedurende een korte tijd operationeel, maar worden niet meer gereinigd. Er doen zich geen belangrijke overschrijdingen van de emissielimieten voor. U ITVAL ZUIG- TREKVENTILATOR: De zuig-trekventilator is voorzien van trilling- en temperatuurbewaking. Bij te hoge trillingen en/of een te hoge temperatuur wordt de installatie op een gecontroleerde wijze stilgelegd. Tesamen met een aangepast onderhoud is een hoge bedrijfszekerheid van de ventilator verzekerd. Indien er zich toch een uitval van de zuig-trekventilator zou voordoen wordt een noodstop geïnitieerd. De toevoer van de verbrandingslucht naar het rooster valt weg en de verbranding valt zeer snel stil. Er zal een niet-gecontroleerde onvolledige verbranding plaatsvinden van de resterende afvalstoffen. De rookgasreiniging blijft operationeel. De evacuatie van de rookgassen vindt plaats door de natuurlijke trek van de schouw. Er doen zich geen belangrijke overschrijdingen van de emissielimieten voor. U ITVAL CONDENSOR Luchtgekoelde condensorsen zijn bedrijfszekere apparaten, waarbij een uitval zich slechts zeer uitzonderlijk voordoet. Indien een dergelijke uitval zich voordoet zal de volledige installatie uitgeschakeld worden. Na uitval van één van de condensoren zal de druk in de condensor stijgen. Indien de condensordruk een bepaalde drempelwaarde bereikt ( mbar a) wordt de turbine uitgeschakeld. Na de uitschakeling van de turbine wordt de hogedruk stoom, na drukvermindering en afkoeling via de turbine bypassklep, naar de condensor geleid. De druk in de condensor stijgt verder, bij het bereiken van de atmosferische druk wordt de bypassklep ook afgesloten en zal de stoom door de veiligheidsklep of door het opstartventiel van de stoomketel afgeblazen worden. De volledige verbrandingsinstallatie wordt vervolgens gecontrolleerd stilgelegd. U ITVAL VOEDING + INJECTIE NATRIUMBICARBONAAT: Een uitval van de voeding van natriumbicarbonaat is weinig waarschijnlijk omwille van de redundante uitvoering van het voedingssysteem. Indien het zich toch voordoet zal een noodstop zoals hoger beschreven uitgevoerd worden (cfr. uitval steunbranders). U ITVAL VOEDING + INJECTIE KALK: Een uitval van de voeding van de kalk is weinig waarschijnlijk, gezien de redundante uitvoering van de belangrijke componenten. Indien er zich toch een uitval zou voordoen kan de functie overgenomen worden door de neutralisatie met natriumbicarbonaat.

85 III. HET PROJECT p. III.24 U ITVAL VOEDING AMMONIAK: Een uitval van de voeding van ammoniak is weinig waarschijnlijk, gezien de redundante uitvoering van de belangrijke componenten. Indien er zich toch een uitval zou voordoen en de NOx emissielimiet wordt overschreden, zal een noodstop zoals hoger beschreven, uitgevoerd worden (cfr. uitval steunbranders). U ITVAL VOEDING ACTIEVE KOOL: Een uitval van de voeding van actieve kool is weinig waarschijnlijk, gezien de redundante uitvoering van de belangrijke componenten. Indien er zich toch een uitval zou voordoen zal een noodstop geïnitieerd worden (cfr. uitval steunbranders). B ESCHADIGING FILTERMOUW: De filter is opgedeeld in minstens 4 compartimenten. Bij een scheur in een filtermouw (gedetecteerd door een plotse daling van de verschildruk over de filters heen en/of door continue emissiemetingen van de rookgassen) wordt het desbetreffende compartiment afgesloten en worden de rookgassen over de overblijvende compartimenten geleid. 4.9 H ERLOCALISATIE ACTIVITEITEN VAN D E C ONINCK NV TE K AMPENHOUT De huidige activiteiten van de firma De Coninck NV op de site van Kampenhout zullen worden verplaatst naar een andere site van De Coninck NV, gelegen in de nabijheid van het sorteercentrum in de Kroonstraat 170 te Veltem-Beisem. De breek- en zeefactiviteiten zullen er plaatsvinden in een overdekte en geluidsdichte loods. De opslag gebeurt op een verhard terrein naast de breek- en zeefinstallatie. De uitgesorteerde brandbare en niet recupereerbare fractie van het bouw- en sloopafval zal per vrachtwagen worden vervoerd naar de afval-energiecentrale in Kampenhout-Sas. Het betreft ongeveer tot ton/jaar. In sectie VI wordt nader ingegaan op de gewijzigde transportstromen van en naar de site te Kampenhout-Sas en te Veltem-Beisem door deze herlocalisatie I NTERNE MOBILITEITSORGANISATIE OP DE SITE Op figuur III.1.1 zijn de manoeuvreerlijnen aangebracht die vrachtwagens op de site zullen uitvoeren. De oppervlakte van de losplaatsen die voorzien zijn, is vergelijkbaar met deze van andere bestaande afvalverbrandingsovens en wordt geacht werkbaar te zijn. De wachtzone voor vrachtwagens biedt plaats aan maximaal 13 vrachtwagens. In scenario 1 en 2 wordt een aanvoer van respectievelijk 13 en 31 vrachtwagens per dag vooropgesteld. Er kan dientengevolge besloten worden dat bij normale werking van de afval-energiecentrale een wachtzone met een capaciteit voor 13 vrachtwagens ruimschoots voldoende is en er geen hinder tot op de N26 te verwachten is. Er zijn momenteel 47 parkeerplaatsen voorzien. Rekening houdend met het maximaal aantal werknemers dat tegelijkertijd aanwezig kan zijn op de site, zijnde 25 personen, en rekening houdend met de aanwezigheid van enkele bezoekers en/of onderaannemers die werken uitvoeren op de site, wordt de voorziene parkeerruimte als voldoende beschouwd J AAGPAD ( FIETSPAD) Gezien het huidige jaagpad dat langs de site van Recover Energy N.V. loopt, door veel wandelaars en fietsers gebruikt wordt om recreatieve of beroepsredenen, besteedt dit project speciale aandacht aan het behoud van de functie van het jaagpad zonder de toegang ervan voor wandelaars en fietsers te verhinderen of te bemoeilijken. Het omleiden van het jaagpad werd door de initiatiefnemer niet weerhouden omdat: - de reistijd van gebruikers om beroepsredenen hierdoor verlengd wordt;

86 III. HET PROJECT p. III.25 - de belevingswaarde en de veiligheidssituatie van een omleiding van het jaagpad langs de N26 niet als positief werden beoordeeld; De initiatiefnemer heeft daarom besloten om een fietserstunnel aan te leggen onder een verhoogde kade zodanig dat de hellingsgraad aan de in- en uitgang van de fietserstunnel aanvaardbaar is. 5. MATERIAAL- EN ENERGIESTROMEN 5.1 A FVALSTOFFEN EN RESTSTOFFEN Afvalstoffen Tabel III.5.1 geeft een overzicht van de hoeveelheden aangevoerde afvalstoffen, hun calorische waarde en het voorziene transportmiddel. Tabel III.5.1 Overzicht van de te verwerken afvalstoffen Aard Calorische waarde 3 (MJ/kg) iv Aanvoer Hoeveelheid (ton/jaar) Afvalstoffen Hoofdscenario 1 Bouw-en sloopafval 18 ± 1,5 19,5 ± 1,5 Schip / vrachtwagen / direct Bedrijfsafval nat & droog Nat: 5 9 Droog: 10,5 14 Schip / vrachtwagen / direct Niet-risicohoudend medisch afval Vrachtwagen Afvalstoffen Hoofdscenario 2 Bouw-en sloopafval 18 ± 1,5 19,5 ± 1,5 Schip / vrachtwagen / direct Bedrijfsafval droog 10,5 14 Schip / vrachtwagen / direct Huishoudelijke afvalstoffen 8,5-11 Vrachtwagen Niet-risicohoudend medisch afval Vrachtwagen Zoals vermeld in sectie III worden de afvalstoffen deels aangevoerd per schip, deels per vrachtwagen en deels direct door een ondergrondse tunnel. Er wordt voorzien om minimaal ton op jaarbasis aan te voeren via schip. Dit zijn ongeveer 340 schepen op jaarbasis. Via de ondergrondse tunnel zal ton tot ton getransporteerd worden naar de site van Recover Energy N.V..Dit impliceert dat circa de helft van de afvalstoffen zal aangevoerd worden via vrachtwagen. Voor een gedetailleerde beschrijving wordt verwezen naar sectie VI Kennis hebben over de calorische waarde van de verschillende te verwerken afvalstromen is noodzakelijk voor het ontwerp van de verbrandingsinstallatie. Tevens stelt kennis over de calorische waarden van de afvalstoffen de afval-energiecentrale in staat om een optimale mix van de restfractie van bouw- & sloopafval, huishoudelijk afval, (nat) en droog bedrijfsafval en nietrisicohoudend medisch afval samen te stellen voor verbranding. 3 Deze waarden zijn de onderste verbrandingswaarden voor de verschillende afvalstromen, i.e. de stookwaarden.

87 III. HET PROJECT p. III.26 Teneinde de calorische waarde van de restfractie van het bouw- en sloopafval duidelijk in kaart te brengen, werd door een deskundig milieubureau (MAVA) een uitgebreide studie uitgevoerd. Zowel de samenstelling als de verbrandingswaarde van de restfractie van het bouw- en sloopafval werden onderzocht. Gezien er geen literatuurdata beschikbaar zijn over de samenstelling en de energie-inhoud van de restfractie van het bouw- en sloopafval, werd een dergelijke fractie afkomstig van het sorteercentrum De Coninck te Veltem-Beisem bemonsterd en in detail uitgesorteerd. Op basis van de verschillende uitgesorteerde fracties en hun aandeel in de restfractie van het bouw- en sloopafval werd een gemiddelde calorisch waarde voor de restfractie van het bouw- en sloopafval vastgesteld. De calorische waarden van de verschillende fracties werden uit literatuurgegevens overgenomen. De samenstelling van de restfractie van het bouw- en sloopafval bleek niet homogeen. De voornaamste fracties waren: kunststof hard, kunststof folie, papier/karton en textiel. De onderste calorische waarde van de restfractie is vastgesteld op 18,07 ± 1,45 MJ/kg. De bovenste calorische waarde bedraagt 19,40 ± 1,55 MJ/kg Reststoffen Voor een gedetailleerde beschrijving van de geproduceerde reststoffen wordt verwezen naar sectie III Tabel III.5.2 geeft een overzicht van de hoeveelheden afgevoerde reststoffen en hun bestemming Tevens wordt aangegeven wat het voorziene transportmiddel is. Tabel III.5.2 Overzicht van de af te voeren reststoffen Aard Bestemming Transportmiddel Hoeveelheid (ton/jaar) Vrachtwagen/ schip/ tankwagen Ton/jaar Bodemassen en roosterdoorval Eindverwerker Bulkschip Ketelassen Stortplaats klasse I Containerschip Rookgasreinigingsresidu mouwenfilter 1 Stortplaats klasse I Containerschip Rookgasreinigingsresidu mouwenfilter 2 Stortplaats klasse I Vrachtwagen 300 Al de reststoffen behalve de rookgasreinigingsresidu s uit mouwenfilter 2 zullen per schip vervoerd worden naar hun eindbestemming. De bodemassen zullen in een bulkschip worden vervoerd. Er werd geopteerd om geen bodemassen op de site te zeven. Dit betekent dat ook het ferro- en non-ferrometaal samen met de bodemassen naar een eindverwerker worden afgevoerd, die instaat voor het recupereren van deze metalen. Een bulkschip op het kanaal Leuven-Dijle kan 580 ton vervoeren. Dit zijn 70 bulkschepen per jaar. Een containerschip kan 18 tot 20 volle containers (20 voet containers) en 20 tot 24 lege containers vervoeren. Op basis van bovenvermelde tonnages zullen circa 390 containers op jaarbasis de site van Recover Energy N.V. verlaten via de waterweg. Dit impliceert 20 scheepstransporten op jaarbasis. 5.2 W ATERHUISHOUDING Tabel III.5.3 geeft een overzicht van de herkomst van het gebruikte water, de watergebruiken en de uiteindelijke bestemming van het gebruikte water tijdens exploitatie van de afval-energiecentrale. Er wordt geen bedrijfsafvalwater geloosd. Het betreft dus een nullozing.

88 III. HET PROJECT p. III.27 Tabel III.5.3 Water: herkomst, gebruik en bestemming Herkomst Totaal Gebruik m³/j Stoomaanmaak Koelwater Sanitaire installaties assen Leidingwater 600 X Hemelwater (prioritair) X X Grondwater (aanvullend) X X Bestemming Sanitair afvalwater geloosd in riolering 600 X Koelwater voor assen + water voor stoomaanmaak Totaal X X De stoomketel is voorzien van een spui voor het afvoeren van een kleine hoeveelheid ketelwater. Zo wordt een accumulatie van zouten in het ketelwater vermeden. De spui wordt afgevoerd naar een 'blow down tank' waar het spuiwater wordt afgekoeld door partiële verdamping en toevoeging van proceswater. Het mengsel proces- en spuiwater wordt hergebruikt als proceswater in bij voorbeeld het waterslot. De aanwending van kanaalwater voor de verschillende doeleinden van de afval-energiecentrale is niet mogelijk daar er slechts 2 m³/u mag opgenomen worden uit het kanaal Leuven-Dijle teneinde de kleine waterkrachtcentrales op het kanaal niet negatief te beïnvloeden. Een uurdebiet van 2 m³/u is onvoldoende om aan de behoefte van Recover Energy N.V. tegemoet te komen. Voor de aanwending van het hemelwater van de daken van de inriching, voorziet Recover Energy N.V. een ondergrondse betonnen buffervoorziening van circa 150 m³ zodanig dat een belangrijke hoeveelheid hemelwater kan gerecupereerd worden en regenvrije dagen kunnen overbrugd worden. Rekening houdend met een totale dakoppervlakte van 5301 m², met een gemiddelde neerslaghoeveelheid van 750 mm/m² per jaar en met correctiecoëfficiënten (o.a. met betrekking tot de dakbedekking), wordt gesteld dat er 3220 m³/jaar aan hemelwater kan opgevangen worden en aangewend worden. Het overige hemelwater zal vertraagd afgevoerd worden naar het kanaal Leuven-Dijle. Daartoe wordt een buffertank voorzien van circa 200 m³. Er wordt m² verharding voorzien. Overeenkomstig de codes van goede praktijk voor de aanleg van hemelwaterputten dient voorzien te worden in 100 m²/ha. Dit is de buffercapaciteit vereist om een maximaal lozingsdebiet van 10 l/s.ha verhard oppervlak te kunnen garanderen voor een terugkeerperiode van een bui van 2 jaar. Rekening houdend met een verharde oppervlakte van 1,148 ha, is een buffertank met een volume van 200 m³ ruimschoots voldoende voor de opvang en de vertraagde afvoer van het hemelwater. Dit zal in detail worden uitgewerkt en beschreven in de stedenbouwkundige vergunningsaanvraag. Voor de stoomaanmaak kan als alternatief voor het grondwater ook leidingwater gebruikt worden. De samenstelling van het leidingwater vereist echter een bijkomende behandeling van het water (gebruik van onder andere corrosie-inhibitoren) alvorens dit inzetbaar is voor de aanmaak van stoom. Er wordt hierbij tevens verwezen naar sectie VI in dit MER waarin gesteld wordt dat de watervoerende laag waaruit Recover Energy N.V. grondwater oppompt nog voldoende draagkracht heeft inzake grondwaterwinning en niet met uitputting bedreigd is. Ingeval van koelingsproblemen, zal er geen impact zijn op het oppervlaktewater. De ondervanging van dit incident wordt beschreven in de sectie III van dit MER. 5.3 E NERGIE Het totaal energieverbruik van Recover Energy N.V. zal meer dan 0,5 PJ/jaar bedragen. Recover Energy N.V. heeft een energiestudie laten opstellen door een erkend energiedeskundige. Een indicatieve verdeling van het energieverbruik per energiedrager wordt weergegeven in onderstaande tabel III.5.4.

89 III. HET PROJECT p. III.28

90 III. HET PROJECT p. III.29 Tabel III.5.4 Energieverbruik per energiedrager Herkomst Energieverbruik in PJprim/jaar Elektrische energie 0,145 Energie uit afvalstoffen 1,950 Mazout (voor start-stop operaties) TOTAAL energieverbruik op jaarbasis 2,099 De afval-energiecentrale levert jaarlijks 1,264 PJprim. De energiestudie, opgesteld door Goossens Energieconsult bvba, besluit dat het concept van de afval-energiecentrale beantwoordt aan de recente stand van de technologie: Gebruik van motoren, ventilatoren en pompen met hoog rendement; Frekwentieregeling voor de primaire en secundaire lucht- en zuigtrekventilatoren, atomiser en ketelvoedingwaterpomp; Verbrandingsconcept met geregelde primaire en secundaire luchttoevoer en met boiler prisma voor efficiënte verdeling van de secundaire lucht in de ketel; Productie van hogedrukstoom (52 bar(a) & 400 C) voor efficiënte elektrische productie in een condensatiecyclus (vacuüm 0,100 bara; recuperatie van de koelwarmte in de roosterkoeling voor de voorverwarming van het ketelwater; tweevoudige aftap voor de verdere voorverwarming tot 110 C); Turbogroep met hoog totaalrendement: snellopende reactieturbine met reductiekast en generator op toeren/minuut. De volgende maatregelen worden niet rendabel (I.R.R. na belastingen lager dan 15 %) en/of niet technisch uitvoerbaar geacht: Heroververhitting van de gedeeltelijk ontspannen stoom; Verhoging van het aantal aftappen voor de voorverwarming van het voedingwater. De volgende maatregelen worden in eerste benadering rendabel geacht (I.R.R. na belastingen minstens 15 %), en moeten in het ontwerpstadium verder geoptimaliseerd worden. Zij zullen alle 4 geïmplementeerd worden: Vervanging van de stoomejector door een vloeistofringpomp; Verlaging van het vacuüm van 0,100 bara naar 0,080 bara; Optimalisatie van (het rendement van) de turbogroep. In het kader van de energiestudie werd tevens de EPM-waarde voor de installatie uitgerekend overeenkomstig de bepalingen van het Sectoraal Uitvoeringsplan Hoogcalorisch Afval (pag 77/78). Hierbij werd uitgegaan van volgende uitgangsgegevens: Energie-inbreng: ton / jaar * 13 MJ/ kg * 0,001 = GJprim/jaar; Bruto-elektrische productie: 17,6 MWe * u/ jaar = MWhe/jaar; Eigen elektrisch verbruik (= alle verbruik, dus niet enkel het elektrische verbruik voor de rookgasreiniging; er is een veiligheidsmarge ingebouwd): MWhe / jaar (= 2 MWe * u/jaar); Netto-elektrische productie: = MWhe / jaar; Dit resulteert in een vermeden primaire energie-inbreng van GJprim/jaar. De EPM waarde bedraagt 0,658 of 66 %. De berekende EPM is hoger dan de minimaal vereist EPM van 45 % volgens het sectoraal Uitvoeringsplan HCA.

91 III. HET PROJECT p. III AANLEGFASE Recover Energy N.V. opteert voor de bouw van de stortbunker en de ruimte waar de roosteroven met rookgasreiniging zich bevinden op een diepte van 22 m-mv omwille van volgende redenen: - het terrein wordt doorkruist door een hoogspanningslijn van 150 KV; - de visuele impact van het gebouw op de omgeving wordt geminimaliseerd; - eventueel geluid en eventuele trillingen worden optimaal gedempt door de ondergrond rond de installatie. - het aan- en afvoeren van containers en vrachtwagens naar de stortbunker gebeurt op niveau 0. Dit vereenvoudigt de logistieke operaties op het terrein. 6.1 A ANLEG VAN DE BOUWPUT VOOR DE CONSTRUCTIE VAN DE AFVAL- ENERGIECENTRALE Het plaatsen van de afval-energiecentrale en de ondersteunende installaties zal aanleiding geven tot grondverzet. Het totaal grondverzet wordt geraamd op m³. De kade zal aangelegd worden voor de afval-energiecentrale zodat 80% van deze totale hoeveelheid (i.e. circa m³) per schip afgevoerd wordt. Er wordt voorzien in de nodige overslaginfrastructuur voor grond- en bouwmaterialen. De overige hoeveelheid wordt per vrachtwagen afgevoerd. Een studiebureau voor grond- en funderingstechnieken (Jan Maertens & Partners) heeft een haalbaarheidsstudie uitgevoerd omtrent de geschiktheid van de ondergrond voor het voorgenomen bouwproject en omtrent de wijze van uitvoering. In eerste instantie wordt het te onttrekken debiet berekend teneinde het grondwaterpeil binnen en buiten de bouwput te verlagen tot 23,5 m-mv. Deze diepte ligt 1,5 m onder het te realiseren uitgravingspeil. Het huidige grondwaterpeil ter hoogte van de site van Recover Energy N.V. bevindt zich op 0,5 m-mv tot 1 m-mv. Het te onttrekken debiet bedraagt 346,32 m³/u. Gezien deze debietwaarde zéér hoog ligt, is Recover Energy N.V. op zoek gegaan naar uitvoeringsmethodes voor het bouwproject die minder bemaling vereisen. Er wordt geopteerd voor het werken met onderwaterbeton. De verschillende stappen van de uitvoering worden beschreven: Stap 1: - grondwaterbemaling zodanig dat het grondwaterniveau buiten de put daalt tot 5 m-mv: dit betreft een debiet van 29 m³/u gedurende maximum één jaar. De invloedsstraal van deze grondwaterbemaling bedraagt circa 95 meter buiten de bouwput; - grondwaterbemaling zodanig dat het grondwaterniveau binnen de put daalt tot 2 m-mv; - er wordt reeds uitgegraven tot 1,5 m-mv; - een slibwand van 1,5 m dikte wordt tot op een diepte van 33 m-mv geplaatst; Stap 2: - plaatsing van een stempelraam op 1,0 m-mv; - de niveau s van het grondwater binnen en buiten de bouwput blijven door bemaling behouden; - er wordt verder uitgegraven tot op 23,5 m-mv; - aanbrengen van trekpalen aan de zijwanden van de bouwput en op de bodem van de bouwput: een trekpaal is een in de grond aangebrachte funderingspaal die op trek wordt belast. Trekbelasting op palen treedt bij voobeeld op bij constructies onder de grondwaterspiegel. Bij bouwkuipen kunnen trekpalen nodig zijn om de druk van water en grond achter de damwand te weerstaan. Stap 3: - storten van een 1m dikke vloerplaat door middel van onderwaterbeton;

92 III. HET PROJECT p. III.31 - leegpompen van de bouwput van 22 m diepte: leegpompen van m³ water uit de bouwput. Dit neemt circa 3 weken in beslag; - aanleg van de definitieve bodemplaat; Stap 4: - bemaling buiten de put wordt uitgeschakeld (water op 1,0 m MV); De aanlevering van het beton voor de realisatie van de bouwput gebeurt aan de hand van betonmixers. Deze vervoeren circa 15 m³ per vrachtwagen. Er dienen 16 transporten per dag plaats te vinden gedurende een periode van 2,2 maanden. Recover Energy N.V. onderzoekt of een rechtstreekse betonaanvoer over het kanaal Leuven-Dijle of via de tunnel onder het kanaal Leuven-Dijle vanuit de betoncentrale Carimat mogelijk is via leidingwerk. 6.2 A ANLEG VAN DE TUNNEL ONDER HET KANAAL L EUVEN-DIJLE Als techniek voor het plaatsen van de tunnel wordt het buis-door-pers-systeem met gesloten boorschild toegepast. Een buiswand met een binnendiameter van 2 m wordt opgebouwd uit prefab-buiselementen met een lengte van 3 m. De buitendiameter bedraagt 2,4 m. Deze elementen worden simultaan met het boorproces vanuit een vertrekschacht in de ondergrond geperst. Deze techniek laat toe om op een eenvoudige manier onder het kanaal te boren. Er is geen bemaling vereist. De buizen worden afgedicht door een mof-spie-verbinding. De tunnel zal een lengte hebben van 100 m en de bovenkant van de tunnel zal 10 m onder de grond liggen. Deze diepte is noodzakelijk om risicoloos onder het kanaal te boren. Teneinde de boorinstallatie en de verschillende prefab-buiselementen te kunnen aanbrengen op de diepte van meer dan 10 m, zal een bouwput van 100 m² oppervlakte met een diepte van 14 m aangelegd worden. Deze bouwput wordt gebouwd op een wijze analoog aan hierboven beschreven werkwijze voor de bouwput. Ook voor deze werken zal in stap 3 de bouwput leeggepompt worden, het betreft 1000 m³ water die in één dag zal weggepompt worden. De uitgegraven bodem voor deze tijdelijke bouwput (1400 m³) zal tijdens de uitvoering van de werken afgevoerd worden. De kade zal eerst worden aangelegd zodat 80% van deze uitgegraven bodem (circa 1120 m³) afgevoerd wordt per schip. Het overige deel wordt per vrachtwagen afgevoerd. De bouw van de tunnel zelf, brengt een grondverzet van 452 m³ met zich mee en duurt circa 4 weken. De kade zal aangelegd worden voor de afval-energiecentrale zodat 80% van deze uitgegraven bodem (circa 360 m³) afgevoerd wordt per schip. Het overige deel wordt per vrachtwagen afgevoerd. Wanneer de kade past later wordt gebouwd, zal de uitgegraven bodem per vrachtwagen afgevoerd worden. Er wordt circa 25 m³ per vrachtwagen vervoerd, wat een transport van 1 vrachtwagen per werkdag impliceert. Een doorsnede van de afvaltunnel wordt weergegeven in figuur III.6.12 A en B in bijlage. 6.3 A ANLEG VAN EEN VERHOOGDE KADE & FIETSERSTUNNEL EN WERKEN TER HOOGTE VAN HET JAAGPAD Tijdens de aanlegfase zal er een tijdelijke omleiding van het jaagpad worden voorzien via de Schransstraat en de Leuvensesteenweg met speciale aandacht ter hoogte van de inrit van de site. De aanlegperiode zal ongeveer 6 maanden in beslag nemen. Recover Energy N.V. onderzoekt tevens de mogelijkheid om deze speciale aandacht ter hoogte van de inrit van de site te bestendigen, zodat er zowel tijdens de aanleg- als tijdens de exploitatiefase extra aandacht uitgaat naar fietsers die het fietspad op de N26 gebruiken. Deze permanente wijziging, die enkel beoogt de veiligheid voor fietsers te verhogen, kan erin bestaan een kleine knik aan te brengen in het fietspad, zodanig dat bestuurders die de site verlaten meer tijd hebben om een fietser op te merken.

93 III. HET PROJECT p. III.32 De fietserstunnel zal worden gerealiseerd als een dubbele rij definitieve damplanken waartussen een 30 cm dikke bodemplaat in gewapend beton wordt voorzien. De damplanken worden geplaatst zodoende er een minimale horizontale afstand van 4,0 m wordt behouden tussen de verticale dagvlakken van de damplanken. De damplanken zullen waterdicht worden gemaakt d.m.v aflassen van de naden en de bodemplaat zal waterdicht worden gestort tegen de damplanken. Naar aanleiding van de opmerkingen van Waterwegen en Zeekanaal NV, kan er overgegaan worden tot een robuustere oplossing, met name het storten van wanden uit waterdicht massief beton. Verder overleg tussen Recover Energy N.V. en Waterwegen en Zeekanaal NV zullen de details van de definitieve uitwerking samen bepalen. De onderzijde van de betonplaat in het overdekte deel bevindt zich op 4m-mv onder maaiveld, de dakplaat zal 50 cm dik zijn, zodoende resulterend in een vrije hoogte van 4m (0,3m + 0,5m) = 3,2m voor het gesloten tunneldeel. Aan één uiteinde van het gesloten tunneldeel wordt een pompput voorzien die het hemelwater dat binnen het opentunnelgabarit kan verwacht worden opvangt en wegpompt naar het kanaal. Het grondverzet wordt geraamd op ca m³ voor de realisatie van de tunnel zelf. De inschatting van het baggervolume voor het verwijderen van de huidige berm is moeilijk gezien er momenteel geen acurate topografische informatie beschikbaar is omtrent de dimensies van deze berm. Teneinde de werkzaamheden droog te kunnen uitvoeren zal een bemaling noodzakelijk zijn die het grondwater t.h.v het gesloten tunneldeel neerslaat tot 4,5 m-mv. Deze bemaling dient gerealiseerd te worden d.m.v een lijnbemaling binnen de bouwput over een lengte van ca 190 m. De reikwijdte van deze bemaling zal zich ca 60 m uitstrekken loodrecht op de bemalinglijn (maar niet in de richting van het kanaal Leuven-Dijle waar de damplanken als waterdichte afsluiting fungeren) en ook ca 60 m vertrekkende vanaf de beide uiteinden van de bemalinglijn (maar niet in de richting van het kanaal Leuven-Dijle waar de damplanken als waterdichte afsluiting fungeren). Het geschatte debiet zal maximaal ca 68 m³/u bedragen. Vermoedelijk zal het werkelijk debiet lager liggen gezien het milderende effect van de damplanken. Er is geen invloed te verwachten op de watertafel door de bemaling, daar alle bemaling afgeschermd wordt door damplanken. Deze tunnel wordt in zijaanzicht weergegeven in figuur III.4.9. De hellingsgraad voor het in- en uitrijden bedraagt 2,7% voor de fietstunnel met verhoogde kade. Concreet betekent dit dat er over een lengte van 90 m een hoogte van 2,43 m wordt overbrugd. Er werd geopteerd voor de aanleg van een verhoogde kade. Over de volledige lengte van de tunnel zijn er 22 grote openingen (2 m x 0,4 m) voorzien. Via deze openingen valt er voldoende natuurlijk licht binnen waardoor het aangenamer wandelen en fietsen is. De tunnel wordt in zijaanzicht weergegeven in figuur III.4.9. De bouw van de kade-infrastructuur zal plaatsvinden op het openbaar domein van het Vlaamse gewest. Na de bouw van de infrastructuur sluit de waterwegbeheerder een concessieovereenkomst af met de private partner, zijnde Recover Energy N.V., of verleent hij een vergunning voor het gebruik ervan. Recover Energy N.V. betaalt een vergoeding voor het gebruik van de infrastructuur. Deze werkwijze impliceert dat de bouwvergunningsaanvraag voor deze kade opgesteld en ingediend wordt door WenZ nv. Recover Energy N.V. kan pas over concrete informatie beschikken omtrent de bouw van de kade na het sluiten van een PPS-overeenkomst met WenZ nv.

94 III. HET PROJECT p. III F ASERING VAN HET PROJECT 7.1 F ASE 1 Recover Energy N.V. beoogt in het najaar van 2012 de afval-energiecentrale op te starten. De bouwwerken kunnen pas worden gestart na het bekomen van een milieu- en bouwvergunning. Deze worden verwacht einde De bouwtijd neemt 2 jaar in beslag waarvan 14 maanden voor de civiele werken en 10 maanden voor het plaatsen en opstarten van de technische installatie. In fase 1 is ook de opstart van de turbine voorzien die op jaarbasis MWh aan het elektriciteitsnet kan leveren. De kade zal aangelegd worden voor de start van de bouw van de afval-energiecentrale In fase 1 is tevens de bouw van een fiets- en voetgangerstunnel voorzien naast het kanaal over een afstand van 90 meter. De duurtijd van deze werken wordt geraamd op 6 maanden. 7.2 F ASE 2 Fase 2 voorziet in de levering van warmte aan derden via een ondergronds leidingnet. Zoals reeds gesteld in sectie III.2.3 is Recover Energy N.V. voor de uitvoering van fase 2 afhankelijk van de verdere ontwikkelingen inzake warmteafname. Eén jaar na in werkingtreding, zal warmtelevering aan derden kunnen plaatsvinden. 7.3 R UIMTE VOOR TOEKOMSTIGE ONTWIKKELINGEN De oppervlakte van de site van Recover Energy N.V. is voldoende groot om in de toekomst ruimte te bieden, indien er bijkomende installaties zouden moeten geplaatst worden. De site kan zich uitstrekken in de lengte in de richting van de N26. De resterende oppervlakte bedraagt circa 4138 m². De organisatie en indeling van de site zal dan het voorwerp zijn van nader onderzoek.

95 III. HET PROJECT p. III VEILIGHEIDSOVERWEGINGEN 8.1 A ANWEZIGHEID VAN EEN HOOGSPANNINGSLIJN: Over de site van Recover Energy N.V. loopt een hoogspanningslijn van 150 KV (Hoenderveld Verbrande brug (46/47)) tussen masten P38 en P39. Na schriftelijke navraag, bevestigt Elia dat de maximaal toegelaten bouwhoogte ter hoogte van de site 21,6 m t.o.v. het niveau van het rioleringsdeksel aan de verlichtingsmast nr. C2282/005 bedraagt. De maximaal veilige werkhoogte bedraagt 22,1 meter binnen een strook van 10,1 meter langs weerzijden vanuit de buitenste geleider van de hoogspanningslijn. Het middelpunt van de verschillende evenwijdige geleiders van de hoogspanningslijn bevindt zich 2,5 meter vóór het turbinegebouw (zie ook figuur III.8.13 in bijlage). De geleiders lopen evenwijdig met de Leuvensesteenweg. De hoogte van het turbinegebouw bedraagt 20 meter, dit is ruim onder de maximaal toegelaten bouwhoogte van 21,6 meter. De schouw bevindt zich ver buiten de strook van 10,1 meter langs weerszijden van de buitenste geleider van de hoogspanningslijn. Het doorvoeren van een schouwhoogtebeperking voor de afval-energiecentrale ten gevolge van de aanwezigheid van een hoogspanningslijn is niet nodig. De schouwhoogte kan dus bepaald worden door de uitvoering van een schouwhoogteberekening, conform Vlarem II. 8.2 S ITUERING T. O. V DE AANVLIEGROUTE VAN B RUSSELS A IRPORT Op de figuur III.8.14 in bijlage zijn de start- en landingsbanen van Brussels Airport aangeduid alsook de site van Recover Energy N.V.. Hieruit blijkt dat Recover Energy N.V. niet in het verlengde ligt van de start- en landingsbanen. Op basis van onderstaande aspecten, 1) Gezien de ligging van Recover Energy N.V. op ruime afstand van de luchthaven van Zaventem (ca. 8 km) en het feit dat deze locatie niet in het verlengde ligt van de start- en landingsbanen. Uitgaande van een denkbeeldige verlenging van baan 07L/25R bedraagt de afstand uit de as gemeten tenminste 1,25 km tot Recover Energy N.V.. 2) Gezien er voor de luchthaven van Schiphol in Nederland inzicht is in de externe risico s voor de mens in de omgeving van een luchthaven. 3) Gezien voortgaande op het berekende extern risico voor de luchthaven van Schiphol met name voor de baan met de hoogste risico s, ter hoogte van Recover Energy N.V. het extern risico voor de mens vanwege het vliegverkeer alleszins lager ligt dan 10-7 /jr. Hierbij kan nog opgemerkt worden dat voor de betrokken baan 07L/25R op Zaventem de meeste vluchten ten zuidwesten van de baan voorkomen (richting Brussel). 4) Gezien de risico s voor de mens een conservatieve inschatting vormen voor de risico s voor installaties die uiteraard minder kwetsbaar zijn dan de mens. kan er besloten worden dat er vanwege het vliegverkeer van de luchthaven van Zaventem ter hoogte van de geplande installaties van Recover Energy N.V. geen relevante invloed verwacht wordt. Het doorvoeren van een schouwhoogtebeperking voor de afval-energiecentrale ten gevolge van de situering ten opzichte van de aanvliegroute van Brussels Airport is niet nodig. De schouwhoogte kan dus bepaald worden door de uitvoering van een schouwhoogteberekening, conform Vlarem II. 8.3 I MPACT OP DE INTENSITEIT VAN ELEKTROMAGNETISCHE VELDEN De bijdrage van de centrale en de verbindingsleidingen naar het stroomnet tot de intensiteit van de elektromagnetische velden in de omgeving wordt verwaarloosbaar tot onbestaande geacht.

96 III. HET PROJECT p. III.35 Gezien het turbinegebouw waarin de stroomgenerator zich bevindt opgetrokken wordt uit gewapend beton, vormt het wapeningsstaal, aanwezig in de constructie, een Kooi van Faraday. Typisch voor een Kooi van Faraday is dat deze ondoordringbaar is voor elektromagnetische straling. De centrale en meer bepaald de stroomgenerator in het turbinegebouw zullen geen impact hebben op intensiteit van de elektromagnetische velden in de omgeving. De elektrische energie opgewekt in de afval-energiecentrale wordt gekoppeld op het middenspanningsnet (10,6 kv) via een ondergrondse kabel. Het VITO heeft in december 2007 onderzoek uitgevoerd naar de blootstelling aan en het epidemiologisch risico gegenereerd door ondergrondse hoogspanningskabels in Vlaanderen v (vanaf 36 kv). In 1999 heeft de raad van de Europese Unie een richtwaarde opgesteld ter bescherming van het algemeen publiek, met name het referentieniveau voor blootstelling aan het 50 Hz elektrisch en magnetisch veld. Deze waarde bedraagt 100 µt vi. Daarnaast heeft het IARC in 2001 elektromagnetische velden als mogelijk kankerverwekkend voor de mens beschouwd, bij een blootstelling van meer dan 0,4 µt. Deze drempelwaarde wordt echter in geen enkele nationale of internationale blootstellingsrichtlijn of norm als limietwaarde opgenomen. De studie van VITO heeft metingen uitgevoerd van het elektromagnetisch veld dat zich manifesteert op 1 meter hoogte boven het maaiveld recht boven een ondergrondse hoogspanningskabel. Dit gaf aanleiding tot volgende resultaten: kv net: waarden tussen 0,25 en 3,5 µt; - 70 kv net: waarden tussen 0,45 en 0,8 µt; - 36 kv net: waarden tussen 0,075 en 0,32 µt; Gezien Recover Energy N.V. zijn stroom aansluit op het middenspanningsnet (10,6 kv) en op basis van bovenstaande resultaten, kan ervan uitgegaan worden dat de elektromagnetische straling op 1 m hoogte boven het maaiveld recht boven de leidingen van 10,6 kv nog lager zullen liggen dan de gemeten waarden voor de kabels van het ondergrondse 36 kv-net (tot maximum 0,32 µt wat nog beneden de waarde van 0,4 µt het IARC ligt). Daarenboven blijkt uit de studie, dat de meetwaarden van het elektromagnetisch veld voor de 36 kv kabel allen onder de 0,1 µt liggen, vanaf een horizontale afstand tot de ondergrondse hoogspanningskabel van 5 meter. Ook hier kan er gesteld worden dat voor ondergrondse middenspanningsleidingen de waarden op een horizontale afstand tot de ondergrondse middenspanningskabel van 5 meter, lager zullen liggen dan 0,1 µt. Dit impliceert dat er geen impact dient verwacht te worden op de intensiteit van de elektromagnetische velden in de omgeving ten gevolge van de aanwezigheid van ondergrondse elektriciteitsleidingen van het middenspanningsnet (10,6 kv) die zullen aangelegd worden in het kader van het project. 8.4 R ISICO VAN BRAND EN ONTPLOFFING T. A. V. DE OMGEVING( D E NABIJE AANWEZIGHEID VAN BRANDSTOFOPSLAG P IVA-OIL EN DRUKSTATION F LUXYS). Rekening houdend met de hoeveelheid gevaarlijke stoffen aanwezig op de site van Recover Energy N.V., is de afvalenergiecentrale geen Seveso-inrichting. Er dient geen veiligheidsrapport opgesteld te worden. Op de site van Recover Energy N.V. is de enige opgeslagen gevaarlijke stof die onder de Seveso-richtlijn valt, huisbrandolie in een 10 m³ ( liter) dubbelwandige opslagtank. Deze opslagtank situeert zich ter hoogte van de zone 1 op de figuur III.1.1 en bevindt zich onder het maaiveld in het ovengebouw.

97 III. HET PROJECT p. III.36 Er wordt op gewezen dat deze opgeslagen hoeveelheid huisbrandolie minder dan 0,4 % van de Seveso lage drempel, d.i ton, bedraagt, wat betekent dat de afval-energiecentrale geen Seveso-inrichting is. Een opslagtank huisbrandolie van die grootte wordt typisch aangetroffen in een bedrijf ter bevoorrading van de stookinstallatie(s). De capaciteit van deze tank is iets groter dan de capaciteit van opslagtanks die bij particulieren wordt aangetroffen waar het typisch enkele 1000-en liters betreft. De reden voor opname van huisbrandolie onder de Seveso-richtlijn houdt verband met het milieugevaarlijk karakter ervan. Door opslag in een dubbelwandige tank en dit in overeenstemming met de voorschriften van Vlarem, zijn voldoende maatregelen genomen om het milieurisico te beheersen. Het risico op brand is eerder beperkt omdat huisbrandolie geen ontvlambaar product is. Daar komt nog bij dat de opslag binnen het ovengebouw staat opgesteld waardoor effecten van brand m.n. warmtestraling, van de omgeving zal afgeschermd worden door het ovengebouw. De risico s voor personen in de omgeving en voor de omliggende installaties is derhalve zonder meer verwaarloosbaar zodat een meer gedetailleerde beschrijving hiervan niet nodig is. Naast huisbrandolie, treft men brandbare stoffen op de site in hoofdzaak aan onder de vorm van de opgeslagen afvalstoffen in de betonnen stortbunker en de afvalstoffen in de roosteroven zelf. De uitbraak van een brand in de stortbunker van de afvalstoffen of ter hoogte van de roosteroven is een potentieel ongeval dat op het bedrijfsterrein zou kunnen plaatsvinden. Een brand vormt in feite een mogelijk scenario voor elk afvalstoffensorteercentrum met brandbare stoffen, en in ruimere mate voor eender welke opslag van brandbare vaste stoffen zoals bvb. in magazijnen. Dit scenario is dus niet typisch voor de afvalenergiecentrale. De risico s van een dergelijke brand enerzijds voor personen in de omgeving, en anderzijds voor de omliggende installaties (o.a. brandstofopslag Piva-Oil, drukstation van Fluxys) worden hierna kwalitatief beschreven. De plaats waar een belangrijke brand zou kunnen verwacht worden is daar waar de grootste hoeveelheden brandbare stoffen aanwezig zijn d.i. in de eerste plaats in de stortbunker en bijkomend in het ovengebouw. Voor wat de effecten van een brand op de omgeving betreft is het belangrijkste effect dit van warmtestraling. Specifiek voor deze situatie is dat de opgeslagen afvalstoffen vaste stoffen zijn en zich onder het niveau van het maaiveld in een betonnen bunker bevinden. In geval van brand, zal de brandhaard door de muren van de betonnen bunker in oppervlakte worden beperkt. De brandhaard zal zich hooguit tot op het niveau van het maaiveld bevinden en dit meer bepaald bij een brand in een volledig met afvalstoffen gevulde stortbunker. Gezien de hal boven de stortbunker alsook het ovengebouw een betonnen constructie is, wordt in geval van brand de omgeving hierdoor afgeschermd van de warmtestraling van de brand. Inzake externe risico s wordt in Vlaanderen als maatstaf voor relevante effecten van warmtestraling het criterium van 10 kw/m 2 gehanteerd dat geldig is voor een blootstellingsduur van 20 seconden. Gezien de afscherming door een betonnen constructie is deze warmtestralingsintensiteit voor de gegeven periode aldus niet te verwachten en niet relevant voor de mens in de omgeving. Om dezelfde reden zal de warmtestralingsintensiteit van een brand niet relevant zijn voor de omliggende installaties met gevaarlijke stoffen m.n. de brandstofopslag PIVA-oil op tenminste 100 m en het drukstation Fluxys op tenminste 2000 m. Tenslotte zal bij het blussen van een dergelijke brand in de stortbunker of in het ovengebouw, het bluswater worden opgevangen in de betonnen stortbunker. De opvang van potentieel verontreinigd bluswater is gegarandeerd. 8.5 I NTERVENTIE- EN VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN INGEVAL VAN INCIDENTEN Recover Energy N.V. heeft de voorliggende inplanting van de afval-energiecentrale besproken met de brandweer van Leuven d.d. september Op basis van dit overleg en op basis van de door de brandweer gehanteerde norm R1176 (versie 2-07, 12/2006), heeft Recover Energy N.V. waar nodig, de plannen gewijzigd en aangepast. Diverse veiligheidsprocedures (inzake veiligheidsbeleid, de beheersing van procesinstallaties, de beheersing van werkzaamheden, preventief onderhoud en controle van interventiemiddelen, noodsituaties, incidenten en ongevallen, arbeidsklimaat...) garanderen de veiligheid en een veilige werking van de verschillende installaties op de site van Recover Energy N.V. De procedures worden periodiek aangepast en geactualiseerd, alsook ingeval van belangrijke wijzigingen. De bereikbaarheid van de ondergrondse delen voor het personeel wordt gegarandeerd door 2 industriële liften. De kans dat beide gelijktijdig defect zijn is zeer klein. Het zijn speciale, industriële liften die ook bij brand mogen worden gebruikt. Er kan tevens een noodtrap geplaatst worden die aansluit bij het service-bordes van de stoffilters.

98 III. HET PROJECT p. III.37 Een gedetailleerde uitwerking van de bereikbaarheid van de gehele installatie ingeval van brand dient in overleg met de brandweer van Leuven opgemaakt te worden. 9. T EWERKSTELLING De afvalenergiecentrale werkt uren per jaar. Dit zijn 333 dagen. De overige dagen zijn voorzien voor preventief onderhoud. Er zullen 35 personen werken in de centrale. Het operationeel gebeuren draait in een volcontinu shift-systeem. De administratieve afhandeling gebeurt gedurende de normale werktijden (8h 17h). Overzicht tewerkstelling: - Plantmanager 1 persoon dag - Administratie 3 personen dag - Onderhoudsmanager 1 persoon dag - Technische dienst: elektrisch en mechanisch 6 personen 3 shiften + WE stand by - Operationele manager 1 persoon dag - Laden/lossen, controle afval en weegbrug 3 personen dag (niet in het weekend) - Bediening grijpkraan in stortbunker 20 personen 5 shifts x 3 personen Totaal: 35 personen. Het aanvoeren van het afval en het afvoeren van de reststoffen gebeurt per schip en per vrachtwagen. Er zullen continu 2 à 3 schepen varen en verschillende vrachtwagens rijden. Deze indirecte bijkomende werkgelegenheid wordt geschat op 10 personen.

99 IV. BESCHRIJVING VAN OVERWOGEN ALTERNATIEVEN IV BESCHRIJVING VAN OVERWOGEN ALTERNATIEVEN

100 IV. BESCHRIJVING VAN OVERWOGEN ALTERNATIEVEN p. IV.2 1. NULALTERNATIEF Het nulalternatief behelst het behoud van de huidige vergunde activiteiten op de site. De mogelijke milieueffecten van het nulalternatief komen aan bod bij bespreking van de referentiesituatie. 2. L OCATIEALTERNATIEF De site te Kampenhout-Sas (Vlaams-Brabant) is weerhouden als locatie voor de afval-energiecentrale omwille van volgende redenen: - De provincie Vlaams-Brabant beschikt niet over eigen eindverwerkingscapaciteit. Vanuit het oogpunt van het proximiteitsbeginsel, is het realiseren van een eindverwerkingsinstallatie voor de verwijdering van eigen afvalstoffen, binnen de provincie Vlaams-Brabant een gefundeerde keuze. - Teneinde de impact van het transport van afvalstoffen en reststoffen op de omgeving te beperken wordt geopteerd voor de inplanting van de afval-energiecentrale ter hoogte van een waterweg of kanaal, zodat aan- en afvoer kan gebeuren per schip. Recover energy N.V. beschikt over een site gelegen aan het kanaal Leuven-Dijle die zich bevindt in de provincie Vlaams-Brabant. - De aanwezigheid van een aantal afvaloperatoren op het industrieterrein in de nabijheid. - De realisatie van de afval-energiecentrale sluit nauw aan bij de huidige activiteiten van De Coninck N.V., namelijk de afvalinzameling en sortering. De sortering vindt momenteel plaats in de provincie Vlaams-Brabant. Ten gevolge van deze activiteiten, vervoert De Coninck N.V. momenteel een belangrijke hoeveelheid brandbaar, niet sorteerbare residu voor eindverwerking naar andere provincies. Uitgaande van het Vlaamse afvalstoffenbeleid, van de nabijheid van het kanaal Leuven-Dijle, van de huidige activiteiten en van de beschikbaarheid van een site te Kampenhout, werd besloten tot het realiseren van een afval-energiecentrale. Daartoe is de vennootschap Recover energy N.V. in oprichting. De verantwoording van de ligging van de installatie te Drogenbos werd destijds in het MER van september 1996 gebaseerd op criteria gehanteerd in een MER van december 1990 aangaande de keuze van de inplantingsplaats van een afvalverbrandingsinstallatie in Vlaams-Brabant. Deze evaluatiecriteria voor het locatiealternatief kunnen niet beoordeeld worden voorafgaand aan de uitwerking van de verschillende disciplines. In de verschillende disciplines worden nét deze punten bestudeerd en beoordeeld. De betrokken disciplines zullen de geschiktheid van de locatie evalueren. In hoofdstuk VI.8 zal een toetsing aan de criteria zoals gehanteerd in het MER van Drogenbos uitgevoerd worden. 3. UITVOERINGSALTERNATIEVEN / BBT 3.1 P ROCESALTERNATIEVEN De BREF Waste Incineration van augustus 2006 is van toepassing op het voorliggend project. Deze BREF beschrijft verscheidene processen voor de verwerking van afvalstoffen (pyrolyse, vergassing, verbranding adhv wervelbedoven draaitrommeloven roosteroven, plasma-technologie...). Recover Energy N.V. heeft geopteerd om de afvalstromen te verwerken met behulp van een watergekoelde roosteroven. Er werd niet geopteerd voor een luchtgekoelde roosteroven omdat er doorheen de tijd verschillende minpunten werden vastgesteld: Bij het verbranden van afvalstoffen met een hogere gemiddelde verbrandingswaarde, vertonen luchtgekoelde roosters een snellere slijtage, hetgeen leidt tot verhoogde operationele kosten;

101 IV. BESCHRIJVING VAN OVERWOGEN ALTERNATIEVEN p. IV.3 De primaire lucht bijl luchtgekoelde roosterovens wordt zowel gebruikt als verbrandingslucht als voor de koeling van het rooster. Beide functies kunnen niet ontkoppeld worden. Omdat een deel van de primaire verbrandingslucht gebruikt moet worden als koelmiddel, kan deze niet optimaal gebruikt worden voor het verbrandingsproces; Om tegemoet te komen aan bovenvermelde minpunten, eigen aan luchtgekoelde roosters, werden de watergekoelde roosters ontwikkeld. Bij het toepassen van watergekoelde roosters, kan de hoeveelheid lucht gereduceerd worden. Dit biedt voordelen voor de reductie van primaire NO-productie. Ook de thermische belasting van het rooster kan stijgen. Bovendien wordt de oventemperatuur gereduceerd door het onttrekken van warmte aan de oven. Een nadeel van watergekoelde rooster is dat het systeem complexer wordt met mogelijke problemen naar beschikbaarheid van het systeem. Het waterkoelsysteem is geïntegreerd in het luchtvoorverwarmsysteem zodat de warmte gerecupereerd kan worden. In tabel IV.3.1 in bijlage worden de verschillende procesalternatieven in detail met elkaar vergeleken op het vlak van technische haalbaarheid en performantie. De bevindingen van deze vergelijking worden kort toegelicht: - Het is duidelijk dat elk van de procesalternatieven specifiek is voor welbepaalde type afvalstoffen. Een dergelijke specificiteit vereenvoudigt de keuze van het proces; - Het elektrisch energetisch rendement van de verschillende procesalternatieven (met uitzonder van de mechanisch-biologische voorbehandeling die niet kan beoordeeld worden) kan gelijkwaardig zijn en is sterk afhankelijk van de plaatselijke situatie. Er worden rendementen van circa 30 % gerapporteerd voor de verschillende procesalternatieven. - Wanneer de stand der techniek geëvalueerd wordt, is het duidelijk dat vergassing, pyrolyse en plasmatechnieken tot op heden niet wijd toegepast worden. Deze technieken worden in de BREF beschouwd als dure technieken met een hoge operationele kost. 3.2 R OOKGASREINIGINGSALTERNATIEVEN De BREF Waste Incineration beschrijft de samenstellende componenten van een rookgasreiniging. Er zijn vele verschillende componenten die op uiteenlopende wijze kunnen gecombineerd worden tot één rookgasreinigingsinstallatie. In de BREF wordt gesteld dat 408 combinaties mogelijk zijn. Een evaluatie naar milieuperformantie voor elk van deze combinaties is niet mogelijk. Dientengevolge, zal elk type component individueel beoordeeld worden: Stofreductietechnieken: cycloon multicycloon ESP droog ESP nat 1 mouwenfilter dubbele mouwenfilter; NOx-bestrijding: SCR SNCR; Reductie van zure polluenten: natte gaswassing half-natte gaswassing droge gaswassing dubbele droge gaswassing; Reductie van dioxines, furanen en Hg: SCR katalytische mouwenfilter verbranden injectie van actief kool statische cokesbedden natte gaswassing. De tabel IV.3.2 in bijlage vergelijkt de hierboven genoemde technieken per type component inzake milieuperformantie. Er wordt telkens aangegeven welke techniek(en) Recover Energy N.V. zal inzetten. De bevindingen van deze vergelijking worden kort toegelicht: - Inzake luchtemissies heeft Recover Energy N.V. voor elke polluent voor de meest performante rookgasreinigingstechniek inzake emissies gekozen; - Recover Energy N.V. heeft geopteerd voor een dubbele droge wassing wat aanleiding geeft tot de hoogste efficiëntie inzake de weerhouding en de inzameling van het stof als reststof. - De door Recover Energy N.V. gekozen rookgasreinigingsinstallatie zal geen afvalwater lozen. Dit is verschillend van andere rookgasreinigingstechnieken die aanleiding geven tot afvalwaterproductie;

102 IV. BESCHRIJVING VAN OVERWOGEN ALTERNATIEVEN p. IV.4 - De complexiteit van de componenten van de rookgasreinigingsinstallatie van Recover Energy N.V. varieert van lage complexiteit tot hoge complexiteit. De verschillende compenenten zijn matig tot zeer robuust. Deze robuustheid speelt een rol in de betrouwbaarheid van de rookgasreinigingsinstallatie (zie ook sectie III.4.8.3); - Inzake energieverbruik is de rookgasreinigingsinstallatie van Recover Energy N.V. niet de minst consumerende. Er kan besloten worden dat de door Recover Energy N.V. gekozen rookgasreinigingsinstallatie volledig tegemoetkomt aan de belangrijkste eis die aan een dergelijke installatie gesteld wordt, met name de maximale reductie van de polluenten in de rookgassen. Inzake de productie van reststoffen en het energieverbruik scoort de rookgasreinigingsinstallatie middelmatig. 3.3 NO X - EMISSIEREDUCTIE: SCR MET NH 3 OF UREUM De verwijdering van de NOx gebeurt in een katalytische reactor. De rookgassen die vermengd zijn met NH3 dampen worden over een katalysator geleid waarbij er een omzetting van NOx en NH3 naar stikstof en water plaats vindt. De NH3 kan toegevoegd worden als ureum of als een 24% ammoniakoplossing. Indien ureum gebruikt wordt, dient deze eerst omgezet te worden in een thermische hydrolyse-eenheid naar NH3, CO2 en water. De ontstane gassen worden dan in de rookgassen geïnjecteerd. Een 24% ammoniakoplossing kan rechtstreeks in de rookgassen geïnjecteerd worden. De ureumoplossing is een ongevaarlijke en niet-vluchtige vloeistof die geen bijkomende veiligheidsmaatregelen vergt. Een belangrijk nadeel is evenwel dat ze kristalliseert bij een temperatuur lager dan 16 C. Om dit te vermijden dienen de opslagtank en alle leidingen voorzien te worden van elektrische verwarming en dient de oplossing ten alle tijden in circulatie gehouden te worden. De 24% ammoniakoplossing is een irriterende vloeistof (R-zin: R34). Bij het aanwenden van een 24% ammoniakoplossing dienen veiligheidsmaatregelen genomen te worden aangezien er ammoniakdampen vrijkomen in de opslagtank en kunnen vrijkomen bij eventuele lekkages. De te nemen veiligheidsmaatregelen beperken zich tot het installeren van twee ammoniakdetectoren in de buurt van de opslagtank en het pompstation en alarmen te koppelen aan deze detectoren. Het risico op kristallisatie is niet aanwezig ingeval van een ammoniakoplossing, zodat een continue verwarming van tank en leidingen niet dient voorzien te worden. Het gebruik van een 24% ammoniakoplossing is energetisch tevens efficiënter. 3.4 BBT-EVALUATIE In de BREF Waste Incineration (augustus 2006) worden gedetailleerde BBT-maatregelen en een aantal BBT-kengetallen opgelijst voor afvalverbranding. Het betreffen 75 punten. Deze 75 punten worden afgetoetst op de tabel IV.3.3 in bijlage.

103 V. INGREEP-EFFECT ANALYSE V INGREEP-EFFECT ANALYSE

104 V. INGREEP-EFFECT ANALYSE p. V.2 1. INGREEP- EFFECT SCHEMA Omschrijving Bodem en grondwater Oppervlakte-water Lucht Geluid en trillingen Mens Flora en fauna Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie AANLEGFASE bouwtechnische werkzaamheden Grondverzet: profielverstoring (2) (0) Stofhinder (2) Geluidshinder (1) Hinder (2) Rustverstoring (1) (0) Oprichting op- en overslaginfrastructuur EXPLOITATIEFASE Aanvoer van afvalstoffen Ruimte-inname (2) (0) stofhinder(2) Geluidshinder (1) Hinder (2) Rustverstoring (1) Wijziging landschapsbeleving (2) aanvoer via vrachtwagens Kwaliteitswijziging (1) (0) Stofemissies en NOx (2) Geluidshinder (1) Hinder (2) (0) (0) aanvoer per schip (0) Kwaliteitswijziging (1) (0) (0) Wijziging recreatieve aspect Kanaal (1) (0) (0) Stockage en voorbehandeling Kwaliteitswijziging (2) (0) Geur (2) Geluidshinder (2) Hinder (2) (0) (0) Verbranding van afvalstoffen in roosteroven (0) (0) Geur (2) Geluidshinder (2) Hinder (2) (0) (0) Rookgasreiniging (0) (0) Emissies allerhande (2) (0) Hinder (2) Wijziging ecotopen, verzuring (1) (0) Reststoffenbehandeling (0) (0) Stofemissies (2) Geluidshinder (1) Hinder (2) (0) (0) Afvoer reststoffen Afvoer via vrachtwagens Kwaliteitswjziging (1) (0) Stofhinder en NOx (1) Geluidshinder (1) Hinder (2) (0) (0) Afvoer per schip (0) Kwaliteitswijziging (1) (0) (0) (0) (0) (0) Energierecuperatie (0) (0) (0) Geluidshinder (1) Aanwending energie in bedrijven (1) (0) (0) Grondwaterwinning Kwaliteits- en kwantiteitswijziging (2) (0) (0) (0) (0) Verdroging (1) (0)

105 V. INGREEP-EFFECT ANALYSE p. V.3 Codering: (0) niet te bestuderen (1) beknopt te bestuderen (er is mogelijks een effect) (2) grondig te bestuderen (er is een significant effect) (*) diepgang nader te bepalen, op basis van resultaten andere disciplines

106 VI AFBAKENING STUDIEGEBIED, BESCHRIJVING REFERENTIESITUATIE, EFFECTVOORSPELLING EN BEOORDELING

107 p. VI.2 1. REFERENTIESITUATIE EN GEPLANDE SITUATIE In het kader van het project-mer kan een onderscheid gemaakt worden tussen: a) De situatie anno 2007: zijnde de toestand waarbij er enkel sorteer- en breekactiviteiten zijn op het terrein; b) De geplande situatie: zijnde de toestand waarbij Recover Energy N.V. een afval-energiecentrale exploiteert met een totale capaciteit van ton afvalstoffen. 2. BODEM EN GRONDWATER 2.1 A LGEMENE METHODOLOGIE Gehanteerde bronnen De beschrijving van de referentiesituatie en de effectbespreking voor de disciplines bodem en grondwater gebeurt op basis van volgende bronnen: Bodemkaart Geologische kaart kaartblad 24 - Aarschot, Belgische Geologische Dienst; Grondwaterkwetsbaarheidskaart van de provincie Vlaams Brabant Vlaamse Gemeenschap, AROL, dienst water-en bodembeleid, 1985); Kwaliteitsgegevens grondwater en boorgegevens van de webstek dov. vlaanderen.be Aanpak bespreking studiegebied De regionale en lokale geologie wordt besproken aan de hand van de geologische kaart en van boorgegevens uit het verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door De Coninck en van de website Databank Ondergrond Vlaanderen. De grond- en grondwaterkwaliteit binnen het studiegebied wordt op een kwantitatieve manier besproken op basis van recente gegevens uit het uitgevoerde bodemonderzoek. Er zal aangegeven worden voor welke parameters de bodemsaneringsnorm overschreden wordt. Wanneer relevant zullen de overschrijdingsfactoren van de bodemsaneringsnormen en de oorzaken van de teruggevonden verontreinigingen besproken worden. In het kader van dit MER zijn geen nieuwe staalnames of analyses van bodem of grondwater voorzien Effectvoorspelling en -beoordeling De belangrijkste ingreep op de bodem in de geplande situatie is het ruimtebeslag voor de aanleg van de afvalenergiecentrale. De aspecten in het kader van de aanlegfase worden besproken. De aanlegfase werd reeds uitgebreid beschreven in hoofdstuk III.6. Het project voorziet een grondwaterwinning van ca m³/jaar uit het Brusseliaan. Er zal bekeken worden wat de impact is van de grondwaterwinning op de grondwaterkwaliteit en op de spanning van de watervoerende laag. Hiertoe zal een grondwatermodel opgemaakt worden. De verlaging van het stijghoogteniveau zal bekeken worden voor de winningsaquifer en voor de grondwatertafel. Tevens zal bekeken worden of er al dan niet gevaar voor zettingen of verdroging kan optreden ten gevolge van de grondwaterwinning en wat de impact is op grondwaterwinningen en eventuele grondverontreinigingen in de omgeving. De resultaten van de grondwatermodellering zullen eveneens bij de discipline Fauna en Flora besproken worden in het kader van de beoordeling van verdrogingseffecten.

108 p. VI.3 Als significatiekader voor de effectbepaling van de grondwaterwinning van ondiep grondwater word volgende grenswaarde beschouwd: - 1 cm verandering van de grondwaterstand Deze waarde vormt de begrenzing van het invloedsgebied. 2.2 A FBAKENING EN BESCHRIJVING STUDIEGEBIED Afbakening van het studiegebied Het studiegebied beslaat het hele terrein waarop de inrichting is gevestigd, vermeerderd met de invloedsfeer van de grondwaterwinning Beschrijving kwaliteit studiegebied Geologie en hydrogeologie G EOLOGISCHE OPBOUW De basis van het bovenste watervoerend pakket wordt gevormd door de kleiige fijne zanden en de klei van de Iepergroep. Hierop rust de Formatie van Brussel, bestaande uit fijne en grove zanden met zandsteen en zandsteenbanken. De hierboven liggende Formatie van Lede bestaat uit lichtgrijs kalkrijk en fossielrijk fijn zand. Het zand kan wat glauconiet bevatten. Aan de basis komt rijstkorrelgrind voor. Bovenaan bevindt zich het Lid van Wemmel, bestaande uit grijze tot groene, glauconiethoudende, min of meer kleihoudende zanden, met nummulieten. Bovenaan zijn ze kleirijker en bevatten ze vaak een nummulieten bank of zijn ze fossielrijk. De Quartaire bovenlaag vertoont een dikteverdeling met slierten tot 15 meter dik. Ze tonen duidelijk de morfologie aan van een fossiel rivierenstelsel. De gebieden buiten de fossiele rivierbeddingen hebben een dunne Quartair bedekking, namelijk minder dan 5 m dik. Bovenaan ligt een dunne kwartaire dekmantel van zandleem. In tabel VI.2.1 is de geologische opbouw ter hoogte van Recover Energy N.V. gegeven. In figuur VI.2.1 in bijlage wordt de geologische kaart van het studiegebied weergegeven.

109 p. VI.4 Tabel VI.2.1 Diepte m-mv Geologische opbouw ter hoogte van Recover Energy N.V. Lithostratigrafie Veralgemeende lithologie HCOV 0 5 Quartair zandleem Formatie van Maldegem - Lid van Wemmel Grijs tot groen glauconiethoudend en wisselend kleihoudend zand Formatie van Lede Lichtgrijs, kalkrijk en fossielrijk fijn zand, soms glauconiethoudend Formatie van Brussel Bleekgrijze, soms fossielhoudende, kalkhoudende fijne zanden met kiezel- en kalkversteningen. De zanden worden grofkorreliger naar de basis toe Formatie van Kortrijk Klei H YDROGEOLOGIE Het Ledo Paniseliaan Brusseliaan Aquifersysteem (HCOV 0600) bevat binnen het Brulandkrijtsysteem het onderste zandige gedeelte van de Formatie van Maldegem, de Formatie van Lede en de Formatie van Brussel. Onderaan wordt de aquifer afgesloten door de klei van de Formatie van Kortrijk. Binnen een straal van 5 km rond het studiegebied bevinden zich 46 grondwaterwinningen. Ze worden weergegeven in bijlage VI.2.1 en op figuur VI.2.2 in bijlage. In paragraaf VI wordt de invloed van de winning van Recover Energy N.V. op de omliggende winningen besproken G RONDWATERKWETSBAARHEID Volgens de kwetsbaarheidskaart van Vlaams-Brabant ligt het terrein in een gebied met kwetsbaarheidsgraad Ca1 (zeer kwetsbaar). Dit is te wijten aan de zandige deklaag, in combinatie met een onverzadigde zone van minder dan 10 meter dikte. Er bevindt zich dus geen beschermende deklaag boven het bovenste Quartaire watervoerende pakket R EGIONALE EN LOKALE GRONDWATERSTROMING Op basis van de stijghoogtemetingen, de hydrogeologische opbouw en het DHM (digitaal hoogtemodel) zijn stijghoogtekaarten opgesteld (Bron: VMM, afdeling Operationeel Waterbeheer). Een stijghoogtekaart geeft door middel van interpolatie van de losse stijghoogtemetingen een dekkend ruimtelijk beeld van de variatie in stijghoogte. Hieruit kan de richting van de grondwaterstroming afgeleid worden: water stroomt van een hoog potentiaal naar een laag potentiaal. De watervoerende lagen in de ondergrond van Recover Energy N.V. behoren tot het Brulandkrijtsysteem. Van belang voor het project zijn het freatisch grondwater en het Ledo Paniseliaan Brusseliaan Aquifersysteem.

110 p. VI.5 De stijghoogtekaart voor het freatisch grondwater geeft aan hoe diep het freatisch grondwater zich bevindt ten opzicht van het maaiveld (figuur VI.2.3 in bijlage). Op deze kaart is het grondwater niet gebonden aan één HOCV-code, maar het doorkruist de verschillende aquifers. In de valleibodems en in de noordelijke relatief laag gelegen, vlakkere gebieden bevindt het grondwater zich meestal in de Quartaire Aquifersystemen (HCPV 0100). Daar is het grondwater vrij dicht bij het maaiveld gelegen, met stijghoogten van meestal minder dan 2,5 m-mv. In de hoger gelegen gebieden is de overzadigde zone meestal dikker en staat het grondwater vaak in de eerste of tweede watervoerende laag onder Quartaire afzettingen. Het Ledo Paniseliaan Brusseliaan Aquifersysteem (HCOV 0600, figuur VI.2.4 in bijlage) komt enkel voor in de westelijke helft van het Brulandkrijtsysteem. De richting van de grondwaterstroming wordt in het freatisch deel beïnvloed door de topografie met een algemene noordelijke richting. In het gespannen deel is de grondwaterstromingsrichting eerder noordwest-westnoordwest en is er beïnvloed door de depressies. De hoogste stijghoogtes komen voor in het hoog gelegen Zoniënwoud ten zuiden van Brussel en zijn rond 90 mtaw, de laagste peilen worden ten zuiden van Antwerpen gemeten met stijghoogtes tussen -20 en -30 mtaw B ODEMKAART Volgens de bodemkaart van België (figuur VI.2.5) wordt het studiegebied omgeven door matig natte zandleembodem met sterk gevlekte verbrokkelde textuur B horizonten (Ldc). Het terrein waarop Recover Energy N.V. is gelegen bevindt zich volgens de bodemkaart op een bebouwde zone (OB) O VERSTROMINGSKAART De site van Recover Energy N.V. bevindt zich niet in een recent overstroomd gebied, noch in een van nature overstroombaar gebied en noch in een risicozone voor overstroming. Gezien de ligging van de site, wordt het onderzoeken van de effecten ingeval van een overstroming in dit gebied niet nodig geacht Bodemgebruik Op de bodemgebruikskaart staat het studiegebied ingekleurd als andere bebouwing, omgeven door akkerbouw Bodem- en grondwaterkwaliteit Er werden op het terrein van Recover Energy N.V. reeds twee bodemonderzoeken uitgevoerd. De resultaten ervan worden besproken in VI R EFERENTIESITUATIE Bodem- en grondwaterkwaliteit Sinds 1993 is De Coninck nv op het terrein gestart met zijn acitiviteiten. De Coninck gebruikt het terrein voor de opslag en sorteren van niet gevaarlijk afval (containerdienst) en de opslag van minerale producten. Op het terrein werden door RB Trucks tweedehandswagens gestockeerd in afwachting van verkoop. De firma VDB gebruikte haar deel van het terrein voor het stallen van opleggers. Deze activiteiten resulteren in de volgende Vlarebo-activiteiten zoals opgenomen in onderstaande tabel VI.2.2.

111 p. VI.6 Tabel VI.2.2 Overzicht van de Vlarebo-activiteiten op de site van De Coninck te Kampenhout Vlareborubriek Vlarebocategorie Omschrijving Exploitant O Stalling autowrakken RB Trucks c2. B Opslag inerte afvalstoffen De Coninck NV Zover bekend waren er geen opslagtanks aanwezig op het terrein. In 2006 werd door MAVA een oriënterend bodemonderzoek uitgevoerd op perceel 145 A6. Ter hoogte van de stalplaats voor voertuigen werd een verhoogde concentratie aan nikkel in het grondwater gemeten. Het betreft vermoedelijk een van nature verhoogde concentratie gezien in het oriënterend bodemonderzoek van 2002 eveneens verhoogde concentraties werden vastgesteld. Ter hoogte van de opslag van inerte afvalstoffen werden geen verhoogde concentraties vastgesteld. Het perceel diende niet opgenomen te worden in het voormalige Register van Verontreinigde gronden Grondwaterpeilmetingen In de Databank Ondergrond Vlaanderen worden peilmetingen beschikbaar gesteld van verschillende grondwatermeetnetten. Op basis van deze peilmetingen in peilputten in de omgeving van Recover Energy N.V. kan een lokale grondwaterstroming in noord-noordwestelijke richting afgeleid worden. De grondwatertafel bevindt zich doorgaans tussen 1 en 2 m-mv, afhankelijk van het seizoen. 2.4 G EPLANDE SITUATIE Aanlegfase Bouwput In paragraaf III.6.1 wordt de methode voor de aanleg van de bouwput voor de constructie van de afval-energiecentrale beschreven G RONDVERZET De bouwput zal 24 m diep zijn. Het totale grondverzet wordt geraamd op m³. Het grondverzet zal gebeuren volgens de bepaling opgenomen in het Vlarebo, waarbij vooraf stalen zullen genomen worden. De te ontgraven grond is momenteel niet gekend als zijnde verontreinigd. De bouwput zal geen watervoerende lagen doorsnijden. De afsluitende kleilaag van het freatisch watervoerend pakket bevindt zich op een diepte van ca. 50 m B EMALING Er wordt een bemaling voorzien om de grondwatertafel te verlagen tot 5 m-mv. De invloedstraal en het te verwachten debiet werden respectievelijk berekend met de formule van Sichardt en Dupuit. De bouwput werd ingeschat als een ronde bouwput met een straal van 25 m. De bouwput wordt in de berekening beschouwd als een grote bron met een equivalente diameter. De berekende invloedstralen zijn geldig vanaf de rand van de bouwput. In de bepaling van de debieten en invloedstralen is gerekend met een grondwatertafel in rust op 0,5 m-mv en bemaling tot 5 m-mv. Invloedstraal

112 p. VI.7 De berekening van de invloedstraal gebeurt met de formule van Sichardt: Met: - R : invloedstraal bemaling (m) - H: hoogte waterstand t.o.v. bodem bron - K: doorlatendheid ondergrond ( m/s) R = (5 0,5) ( ) = 95,5 m De berekende invloedstraal vanaf de rand van de bouwput bedraagt 95,5 m. D EBIET Het op te pompen debiet wordt berekend met de formule van Dupuit... Met: - K: doorlatendheid ondergrond ( m/s) - H: diepte van de bron zonder winning - H: diepte van de bron met winning - R: invloedstraal winning - R: straalbouwput Aanname diepte van de bronnen = 10 m H = 10 0,5 = 9,5 m h = 10 5 = 5 m ,5 5 ln 95,5 25 ln 25 0,0065 ³ 23,46 ³/ Rekening houdend met de onderloopsheid onder de bronnen, bedraagt het totaal op te pompen debiet 1,2 x Q = 28 m³/u S TABILITEIT Z ETTING Door Jan Maertens & Partners werd een stabiliteitsstudie opgemaakt. Er werden drie varianten uitgewerkt om de bouwput aan te leggen. Er werd gekozen voor de variant waarbij een slibwand wordt aangebracht tot 34 m-mv. Deze slibwand wordt bovenaan verankerd op 3,5 m-mv. Binnen de slibwand wordt onder water ontgraven tot 23,5 m-mv. Vervolgens worden er trekpalen aangebracht en wordt er tussen deze trekpalen een laag onderwaterbeton met een dikte van 1 m aangebracht. Daarna wordt de bouwput drooggezet en kan de definitieve bodemplaat worden aangebracht. Ten einde het moment in de diepwand zoveel mogelijk te beperken, werd ervan uitgegaan dat het grondwaterpeil tijdens de uitvoering zal worden verlaagd tot 5 m-mv.

113 p. VI.8 Er werden zettingsberekeningen uitgevoerd met behulp van de formule van Terzaghi. De berekende zettingen voor een bemaling tot op 5 m-mv zijn voor alle diepsonderingen uitgevoerd op het terrein, kleiner dan 20 mm, wat de normaal toegelaten waarde is. Er zijn dan ook geen zettingsproblemen te verwachten wanneer de verlaging buiten de bouwput beperkt blijft tot 5 m-mv P ROFIELVERSTORING De aanleg van de bouwput zal voor een profielverstoring zorgen, maar aangezien het terrein beschouwd wordt als bebouwde zone, betreft het geen historisch of landschappelijk waardevol profiel G RONDWATERSTROMING Lokaal, ter hoogte van de ondergrondse constructie zal de grondwaterstroming wijzigen. Doordat de watervoerende laag door de constructie niet volledig wordt afgesloten (de afsluitende laag bevindt zich op 50 m-mv, kan het grondwater zowel rond als onder het bouwwerk stromen. Op grote schaal zal deze constructie geen impact hebben op de grondwaterstroming. Tijdens de aanlegfase moet rekening gehouden worden met de bepalingen inzake grondverzet zoals opgenomen in het Vlarebo. Gezien uit het OBO van MAVA blijkt dat er geen grondverontreiniging aanwezig is op het terrein zelf, zijn geen grote problemen te verwachten. Gelet op de beperkte invloedstraal van de bemaling tijdens de bouwfase van de put, zal deze geen invloed hebben op omliggende grond- en/of grondwaterverontreiniging T RILLINGEN Voor de evaluatie van de trillingshinder in de aanlegfase wordt er verwezen naar sectie VI Gezien de afstand van het kanaal tot de bouwput van de installatie, worden er geen trillingseffecten verwacht op de wanden van het kanaal Leuven-Dijle Aanleg van de tunnel onder het kanaal Leuven-Dijle In paragraaf III.6.2 wordt beschreven hoe de aanleg van de tunnel onder het kanaal zal plaatsvinden G RONDVERZET Voor de aanleg van de bouwput om de boorinstallatie en de buiselementen te kunnen aanbrengen, wordt een grondverzet van circa m³ geschat. De bouw van de tunnel zelf zou zorgen voor een grondverzet van circa 452 m³. Het grondverzet zal gebeuren volgens de bepaling opgenomen in het Vlarebo. De te ontgraven grond is momenteel niet gekend als zijnde verontreinigd B EMALING Er wordt geen bemaling voorzien voor de aanleg van deze tunnel Z ETTING Gezien er geen bemaling voorzien wordt, is er vanuit dat oogpunt geen gevaar op zetting. Voor de aanleg van de tunnel zullen de nodige bouwtechnische maatregelen genomen worden opdat er geen zetting kan ontstaan ten gevolge van de werken P ROFIELVERSTORING De profielverstoring zal enkel optreden ter hoogte van de bouwput en is dan ook zeer beperkt.

114 p. VI G RONDWATERSTROMING Geen impact Aanleg van de kade & fietstunnel en werken ter hoogte van het jaagpad In paragraaf III.6.3 wordt beschreven hoe de aanleg van de kade en de fietstunnel ter hoogte van het jaagpad zal plaatsvinden G RONDVERZET Het grondverzet wordt geraamd op ca m³ voor de realisatie van de tunnel. Het grondverzet zal gebeuren volgens de bepaling opgenomen in het Vlarebo. De te ontgraven grond is momenteel niet gekend als zijnde verontreinigd. Het baggervolume voor het verwijderen van de huidige berm wordt ingeschat op ca m³ B EMALING Er wordt een bemaling voorzien ter hoogte van het gesloten tunnelgedeelte die de grondwatertafel verlaagt tot 4,5 m- mv. Deze bemaling dient te worden gerealiseerd door middel van een lijnbemaling binnen de bouwput van ca. 190 m. De invloedstraal van deze bemaling werd berekend op ca. 60 m loodrecht op de bemalingslijn en ook ca. 60 m vertrekkende vanaf de beide uiteinden van de bemalingslijn. Het geschatte debiet zal maximaal ca. 68 m³/u bedragen. Vermoedelijk zal het werkelijk debiet lager liggen gezien het milderend effect van de damplanken Z ETTING Er werden zettingsberekeningen uitgevoerd met behulp van de formule van Terzaghi. De berekende zettingen voor een bemaling tot op 5 m-mv zijn voor alle diepsonderingen uitgevoerd op het terrein, kleiner dan 20 mm, wat de normaal toegelaten waarde is. Er zijn dan ook geen zettingsproblemen te verwachten wanneer de verlaging beperkt blijft tot 5 m-mv P ROFIELVERSTORING Het verwijderen van de berm en de aanleg van de fietstunnel zal zorgen voor een profielverstoring die het landschap zal beïnvloeden. Eventuele gevolgen voor fauna en flora worden besproken in sectie VI G RONDWATERSTROMING Gelet op de beperkte diepte van de fietstunnel zal er geen geen significante wijziging optreden in de stromingsrichting Exploitatiefase Grondwaterwinning In tabel III.5.3 wordt de waterhuishouding weergegeven. Voor de stoomaanmaak en voor het koelen van de assen wordt een grondwaterverbruik van circa m³ per jaar ingeschat. Voor de effectbepaling wordt er gerekend met een iets ruimer debiet van m³/jaar. De winningsput zal een filter hebben in de zanden van het Ledo Paniseliaan Brusseliaan op een diepte van circa 50 m en wordt gesitueerd centraal op het terrein (X : , Y: ).

115 p. VI M ODELOPBOUW De invloed van de grondwaterwinning werd berekend aan de hand van een grondwatermodel, opgebouwd met het software programma Microfem. Het modelgebied beslaat een oppervlakte van 1 bij 1 km. Recover Energy N.V. bevindt zich centraal in het modelgebied. H YDROSTRATIGRAFISCHE INDELING IN HET MODEL Het grondwaterreservoir werd in het model in vier afzonderlijke lagen opgedeeld (zie tabel VI.2.3), gebaseerd op lithologie en hydrostratigrafie. Er werd een afzonderlijke laag voorzien ter hoogte van de geplande filter. Tabel VI.2.3 Opbouw van het grondwatermodel: lagenindeling Laag Diepte (m) Dikte (m) Type Lithostratiegrafie Aquitard Quartair (leemlaag) Aquifer Ledo Paniseliaan Brusseliaan (zand) Aquifer Ledo Paniseliaan Brusseliaan (zand) - filter Aquitard Formatie van Kortrijk (klei) R ANDVOORWAARDEN Aan de modelranden werd een vaste stijghoogte van 0 m toegekend. Deze vaste stijghoogte wordt gebruikt om de voeding te laten plaatsvinden vanaf een positie buiten het modelgebied. De winning van Recover Energy N.V. werd gesitueerd op 500 m verwijderd van de modelranden. Dit is, gelet op het beperkt debiet voldoende ver opdat de contouren van de verlagingen de modelranden niet beïnvloeden. Er werd rekening gehouden met een gemiddelde netto (na aftrek van verdamping en opname door planten) neerslag van 240 mm per jaar. Er werd geen rekening gehouden met de aanwezigheid van het kanaal en het eventueel voedend karakter ervan. De opgepompte debieten worden stationair als een gemiddelde op jaarbasis gedefinieerd. H YDRAULISCHE KARAKTERISTIEKEN In de literatuur, waaronder het rapport Grondwater in Vlaanderen: het Brulandkrijtsysteem van de VMM, afdeling Rationeel Waterbeheer, dienst Grondwaterbeheer, wordt gesproken van een variatie in de hydraulische conductiviteit van het Ledo Paniseliaan Brusseliaan (HCOV 0600) tussen 1 en 50 m/dag. Op basis van proefpompingen ter hoogte van de winningen van de VMW te Winksele en Haacht werd een doorlatendheid van respecitievelijk 9-22 m/d en 2,5 m/d afgeleid. Gezien ook in de berekeningen van de stabiliteitsdeskundige (Jan Maertens & Partners) een doorlatendheid van 4,5 m/d werd gebruikt, zal ook deze waarde, die zeker in de lijn van bovenvermelde waarden ligt, gebruikt worden in de modelberekening. In tabel VI.2.4 worden de hydraulische parameters weergegeven zoals gebuikt in het model. Tabel VI.2.4 Hydraulische parameters zoals gebruikt in het model Laag Horizontale doorlatendheid Kh (m/dag) Verticale doorlatendheid Kv (m/dag) 1 0,1 0,01 2 4,5 0,45 3 4,5 0,45 4 0,001

116 p. VI.11 Vermits de simulaties stationair werden uitgevoerd, zijn de waarden voor de vrije en elastische berging niet aan de orde N ULSITUATIE Gezien met het model verlagingen worden berekend en geen stijghoogten, kan de nulsituatie, namelijk de situatie voor de exploitatie van de grondwaterwinning door Recover Energy N.V., niet in kaart worden gebracht aan de hand van het model. Wel kan verwezen worden naar VI waarin de referentiesituatie besproken wordt aan de hand van stijghoogtemetingen in referentiepeilputten E FFECTVOORSPELLING: VERLAGING VAN DE WATERTAFEL De invloedstraal in de geplande situatie afkomstig van een grondwaterwinning van m³/jaar uit de Ledo Paniseliaan Brusseliaan aquifer werd berekend ten opzichte van een nulsituatie, dus ten opzichte van de situatie tijdens dewelke er nog geen grondwater werd opgepompt door het bedrijf. Voor de modellering werd uit het jaardebiet een gemiddeld dagdebiet bepaald van 55 m³/d (= m³/j / 365 d). De verlaging in de pompput kan groter zijn dan er op basis van het gemiddeld debiet berekend wordt, dit afhankelijk van de pompcapaciteit van de te gebruiken pomp. Op enige afstand zullen de werkelijke verlagingen wel overeenkomen met de berekende verlagingen op basis van het gemiddeld debiet. De berekende verlagingen worden weergegeven in figuur VI.2.6. De verlagingen worden weergegeven ten opzicht van het significantiekader voor de effectbepaling. De invloedstraal voor de significante verlaging van 1 cm tov de nulsituatie (geen winning van Recover Energy N.V.) bedraagt 500 m. De contour van 1 cm verlaging van de grondwaterstand wordt als begrenzing van het invloedsgebied beschouwd. De berekende maximale verlaging in de pompputten bedraagt ca. 6 cm. Wellicht zal de werkelijke verlaging die kan optreden in de pompputten groter zijn. Dit komt omdat in het model gerekend werd met een gemiddeld dagdebiet (=jaardebiet / 365 d). Wanneer er in werkelijkheid met grotere dagdebieten wordt gepompt, zal de verlaging in de pompput meer zijn. Tevens blijkt uit peilmetingen van het primair netwerk van de VMM dat de watervoerende laag van het Ledo Paniseliaan Brusseliaan, waaruit Recover Energy N.V. zijn grondwater oppompt, nog voldoende draagkracht heeft inzake grondwaterwinning en niet met uitputting bedreigd is (Bron: Het Brulandkrijtsysteem, VMM) E FFECTVOORSPELLING: INVLOED OP OMLIGGENDE NATUURGEBIEDEN/ NATUURWAARDEN De verlaging van de watertafel ter hoogte van het Habitatrichtlijngebied Valleigebied tussen Melsbroek, Kampenhout, Kortenberg en Veltem bedraagt minder dan 1 cm. Er is geen significante impact van de grondwaterwinning op dit gebied. De verlaging van de watertafel ter hoogte van het BPA Arboretum Wespelaar bedraagt eveneens minder dan 1 cm. Er is geen significante impact van de grondwaterwinning op dit gebied E FFECTVOORSPELLING: INVLOED OP VERGUNDE GRONDWATERWINNINGEN Binnen de berekende invloedstraal van de geplande grondwaterwinning bevinden zich nog twee vergunde grondwaterwinningen met filter in dezelfde watervoerende laag. Het betreft een winning van 100 m³/jaar (Canabo) en een winning van m³/jaar (Dewolf Services DWS). De berekende verlaging die kan optreden bedraagt respectievelijk 4 cm en 3,5 cm. Dit zal geen invloed hebben op de bestaande grondwaterwinningen.

117 p. VI.12 Gelet op de beperkte maximale verlagingen die werden berekend, wordt op geen enkele grondwaterwinning enig effect verwacht, ook al overlapt de invloedstraal van andere vergunde winningen met de invloedstraal van de geplande winning van Recover Energy N.V. Dit geldt onder meer voor de grondwaterwinning van de brouwerij te Haacht E FFECTVOORSPELLING: INVLOED OP DRINKWATERWINNING VMW De berekende invloedstraal van de geplande winning reikt niet tot aan de beschermingszone van de drinkwaterwinning van de VMW te Haacht Den Dijk en dus ook niet aan diens invloedstraal E FFECTVOORSPELLING: INVLOED OP BODEM- EN GRONDWATERVERONTREINIGING IN DE OMGEVING Binnen de invloedstraal van de geplande winning van Recover Energy N.V., werden 17 sites gevonden waarop reeds een oriënterend bodemonderzoek werd uitgevoerd (bron : OVAM). Op twee van deze sites (Kampenhout Motors NV en Van Gansewinkel) werd een grond(water)verontreiniging vastgesteld die verder dient te worden onderzocht. Gezien de maximale verlaging van de grondwatertafel ten gevolge van de grondwaterwinning van Recover Energy N.V. ter hoogte van de sites respectievelijk 5 en 2 cm bedraagt, is er voor geen van de vastgestelde verontreinigingen risico dat er een verandering zou optreden aan de verontreinigingssituatie. Immers, de natuurlijke grondwaterschommeling kan groter zijn dan 5 cm Bodem O PSLAG VAN AFVALSTOFFEN, RESTSTOFFEN EN GEVAARLIJKE PRODUCTEN Er vindt geen opslag van afvalstoffen plaats in open lucht. De afvalstoffen worden bij aanlevering meteen in de stortbunker van de afval-energiecentrale gestort. De reststoffen worden opgeslagen in gesloten containers of wat de bodemassen betreft in een betonnen bunker binnen in het gebouw. Daarenboven is de ondergrond gebetonneerd wat het risico op bodem- en/of grondwaterverontreiniging reduceert. Als de preventieve maatregelen zoals beschreven in paragraaf 0. Chemicaliënopslag worden gerespecteerd, wordt de mogelijkheid van contaminatie van bodem en/of grondwater als onwaarschijnlijk beschouwd W ARMTEGELEIDING De verschillende elementen van de oven worden zodanig geïsoleerd zodat er geen warmtegeleiding kan optreden naar de bodem toe. In de ondergrondse ruimten zal een temperatuur van ca. 22 C heersen Met een λ waarde van 0.35 W/m.K voor beton zou de ondergrondse muur (1.5 meter breed) op een k-waarde van W/m².K uitkomen. Bij een onderstelde Δ T van 15 C (25-10) zouden we bijgevolg 15 W/m² warmteverlies hebben of 15 J/s per m². Het totaal warmteverlies door afstraling ondergronds (7124 m²) kan bijgevolg ingeschat worden op 106 kw of het vermogen van een middelgrote warmtepomp. De effecten van warmte-overdracht zijn dus beperkt te noemen T RILLINGEN Met betrekking tot trillingen eigen aan de exploitatie van de afval-energiecentrale, wordt er verwezen naar sectie VI , waarin gesteld wordt dat trillingen afkomstig van de installaties, die binnen zijn opgesteld, en zich via de bodem naar de meest nabijgelegen woningen zouden verplaatsen niet te verwachten zijn omdat de dichtstbijzijnde woningen zich op meer dan 110 meter bevinden en omdat er volgens de huidige plannen geen trillingsbron aanwezig zal zijn.

118 p. VI.13 Tevens wordt er gesteld dat trillingen via de bodem kunnen voorkomen op korte afstand tot de installaties zoals shredders, zeven,..maar dat dit zich meestal beperkt tot de bedrijfshal of in het slechtste geval tot de perceelsgrens. Er wordt er vanuit gegaan dat alle installaties trillingsvrij worden opgesteld wat voor de meest moderne installaties het geval is. 2.5 M ILDERENDE MAATREGELEN Er worden geen milderende maatregelen noodzakelijk geacht.

119 p. VI G ELUID EN TRILLINGEN 3.1 B EKNOPTE BESCHRIJVING METHODIEK De referentiesituatie voor de discipline geluid wordt beschreven aan de hand van twee continue immissiemetingen uitgevoerd in het kader van dit MER. Op basis van deze immissiemetingen wordt een duidelijk beeld van het huidige oftewel oorspronkelijke omgevingsgeluid gegeven. Het effect van de geplande situatie wordt besproken op basis van de aangeleverde gegevens door de opdrachtgever over de aard van de gebouwen en de installaties samen met de geluidsemissie van deze nieuwe installaties. Deze gegevens worden ingebracht in een geluidsmodel. Op basis van dit model wordt het effect volgens ISO 9613 berekend. Gezien het voorgenomen project van Recover Energy N.V. het bouwen en uitbaten van een nieuwe afvalenergiecentrale betreft, wordt enkel een significantiekader voor de nieuwe bedrijven aangewend. Dit significantiekader is het ontwerp significantiekader dat momenteel gehanteerd wordt in industrie MER s. Het voorliggend ontwerp wordt weergegeven in tabel VI.3.1. Tabel VI.3.1 Significantiekader voor de discipline geluid Invloed op omgeving Eindscore na correctie Voldoet aan het Vlarem? Lna-Lvoor* Tussenscore Nieuw Bestaand : verandering en hervergunning ΔLAX,T (effectscore) Lsp GW Lsp>GW Lsp RW RW<Lsp RW+10 Lsp>RW+10 ΔLAX,T> <ΔLAX,T <ΔLAX,T ΔLAX,T ΔLAX,T< ΔLAX,T< ΔLAX,T< *bij hervergunning dient Lvoor gebruikt te worden alsof het bestaande bedrijf er niet was. versie 3 dd. 13 mei 2009

120 p. VI.15 De uiteindelijke negatieve scores worden als volgt gekoppeld aan milderende maatregelen, naar analogie met de discipline lucht. -1 (significant negatief) -2 (zeer significant negatief) -3 (onaanvaardbaar) Onderzoek naar milderende maatregelen is minder dwingend, maar indien de onderzoekssturende randvoorwaarden aangeven dat er zich een probleem kan stellen dan dient de deskundige over te gaan tot voorstellen van milderende maatregelen. Bij het ontbreken ervan dient dit gemotiveerd te worden. Er dient noodzakelijkerwijs gezocht te worden naar milderende maatregelen, eventueel te koppelen aan de lange of langere termijn. Bij het ontbreken ervan dient dit gemotiveerd te worden. Er dient noodzakelijkerwijs gezocht te worden naar milderende maatregelen te koppelen aan de korte termijn. Bij het ontbreken ervan dient dit gemotiveerd te worden. De scores 0, +1, +2 en+3 krijgen respectievelijk de beoordeling verwaarloosbaar, positief, zeer positief en uitgesproken positief Enkele technische begrippen Algemene begrippen De sterkte van het geluid wordt weergegeven door zijn intensiteit I, maar vaak ook door zijn geluidsvermogenniveau Lw of zijn geluidsdrukniveau Lp. Het geluidsvermogenniveau is een éénduidige grootheid die de emissie van de geluidsbron weergeeft. Aan de hand van het geluidsdrukniveau op een bepaalde afstand tot de bron wordt het geluidsvermogenniveau berekend. Het geluidsvermogenniveau komt eigenlijk overeen met het vermogen dat zich op afstand nul bevindt om te komen tot een geluidsdrukniveau op een bepaalde afstand, onafhankelijk van de omgeving waarin de bron staat. Zowel de sterkte als de hoogte van het geluid kunnen veranderen in de tijd. Naargelang van het gedrag in de tijd onderscheidt men continu, cyclisch of impulsachtig geluid. decibel (db): db(a): dit is de eenheid waarin het geluidsdrukniveau Lp van een geluid wordt uitgedrukt. Het geluidsdrukniveau wordt gedefinieerd als L 20 p p *log 10 p dit zijn eenheden afgeleid van de decibel, met de bedoeling de subjectieve gehoorgewaarwording op een meer praktische wijze te kunnen weergeven. 0 Door middel van een elektronische filter wordt bij de geluidsanalyse het geluid in een discreet aantal frequentiebanden bepaald. Deze frequentiebanden worden gekarakteriseerd door hun breedte en hun centrale frequenties. Het gebruik van een octaaf en tertsfilterset laat toe een studie te maken van de relatieve bijdrage van de verschillende octaaf - en tertsbanden tot het totale geluidsniveau. Een uitgesproken zuivere toon zal met meer dan 5 db boven de aangrenzende tertsbanden uitsteken.

121 p. VI Meetparameters L Aeq,T : het A-gewogen equivalent geluidsniveau is een maat voor het beschouwde fluctuerende geluid. De discontinue geluidsbelasting gedurende een periode T wordt omgerekend naar het niveau van een continue geluid met dezelfde geluidsbelasting. L AN,T : L A95,T : het A-gewogen geluidsdrukniveau dat gedurende N % van de observatieperiode T wordt overschreden. het A-gewogen geluidsdrukniveau dat gedurende 95 % van de observatieperiode T wordt overschreden. Het is een maat voor het overwegend heersende achtergrondgeluidsniveau. L sp : het specifiek geluid is de getalwaarde van de akoestische grootheid die het geluid van een inrichting, of een deel karakteriseert (eventueel aangepast met een beoordelingsgetal) LwA : A-gewogen geluidsvermogenniveau, identificeert éénduidig de emissiesterkte van de geluidsbron Gebruikte meetapparatuur De metingen werden uitgevoerd met verschillende Larson Davis 824, real time frequentie analysatoren. Dit meetinstrument is van het type I en voldoet aan de wettelijke bepalingen. De meettoestellen werden vooraf gekalibreerd met behulp van een ijkbron CAL200 van Larson Davis. Deze meetapparatuur voldoet aan de eisen gesteld in de IEC-publicatie 804. De meetfout op de gemeten geluidsniveaus bedraagt +/- 1 db(a). Tijdens de metingen was de microfoon voorzien van een windscherm. De sonometer was ingesteld op snelle tijdsweging Vlarem II - wetgeving Volgens de voorschriften van Vlarem II Bijlage milieukwaliteitsnormen voor geluid in open lucht gelden de richtwaarden (RW) voor het LA95,1h van het oorspronkelijk omgevingsgeluid opgenomen in onderstaande tabel VI.3.2.

122 p. VI.17 Tabel VI.3.2 Milieukwaliteitsnormen voor geluid in open lucht Categorie Richtwaarde in db(a) overdag s avonds s nachts 1. Landelijke gebieden en gebieden voor verblijfsrecreatie Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500 m van industriegebieden niet vermeld in punt 3 of van gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen 3. Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500 m van gebieden voor ambachtelijke bedrijven en middelgrote ondernemingen, van dienstverleningsgebieden of van ontginningsgebieden tijdens de ontginning Woongebieden Industriegebieden, dienstverleningsgebieden, gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen en ontginningsgebieden tijdens ontginning bis. Agrarische gebieden Recreatiegebieden uitgezonderd gebieden voor verblijfsrecreatie Alle andere gebieden, uitgezonderd : bufferzones, militaire domeinen en deze waarvoor in bijzondere besluiten richtwaarden worden vastgesteld Bufferzones Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500 m gelegen van voor grindwinning bestemde ontginningsgebieden tijdens ontginning Opmerking: Als een gebied valt onder twee of meer punten van de tabel dan is in dat gebied de hoogste richtwaarde van toepassing. Dag: Avond: Nacht: van tot uur van tot uur van tot uur Voor een bestaande inrichting van klasse 1 en 2 is volgend artikel in VLAREM II van belang : Art : Indien het volledige akoestische onderzoek uitwijst dat het specifieke geluid in open lucht voortgebracht door de inrichting(en) de in bijlage bij dit besluit bepaalde richtwaarden met minder dan 10 db(a) overschrijdt, kan de vergunningverlenende overheid, op advies van de afdeling Milieuvergunningen voor de inrichtingen van de 1 ste klasse en van de bevoegde gemeentelijke milieudienst voor inrichtingen van de 2 de klasse, een saneringsplan ter uitvoering opleggen overeenkomstig de bepalingen van bijlage bij dit besluit. Onderstaand schema VI.3.1 geeft de beslissingstabel voor bestaande inrichtingen weer.

123 p. VI.18 Figuur VI.3.1 Beslissingstabel voor bestaande inrichtingen Het specifieke geluid van een nieuwe inrichting dient aan volgende voorwaarden te voldoen: Indien het LA95,1h van het oorspronkelijk omgevingsgeluid gelijk aan of hoger dan de milieukwaliteitsnorm van bijlage bij VLAREM II is, moet de continue component van het specifiek geluid, voortgebracht door de nieuwe inrichting beperkt worden tot het LA95,1h van het oorspronkelijk omgevingsgeluid verminderd met 5 db(a) enerzijds alsmede tot de in bijlage bij VLAREM II vermelde richtwaarde anderzijds. Indien het LA95,1h van het oorspronkelijk omgevingsgeluid lager is dan de richtwaarde in de gebieden onder 2, 3, 5, 8 of 9 van bijlage bij VLAREM II, moet de continue component van het specifiek geluid voortgebracht door de nieuwe inrichting voor deze gebieden beperkt worden tot de in bijlage bij het VLAREM II bepaalde richtwaarde verminderd met 5 db(a). Als het geluid in open lucht van de inrichting een incidenteel, fluctuerend, intermitterend of impulsachtig karakter vertoont, dan worden de in bijlage bij VLAREM II aangegeven richtwaarden toegepast. De toepasselijke waarde is in dit geval de in bijlage bij VLAREM II aangegeven richtwaarde voor de verschillende gebieden verminderd met 5. Deze worden weergegeven in onderstaand schema VI.3.2 voor nieuwe inrichtingen.

124 p. VI.19 Figuur VI.3.2 Beslissingsschema voor nieuwe inrichtingen Onderstaande tabel VI.3.3 geeft de richtwaarden voor fluctuerend, incidenteel, impulsachtig en intermitterend geluid in open lucht weer van als hinderlijk ingedeelde inrichtingen: Tabel VI.3.3 Richtwaarden voor fluctuerend, incidenteel, impulsachtig en intermitterend geluid in open lucht van als hinderlijk ingedeelde inrichtingen Aard van het geluid fluctuerend incidenteel impulsachtig intermitterend Richtwaarden uitgedrukt als LAeq,1s in db(a) Dag Avond Nacht Toepasselijke waarde + 15 Toepasselijke waarde + 10 Toepasselijke waarde + 10 Toepasselijke waarde + 20 Toepasselijke waarde + 15 Toepasselijke waarde + 15 Toepasselijke waarde voor nieuwe inrichtingen : richtwaarde in bijlage bij VLAREM II verminderd met 5. Toepasselijke waarde voor bestaande inrichtingen : richtwaarde in bijlage bij VLAREM II Deze richtwaarden zijn niet van toepassing op het in- en uitgaande weg- en luchtverkeer KB van 14/02/2006 (wijziging van KB van 6 maart 2002) Belangrijk is te vermelden dat de geluidsemissie van werktuigen in open lucht beperkt is door het KB van 14/2/2006 tot wijziging van het koninklijk besluit van 6 maart 2002 betreffende het geluidsvermogen van materieel voor gebruik buitenshuis. Werfmachines moeten voldoen aan de grenswaarden opgenomen in bijlage XI bij dit KB. Hierna worden deze opgenomen in tabel VI.3.4. Het toelaatbaar geluidsvermogenniveau bedraagt bijvoorbeeld voor nieuwe graafmachines 93 db(a) bij een vermogen onder 15 kw en (80+11lgP) db(a) bij een vermogen boven 15 kw (P).

125 p. VI.20 Tabel VI.3.4 Grenswaarden voor werfmachines overeenkomstig bijlage XI van het KB van 14/02/2006

126 p. VI A FBAKENING EN BESCHRIJVING STUDIEGEBIED Het studiegebied omvat de zone binnen dewelke zich effecten kunnen voordoen. De specifieke bijdrage van de nieuwe installaties zal beoordeeld worden tot op 200 m van de perceelsgrens en het industriegebied conform de bepalingen in VLAREM II. Maar ook zal in het bijzonder aandacht besteed worden aan het effect van deze nieuwe installaties ter hoogte van de meest nabijgelegen woongebieden in Haacht, de lintbebouwing langs de Leuvensesteenweg en de nabijgelegen natuurgebieden. Er zijn geen bewoonbare vertrekken (bijv bij naburig bedrijf Verhoeven) op het industrieterrein. 3.3 R EFERENTIESITUATIE Immissiemetingen en meetsituatie geluid Bestaande immissiegegevens inzake geluid Door Avitech Acoustics bvba werd er in 2000 een volledig akoestisch onderzoek uitgevoerd van het bedrijf NV De Coninck te Leuvensesteenweg 51, Kampenhout. Aangezien deze immissiemetingen verouderd zijn (akoestische situatie is inmiddels gewijzigd) en daar het toekomstige Recover Energy N.V. een volledig nieuwe inrichting betreft is het niet relevant deze meetgegevens over te nemen. We baseren ons in dit MER op recente immissiemetingen Immissiemetingen in het kader van dit MER Het omgevingsgeluid rondom de toekomstige inrichting wordt voornamelijk bepaald door industrielawaai afkomstig van het industrieterrein Kampenhout-Sas en verkeerslawaai van de Leuvensesteenweg. Om de huidige geluidskwaliteit rondom het projectgebied te inventariseren werd er op 2 vaste meetpunten gemeten. Op basis van deze metingen wordt een beschrijving van het huidig akoestisch klimaat gegeven. Op elk meetpunt werd er op een meethoogte van 3 m continu gemeten en dit minstens gedurende minstens 24h. Op meetpunt 1 werd er gemeten van disdag 27/01/2009 tot en met zondag 01/02/2009. Op meepunt 2 was dit van dinsdag 14/10/2008 tot en met woensdag 15/10/2008. Deze metingen leverden de waarden op van de grootheden LAeq,T, LA01,T, LA05,T, LA10,T, LA50,T en LA95,T uitgedrukt in db(a). Er werd gemeten bij gunstige meteocondities. De metingen werden uitgevoerd overeenkomstig VLAREM II, Bijlage Meetmethode en meetomstandigheden voor het omgevingsgeluid. De coördinaten van de vaste meetpunten zijn weergegeven in onderstaande tabel VI.3.5. Tabel VI.3.5 Lambertcoördinaten voor de vaste meetpunten Vast meetpunt Adres Lambert Coördinaten X Y Bestemming volgens gewestplan 1 Leuvensesteenweg 48, 1910 Kampenhout Woongebied < 500 m van industriegebied 2 Vaartstraat 8, 1910 Kampenhout Gebied voor verblijfsrecreatie < 500 m van industriegebied

127 p. VI.22 Alle metingen werden uitgevoerd met real time frequentie analysatoren, van Larson Davis type 824. Dit meetinstrument voldoet aan de wettelijke bepalingen in VLAREM II. De meettoestellen werden vooraf gekalibreerd met behulp van een ijkbron CAL200 van Larson Davis. De meetfout op de gemeten geluidsniveaus bedraagt +/- 1 db(a). Tijdens de metingen werden het LAeq en de statistische parameters bepaald. De meteocondities tijdens de meetcampagne zijn weergegeven in onderstaande tabel VI.3.6. Tabel VI.3.6 Meteocondities tijdens het meten Meetdag Van Tot Windsnelheid Windrichting Neerslag Dinsdag 14/10/ u 24u 1 3 m/s Z Geen Woensdag 15/10/ u 21u 3 5 m/s Z tot ZW Geen Dinsdag 27/01/209 14u 18u 18u 24u 1 m/s 1 3 m/s NO tot O ZO Geen 00u 09u 1 3 m/s ZO tot Z Woensdag 28/01/ u 10u 1 m/s N Geen 10u 24u 0 3 m/s ZO tot Z Donderdag 29/01/ u 19u 19u 24u 1 3 m/s 0 3 m/s O tot ZO N tot O Geen 00u 04u 1 2 m/s O tot ZO Vrijdag 30/01/ u 06u 06u 10u 1 m/s 1 2 m/s N tot NO NO tot O Geen 10u 24u 1 4 m/s O Zaterdag 31/01/ u 24u 3 6 m/s O Geen Zondag 01/02/ u 24u 3 7 m/s NO tot O Geen De ligging van de meetpunten is weergegeven op het gewestplan en op de kleurenortho op de figuren VI.3.3 in bijlage M EETPUNT 1: L EUVENSESTEENWEG 48, 1910 K AMPENHOUT De meetpost werd opgesteld in de voortuin van de woning op een 35 à 40 m ten zuidoosten van de perceelsgrens van het toekomstige bedrijf. De woning te Leuvensesteenweg 48 bevindt zich in woongebied weliswaar op minder dan 500 m afstand van het industrieterrein Kampenhout-Sas. Het omgevingsgeluid wordt hier bepaald door het drukke verkeer op de Leuvensesteenweg en door het industrielawaai afkomstig van Kampenhout-Sas (diverse bedrijven). Een foto van de meetopstelling wordt weergegeven in figuur VI.3.4 in bijlage. Aan de hand van deze continue meting worden de statistische parameters per uur berekend. Deze meting levert de waarden op van de grootheden LAeq,1h, LA05,1h, LA50,1h en LA95,1h uitgedrukt in db(a). Alle statistische parameters (LAeq,1h, LA01,1h, LA05,1h, LA10,1h, LA50,1h en ook LA95,1h ) worden tijdens de meetcampagne opgeslagen.

128 p. VI.23 In bijlage VI.3.1 worden de statistische parameters weergegeven voor elke meetdag op dit meetpunt. In tabel VI.3.7 worden de gemiddelde LA95,1h- en LAeq,1h- waarden over verschillende perioden berekend. Voor de nachtperiode is dit het gemiddelde van de 4 laagste LA95,1h-waarden. Tabel VI.3.7 Vlarem II - gemiddelde van het LAeq,1h en het LA95,1h - niveau voor dag, avond- en nachtperiode Dag Periode Parameters in db(a) Windrichting Windsnelheid m/s LAeq LA95 Dinsdag 27/01/2009 Dag van 14u tot 19u Avond Nacht van 22u tot 24u NO tot ZO ZO ZO Woensdag 28/01/2009 Dag Avond Nacht ZO tot Z O ZO tot Z Donderdag 29/01/2009 Dag Avond Nacht O tot Z N tot O O tot ZO Dag NO tot O 1 4 Vrijdag 30/01/2009 Avond O 3 4 Nacht N tot ZO 1 4 Zaterdag 31/01/2009 Dag Avond Nacht O O O Zondag 01/02/2009 Dag Avond Nacht NO tot O O NO tot O Het meetpunt 1 ligt in woongebied op minder dan 500 m van een industriegebied en de milieukwaliteitsnormen zijn hier de volgende : Dagperiode : 50 db(a) Avond- en nachtperiode : 45 db(a) Het omgevingsgeluid uitgedrukt in LAeq,1h wordt op het meetpunt bepaald door het verkeerslawaai op de Leuvensesteenweg. We meten hier overdag geluidsniveaus tussen 65 en 68 db(a) wat wordt waargenomen als lawaaiig tot zeer lawaaiig. Tijdens de avondperiode dalen de LAeq,1h niveaus slechts 1 tot 4 db(a) ten opzichte van de dagperiode en tijdens de nachtperiode is dit 4 tot 8 db(a) ten opzichte van de dagperiode waardoor de geluidsperceptie ook tijdens deze periodes lawaaiig blijft ter hoogte van het betrokken meetpunt. Door de korte afstand tussen deze woningen en de Leuvensesteenweg zullen de LAeq niveaus weinig afhankelijk zijn van de windrichting.

129 p. VI.24 Kijken we naar de continue heersende geluidsniveaus uitgedrukt in LA95,1h dan zien we dat deze een stuk beneden de LAeq,1h niveaus liggen. Overdag ligt het LA95,1h niveau 10 db(a) beneden het LAeq,1h niveau, tijdens de avondperiode is het verschil ± 20 db(a) en s nachts kan dit oplopen tot meer dan 30 db(a). Het LA95,1h niveau op het meetpunt zal naast het verkeerslawaai (dat niet continu is) tevens bepaald worden door lawaai afkomstig van het industriegebied ten noord noordoosten van de woningen. Tijdens een normale werkdag ligt het LA95,1h niveau tussen de 56 à 57 db(a) zodat de milieukwaliteitsnorm wordt overschreden. Tijdens de avondperiode liggen de niveaus tussen de 45 en 49 db(a) zodat de milieukwaliteitsnorm juist gerespecteerd of overschreden wordt afhankelijk van de windrichting. Tijdens de nachtperiode vallen de meeste factoren die bepalend zijn voor het geluidsklimaat geheel of gedeeltelijk weg. Zo zien we bij een zuidelijke windrichting het LA95,1h niveau dalen tot 25 à 26 db(a), wat zeer stil is. Bij een oostelijke windrichting van het industriegebied richting meetpost stijgen de niveaus tot 33 db(a). Aangezien we de effecten van de toekomstige (continue werkende) inrichting bepalen bij een noordelijk oostelijke windrichting van bron richting ontvanger wordt 33 db(a) beschouwd als het oorspronkelijke omgevingsgeluid. De milieukwaliteitsnorm wordt s nachts makkelijk gerespecteerd M EETPUNT 2: VAARTSTRAAT 8, 1910 K AMPENHOUT Meetpunt 2 werd gekozen ter hoogte van camping Veronique gelegen in de Vaartstraat nummer 8. De meetpost werd opgesteld in het recreatiegebied (< 500 m van industriegebied) op een afstand van 230 m ten noordoosten van de toekomstige site. Het omgevingsgeluid wordt hier bepaald door woonactiviteiten (camping), landende vliegtuigen en hoofdzakelijk door het industrielawaai (Kampenhout-Sas) en het wegverkeer op grotere afstand. Een foto van de meetopstelling wordt weergegeven in figuur VI.3.5 in bijlage. Aan de hand van deze continue meting worden de statistische parameters per uur berekend. Deze meting leverde de waarden op van de grootheden LAeq,1h, LA05,1h, LA50,1h en LA95,1h uitgedrukt in db(a). Alle statistische parameters (LAeq,1h, LA01,1h, LA05,1h, LA10,1h, LA50,1h en ook LA95,1h ) worden tijdens de meetcampagne opgeslagen. In bijlage VI.3.2 worden de statistische parameters weergegeven voor elke meetdag op dit meetpunt. In tabel VI.3.8 wordt de gemiddelde LA95,1h- en LAeq,1h- waarde over verschillende perioden berekend. Voor de nachtperiode is dit het gemiddelde van de 4 laagste LA95,1h-waarden.

130 p. VI.25 Tabel VI.3.8 Vlarem II - gemiddelde van het LAeq,1h en het LA95,1h - niveau voor dag, avond- en nachtperiode Dag Periode Parameters in db(a) Windrichting Windsnelheid m/s LAeq LA95 Dinsdag 14/10/2008 Dag van 17u tot 19u Avond Nacht van 22u tot 24u Z Z Z Woensdag 15/10/2008 Dag Avond van 19u tot 21u Nacht van 00u tot 06u Z tot ZW ZW Z tot ZW Het meetpunt 2 ligt in recreatiegebied op minder dan 500 m van een industriegebied en de milieukwaliteitsnormen zijn hier de volgende : Dagperiode : 50 db(a) Avond- en nachtperiode : 45 db(a) De continu heersende geluidsniveaus uitgedrukt in LA95,1h bedragen hier tijdens de dagperiode 45 tot 47 db(a) waardoor de milieukwaliteitsnorm gerespecteerd blijft. Bij een west tot zuidwestelijke windrichting van Kampenhout- Sas naar de camping liggen de niveaus wat hoger, hierdoor kan de milieukwaliteitsnorm van 45 db(a) voor de avondperiode licht overschreden worden. Tijdens de nachtperiode liggen de niveaus een stuk lager, bij een zuidwestelijke windrichting, dus van de toekomstige inrichting richting meetpunt meten we 33 db(a). Dit wordt beschouwd als het oorspronkelijk omgevingsgeluid. Bij een zuidelijke richting zakken de niveaus beneden de 30 db(a). Het geluidsklimaat uitgedrukt in LAeq wordt hier waargenomen als hoorbaar. 3.4 G EPLANDE SITUATIE Er zijn effecten tijdens de aanlegfase enerzijds en tijdens de exploitatiefase anderzijds. Aanlegfase Op basis van gekende geluidsvermogenniveaus en de wettelijk toegelaten emissieniveaus van het in te zetten materieel werden volgens ISO-9613 de geluidsniveaus uitgerekend die kunnen verwacht worden ter hoogte van de dichtstbijgelegen woningen. Er werd voor een bepaalde configuratie van werktuigen een type geluidscontour bepaald. De voornaamste activiteiten die voor een beduidende geluidsimmissie zorgen zijn hierna algemeen besproken. Exploitatiefase Naast de impact van de werkzaamheden voor de aanleg van de inrichting bespreken we de effecten op het omgevingsgeluid tijdens de exploitatiefase van de nieuwe afval-energiecentrale. Voor de toekomstige energiecentrale hanteren we geluidsvermogenniveaus van bronnen die werden opgemeten aan een gelijkaardige energiecentrale of niveaus die ons werden aangeleverd door de opdrachtgever. Bijgevolg werden de effecten bepaald op basis van de gekende geluidsvermogenniveaus, de geometrische kenmerken en de ligging van de bronnen, de ligging van de beoordelingspunten (immissiepunten) en de hoogte van de geluidsbronnen. De specifieke bijdrage werd met een overdrachtsberekening berekend naar de verschillende immissiepunten (BEGIS methode).

131 p. VI.26 Deze berekening steunt op de ISO-9613 norm en werd uitgevoerd met een computerprogramma (Geonoise). De berekening gebeurde bij een luchtabsorptie bij 10 C en 70 % relatieve luchtvochtigheid conform ook de bepaling van het geluidsvermogenniveau. De impact werd visueel voorgesteld aan de hand van geluidscontouren en het specifiek geluidsniveau werd berekend op de vaste meetpunten (mpt 1 & 2). Dit zijn twee beoordelingpunten conform VLAREM II. Ter controle berekenen we eveneens de mogelijke bijdrage naar de woningen in de Schransstraat op 100 m ten oosten van de toekomstige inrichting (eveneens Vlarem-beoordelingspunt = evaluatiepunt 3). Aangezien de toekomstige afval-energiecentrale beschouwd wordt als een nieuwe inrichting (eerste exploitatie na 1993) wordt het specifiek geluidsniveau getoetst aan de grenswaarden die voor elk beoordelingsgebied en elke beoordelingsperiode gehanteerd moeten worden conform de bepalingen in VLAREM II. Daarnaast wordt conform het significantiekader een effectbepaling uitgevoerd op de beoordelingspunten conform VLAREM II (inclusief evaluatiepunt in de Schransstraat) Aanlegfase Geluid Tijdens de werkzaamheden zullen voornamelijk tijdens de opbouw van de nieuwe gebouwen geluidsemissies worden veroorzaakt. Deze werkzaamheden zullen afhankelijk van de locatie van de werf plaatselijk een verhoging van het geluidsniveau veroorzaken ten opzichte van het reeds aanwezige omgevingsgeluid. Het specifiek geluidvermogenniveau tijdens de aanlegfase wordt bepaald door typewaarden te hanteren voor gebruikelijke bronnen (werfmachines, vrachtwagens, ). Tijdens de aanlegfase zijn er verschillende geluidsbronnen mogelijk. We kunnen een onderscheid maken tussen: werfverkeer (vrachtwagens, werktreinen, ); mobiele bronnen zoals wielladers, graafmachines, walsen, breekinstallatie; materieel voor aanleg van wegenis bouw van gebouwen; funderingen (heien of schroeven); vaste installaties (vb stroomgroepen, pompen, betoncentrales, ); werktuigen : pneumatische hamers, drilboren,.; Zowel de voorbereidende fase, met name het bouwrijp maken van het terrein, als het bouwen zelf en het aanleggen van de wegenissen zullen voor een tijdelijke verhoging van het omgevingsgeluid zorgen. Tijdens de bouwfase kunnen maximaal de geluidsdrukniveaus opgenomen in onderstaande tabel VI.3.9 verwacht worden in functie van de afstand tot een werf en dit met volgende geluidsbronnen cumulatief in werking: Één wiellader Eén hydraulische kraan Twee vrachtwagens (tijdens het laden en lossen) Een wals Een betonmixer/betonpomp

132 p. VI.27 Tabel VI.3.9 Geluidsdrukniveau ten gevolge van werkzaamheden in functie van de afstand tot de werf (aanleg gebouwen/wegenis) Afstand tot de werf (m) Geluiddrukniveau tgv werkzaamheden (db(a)) Door de uitvoering van een overdrachtsberekening worden bovenvermelde waarden aangepast, rekening houdend met de omgeving eigen aan de site van Recover Energy N.V., en wordt het specifiek geluid ten gevolge van de aanlegfase in de omgeving van Recover Energy N.V. bepaald. De resultaten van deze berekening worden grafisch weergegeven op de figuur VI.3.6 in bijlage. In de overdrachtsberekening berekenen we een specifiek geluid van 53 db(a) naar de woningen in de Leuvensesteenweg (evaluatiepunt 1). De verschillende geluidsbronnen bevinden zich in deze simulatie ter hoogte van de noordelijke kant van het perceel. Wanneer ze zich meer naar het zuiden bevinden (i.e. dichter naar de woningen) kan het specifieke niveau tengevolge van de werkzaamheden oplopen tot 60 à 65 db(a). Aangezien het omgevingsgeluid uitgedrukt in LAeq hier overdag bepaald wordt door het drukke verkeer op de Leuvensesteenweg (tussen 67 en 69 db(a)) zal dit verkeerslawaai het Lsp van de werken geheel tot gedeeltelijk maskeren. Voor de woningen in de Schransstraat ten oosten van de toekomstige inrichting (evaluatiepunt 3) berekenen we een specifiek geluidsniveau van 56 db(a). Aangezien deze woningen niet direct langs de drukke steenweg gelegen zijn zal het omgevingsgeluid uitgedrukt in LAeq hier lager liggen en kan het specifiek geluidsniveau dat wordt veroorzaakt door de werkzaamheden hier tijdelijk bepalend zijn voor het heersende omgevingsgeluid. Voor camping Veronique (evaluatiepunt 2) ten noordoosten van de toekomstige inrichting berekenen we een Lsp van 46 db(a) tengevolge van de werkzaamheden. Het omgevingsgeluid wordt op deze camping tijdens de dagperiode bepaald door de bedrijven ten westen van de camping en de opgemeten LAeq niveaus bedragen 50 à 51 db(a). Het is mogelijk dat de toekomstige werkzaamheden hier tijdelijk lichtjes waarneembaar zijn en dat het omgevingsgeluid (LAeq) hier met momenten met 1 à 2 db(a) toeneemt wat zeer gering is. Indien de fundering voor de gebouwen van Recover Energy N.V. moeten ingeheid of geschroefd worden, kan ook trillingshinder en geluidshinder ontstaan. Het heien van pijlers kan immers aanleiding geven tot hoge geluiddrukniveaus. In onderstaande tabel VI.3.10 zijn de te verwachten geluiddrukniveaus (equivalent en piek) voor de verschillende methodes terug te vinden.

133 p. VI.28 Tabel VI.3.10 Te verwachten geluiddrukniveaus (equivalent en piek) voor verschillende methodes aangewend bij de aanleg van funderingen Techniek Piekniveau (db(a)) Equivalent niveau (db(a)) Equivalent niveau (db(a)) LAmax LAeq LAeq Afstand 15 m Afstand 15 m Afstand 200 m Dieselblok zonder afscherming Dieselblok met geluiddempende mantel Hydraulisch trillen Hydraulisch drukken < 70 < 55 < 35 De activiteiten gebeuren wellicht enkel tijdens de dagperiode. Door het hoge omgevingsgeluid tengevolge van de N26 is het effect van de funderingsactiviteiten beperkt negatief te beoordelen voor de 3 evaluatiepunten. Voor de aanleg van de fietstunnel en afvaltunnel kunnen dezelfde geluidsniveaus op vermelde afstanden ten gevolge van de werkzaamheden verwacht worden. De werf voor deze tunnels bevindt zich op een grotere afstand tot de woningen (Schransstraat), maar bevindt zich dichter tot de camping Veronique. Hoewel het omgevingsgeluid al meer dan 50 db(a) bedraagt door naburige bedrijven (o.a. betoncentrale, breekwerf,..), kan tijdens de bouw van deze tunnels het omgevingsgeluid verhogen met enkele db s Trillingen Met betrekking tot de trillingsproductie bij de funderingsactiviteiten voor de gebouwen worden twee methoden voor het indrijven van pijlers geëvalueerd, namelijk: heien met slaghamers; schroefheien; Uitgaande van de karakteristieken van de bodem, zijn in onderstaande tabel VI.3.11 de te verwachten amplitudes als functie van de afstand tot het impactpunt weergegeven. Tabel VI.3.11 Te verwachten trillingsamplitudes als functie van de afstand tot het impactpunt weergegeven. Methode Afstand Gemiddelde amplitude in m in mm/s Heien , ,10 Schroefpaal 4 0,60 9 0, ,10

134 p. VI.29

135 p. VI.30 De maximaal toelaatbare trillingswaarden zijn gebaseerd op de norm DIN 4150 deel 2, 1999 die trillingshinder voor personen in gebouwen beoordeelt. De trillingswaarden worden hieronder weergegeven: zeldzaam optredende trillingen (4 mm/s) niet storende trillingen (0,15 mm/s) waarnemingsdrempel (0,10 mm/s) In bovenstaande tabel VI.3.11 zijn de hierboven vermelde drempelwaarden aangeduid in het vet. Gezien de dichtstbijzijnde woningen zich op meer dan 110 meter bevinden van de aan te leggen bouwput, wordt er geen trillingshinder verwacht ten gevolge van de aanlegfase. Ook voor de aanleg van de fiets en afvaltunnel wordt er geen trillingshinder verwacht gezien de afstand tot de woningen meer dan 110 m bedraagt Exploitatiefase In het MER worden verschillende scenario s behandeld (cfr. tabel III.1.1), maar zij leiden voor de discipline geluid niet tot verschillende effecten. In de effectbepaling gaan we er immers vanuit dat alle technische installaties gelijktijdig in werking zijn. Er zal bijgevolg één effectbepaling plaatsvinden die geldt voor de verschillende scenario s. Voor de berekening van het effect van de geplande situatie worden de toekomstige geluidsbronnen geïdentificeerd en wordt er gewerkt met aannames. Dit impliceert dat de geluidsvermogenniveaus van de toekomstige installaties werden aangeleverd door de potentiële leveranciers van de installaties. Op basis van de plannen, de isolatiewaarden van de gebruikte bouwelementen en de emissies werd de geluidsemissie van de gehele centrale bepaald.

136 p. VI Identificatie en karakterisatie van de geluidsbronnen In onderstaande tabel VI.3.12 worden de mogelijke geluidsbronnen voor de geplande situatie geïdentificeerd. Tabel VI.3.12 Broninventarisatie voor de geplande situatie Toekomstige geluidsbron Info omtrent geluidsemssie aangereikt door opdrachtgever Werking 1) Turbinegebouw 91 db(a) (geluidsniveau in gebouw) Continu (24/24h) 2) Roosteroven + rookgasreiniging 85 db(a) (geluidsniveau in gebouw) Continu (24/24h) 3) Zuigtrekventilatorgebouw 95 db(a) (geluidsniveau in gebouw) Continu (24/24h) 4) Uitlaat van de schoorsteen LW = 82 db(a) Continu (24/24h) 5) Condensor 1 LW = 96 db(a) Continu (24/24h) 6) Condensor 2 LW = 96 db(a) Continu (24/24h) 7) Condensor 3 LW = 96 db(a) Continu (24/24h) 8) Condensor 4 LW = 96 db(a) Continu (24/24h) 9) Stoomleiding van turbinegebouw LW = 96 db(a) Continu (24/24h) 10) Opstart ventiel stoomketel Lw= 100 db(a) Continu (07 19h) 3 à 4 x per jaar bij opstart 11) Reachstacker lossen container (opgemeten in geluidsstudie te Kallo (ref doc) door AIB-Vinçotte) 12) lossen van afval door vrachtwagen thv losplaats vrachtwagens (opgemeten door dba- Plan ikv MER Bionerga) 13) lossen van afval door vrachtwagen thv inkaptrechter aan overkant kanaal (opgemeten door dba-plan ikv MER Bionerga) Lw = 119 db(a) piekniveau Lw= 120 db(a) - piekniveau Lw = 120 db(a) - piekniveau Fluctuerend Fluctuerend Fluctuerend De geluidsbronnen 1, 2 en 3 bevinden zich binnen in gebouwen. Rekening houdend met de geluidsisolatie van de gevels en het dak (geluidsprestaties van Bardage isolatiesysteem Metalrock 208/ DUO (SONO)) van de gebouwen en rekening houdend met de hierboven vermelde geluidsvermogenniveau s binnen de gebouwen worden voor elke bron voor het dak en per gevel de geluidsvermogenniveaus bepaald. Deze worden weergegeven in onderstaande tabellen VI.3.13 tot en met VI.3.15.

137 p. VI.32 Tabel VI.3.13 Geluidsvermogenniveau s voor het turbinegebouw uitgedrukt in db(a) Bron 1 : turbinegebouw 63 Hz 125 Hz 250 Hz 500 Hz 1000 Hz 2000 Hz 4000 Hz 8000 Hz Lw Wand 1 (402 m 2 ) 98,8 94,6 87,5 81,3 70,4 66,0 56,8 56,9 100,5 Wand 2 (344 m 2 ) 98,2 94,0 86,9 80,7 69,8 65,4 56,2 56,3 99,9 Wand 3 (388 m 2 ) 98,7 94,5 87,4 81,2 70,3 65,9 56,7 56,8 100,4 Dak (387 m 2 ) 98,7 94,5 87,4 81,2 70,3 65,9 56,7 56,8 100,4 Tabel VI.3.14 Geluidsvermogenniveau s voor het gebouw van de roosteroven en de rookgasreiniging uitgedrukt in db(a) Bron 2 : roosteroven + rookgas 63 Hz 125 Hz 250 Hz 500 Hz 1000 Hz 2000 Hz 4000 Hz 8000 Hz Lw Wand 1 (1022 m 2 ) 96,9 92,7 85,6 79,4 68,5 64,1 54,9 55,0 98,6 Wand 2 (108 m 2 ) 87,1 82,9 75,8 69,6 58,7 54,3 45,1 45,2 88,8 Wand 3 (660 m 2 ) 95,0 90,8 83,7 77,5 66,6 62,2 53,0 53,1 96,7 Dak (1378,5 m 2 ) 98,2 94,0 86,9 80,7 69,8 65,4 56,2 56,3 99,9 Tabel VI.3.15 : Geluidsvermogenniveau s voor het zuigtrekventilatorgebouw uitgedrukt in db(a) Bron 3 : zuigtrekventilatorgebouw 63 Hz 125 Hz 250 Hz 500 Hz 1000 Hz 2000 Hz 4000 Hz 8000 Hz Lw Wand 1 (844 m 2 ) 90,5 91,2 95,6 90,0 80,9 75,3 61,3 55,5 98,6 Dak (432 m 2 ) 87,5 88,2 92,6 87,0 77,9 72,3 58,3 52,5 95,6 Naast continu lawaai zal de inrichting eveneens fluctuerend geluid produceren, dit is geluid waarvan het niveau voortdurend en in belangrijke mate varieert. Deze variaties kunnen zowel periodisch als niet-periodisch zijn en de niveauverhogingen worden gemeten als LAeq,1s en duren in het totaal niet langer dan 10 % van de desbetreffende beoordelingsperiode(n).

138 p. VI Het specifieke geluidsniveau van Recover Energy N.V. afkomstig van continue bronnen Het totale continue specifieke geluidsniveau geproduceerd door de nieuwe inrichting wordt getoetst aan de grenswaarde. Hierbij wordt de representatieve werking van alle continue geluidsbronnen 1 tem 9 uit tabel VI.3.12 opgenomen in het model. Deze werking geldt voor de dag-, avond- en nachtperiode. De resultaten van de overdrachtsberekening (geluidscontourenkaart) worden grafisch weergegeven in de figuur VI.3.7 in bijlage. De berekende LAeq-niveaus tengevolge de van normale continue activiteiten worden in onderstaande tabel VI.3.16 weergegeven en dit voor : Evaluatiepunt 1 = Vlarem - beoordelingspunt thv woningen in de Leuvensesteenweg (= meetpunt 1) Evaluatiepunt 2 = Vlarem - beoordelingspunt thv camping Veronique (= meetpunt 2) Evaluatiepunt 3 = Vlarem - beoordelingspunt thv de woningen in de Schransstraat (nr 34) Er zijn geen bewoonbare vertrekken op het industrieterrein binnen de 200 m van de perceelsgrens van Recover Energy N.V. zodat bijgevolg de woningen in de Leuvensesteenweg, Schransstraat en camping Veronique de meestnabijgelegen bewoonbare vertrekken zijn. Aangezien Recover Energy N.V. te Kampenhout tijdens alle periodes actief is wordt getoetst aan de grenswaarden die zijn opgelegd voor de nachtperiode (= strengste grenswaarden). Tabel VI.3.16 Toetsing van het Lsp van de continue bronnen van Recover Energy N.V. aan de grenswaarden Evaluatiepunt Berekend specifiek geluidsniveau voor normale werking in db(a) Grenswaarde nieuwe inrichting voor nachtperiode in db(a) Overschrijding nieuwe inrichting in db(a) 1 54, ,4 2 43, ,5 3 51, ,7 Uit de overdrachtsberekening blijkt dat het specifieke geluidsniveau dat wordt geproduceerd door de installaties (geluidsbronnen allen te beschouwen als een nieuwe inrichting) van Recover Energy N.V. de door Vlarem II opgelegde grenswaarden niet respecteert. Op de 3 beoordelingspunten wordt een overschrijding vastgesteld. Teneinde de oorzaken van de overschrijding te onderzoeken, wordt de bijdrage van de verschillende geluidsbronnen aan het totale Lsp van Recover Energy N.V. ter hoogte van de beoordelingspunten in kaart gebracht en worden enkele maatregelen voorgesteld om dit niveau terug te brengen beneden 40 db(a) of de grenswaarde die is opgelegd voor de nachtperiode. Dit gebeurt in sectie VI.3.6.

139 p. VI Het specifieke geluidsniveau van Recover Energy N.V. afkomstig van fluctuerende bronnen Hieronder bespreken we het effect van het specifiek geluidsniveau geproduceerd door de fluctuerende geluidsbronnen aanwezig op het terrein van Recover Energy N.V. De fluctuerende geluidsbronnen zijn de bronnen 11 tot en met 13 zoals opgenomen in tabel VI Vooreerst wordt het specifieke geluidsniveau berekend dat wordt geproduceerd door de reachstacker die met containers rondrijdt ter hoogte van de losplaats en het piekgeluid dat ontstaat tijdens het aanslaan en neerzetten van containers. Vervolgens wordt het Lsp bepaald afkomstig van vrachtwagens die afval lossen ter hoogte van de losplaats voor vrachtwagens. Hierbij ontstaat piekgeluid doordat de vrachtwagen met de laadklep van de container slaat om zo het nog resterende afval te lossen. De deuren van de ontvangsthal voor het lossen van de vrachtwagens en de containers worden automatisch geopend vóór het binnenrijden en gesloten na het binnenrijden. De deuren van de hal zijn tijdens het lossen gesloten. Gezien er zowel voor containers als voor vrachtwagens losstations en losdeuren zijn in de ontvangsthal, betekent dit dat het mogelijk is dat tijdens het lossen van een vrachtwagen een andere deur openstaat voor het binnen- of buitenbrengen/rijden van een container of een vrachtwagen. Tenslotte wordt het effect van de inkaptrechter (van de tunnel om de afvalstoffen onder het kanaal Leuven Dijle over te brengen naar de stortbunker van de afval-energiecentrale) besproken. Ook hier zijn het vrachtwagens die een piekgeluid produceren (in open lucht) door het laten vallen van afvalstoffen in de inkaptrechter. De resultaten van de overdrachtsberekeningen (geluidscontourenkaarten) voor elk van deze fluctuerende bronnen, worden weergegeven op de figuren VI.3.8 tot en met VI.3.10 in bijlage. Er wordt uitgegaan van een werking tijdens de dagperiode. De berekende LAeq-niveaus tengevolge de normale continue activiteiten worden in onderstaande tabel weergegeven en dit voor : Evaluatiepunt 1 = Vlarem - beoordelingspunt thv woningen in de Leuvensesteenweg (= meetpunt 1); Evaluatiepunt 2 = Vlarem - beoordelingspunt thv de camping (= meetpunt 2); Evaluatiepunt 3 = Vlarem - beoordelingspunt thv de woningen in de Schransstraat (nr 34) Aangezien de activiteiten die verantwoordelijk zijn voor de productie van deze piekgeluiden enkel tijdens de dagperiode plaatsvinden (tussen 07u00 en 19u00) dient het specifieke geluidsniveau geproduceerd door deze bronnen getoetst aan de grenswaarde voor de dagperiode. Deze wordt bekomen door de toepasselijke waarde (45 db(a)) te vermeerderen met 15 db(a) tot 60 db(a). De specifieke bijdrage ter hoogte van de evaluatiepunten / VLAREM-beoordelingspunten is weergegeven in onderstaande tabel VI.3.17.

140 p. VI.35 Tabel VI.3.17 Toetsing van het Lsp van de fluctuerende bronnen van Recover Energy N.V. aan de grenswaarden EP / BP Bijdrage piekgeluid voor de geplande situatie in db(a) Grenswaarde Reachstacker Vrachtwagen thv losplaats Vrachtwagen thv inkaptrechter dagperiode in db(a) vrachtwagens We zien dat het fluctuerend geluid afkomstig van de inrichting de grenswaarde op alle beoordelingspunten respecteert. Aangezien deze activiteiten plaatsvinden op het noordelijk deel van de toekomstige site (en aan overkant van het kanaal) zal de afstand tot de woningen in de Leuvensesteenweg (evaluatiepunt 1) het grootst zijn, de bijdrage aan het omgevingsgeluid is daar verwaarloosbaar. Ter hoogte van camping Veronique (evaluatiepunt 2) zal het Lsp tengevolge van de reachstacker en dit van de vrachtwagens ter hoogte van de inkaptrechter waarneembaar zijn. Het piekgeluid van de vrachtwagens zal met 58 db(a) (uitgedrukt in LAeq,1s) de grootste bijdrage leveren aan het omgevingsgeluid ter hoogte van de camping. Hoe dan ook, de grenswaarde voor de dagperiode blijft hier gerespecteerd. De woning in de Schransstraat (nummer 34) (evaluatiepunt 3) is het dichtst gelegen bij de activiteiten van de reachstacker en het lossen van afval ter hoogte van de losplaats voor vrachtwagens, de specifieke niveaus van respectievelijk 55 en 54 db(a) kunnen hier waarneembaar zijn. Ook het piekgeluid veroorzaakt door de vrachtwagens ter hoogte van de inkaptrechter zal hier de grootste bijdrage leveren. De grenswaarde voor de dagperiode blijft wel gerespecteerd Aanvoer van de afvalstoffen M ET BEHULP VAN VRACHTWAGENS In de huidige situatie zijn er geen vrachtwagenbewegingen tengevolge van de afval-energiecentrale. De woningen waar mogelijk een effect optreedt tengevolge het transport van en naar Recover Energy N.V. zijn deze ter hoogte van de Leuvensesteenweg (N26) in het woongebied ten zuiden van de toekomstige inrichting (= evaluatiepunt 1). In deze paragraaf wordt het effect van deze toekomstige vrachtwagenbewegingen naar en van Recover Energy N.V. (rekening houdend met een maximaal aantal per uur) bepaald: het verkeerslawaai afkomstig van de N26 met en zonder de vrachtwagenbewegingen eigen aan Recover Energy N.V. wordt in kaart gebracht. Voor de verkeersintensiteiten van de N26 werden de verkeersgegevens gehanteerd van de discipline Mens (cfr. VI.5.1). Zo worden voor de Leuvensesteenweg 1650 pae voor een spitsuur geteld: 1419 pae/u zijn afkomstig van lichte motorvoertuigen en 231 pae/u van zware motorvoertuigen. De toekomstige transporten zullen enkel tijdens de dagperiode plaatsvinden. In uitzonderlijke gevallen kunnen tijdens een piekuur maximaal 24 vrachtwagenbewegingen plaatsvinden. Aan de hand van de verkeersintensiteiten, de snelheid van de auto s en vrachtwagens en de wegbedekking worden geluidskaarten opgesteld, die de geluidscontouren afkomstig van het wegverkeerslawaai van de N26 weergeven. Zoals hogerop vermeld, wordt een kaart met en zonder de vrachtwagenbewegingen eigen aan Recover Energy N.V. opgemaakt. De overdrachtsberekening gebeurt overeenkomstig de Nederlandse Standaard Rekenmethode (SRM II) (2006).

141 p. VI.36 De geluidscontourenkaarten VI.3.11 en VI.3.12 zijn opgenomen in bijlage. In de huidige situatie (meting januari 2009) zijn er tijdens de dagperiode LAeq,1h niveaus opgemeten ter hoogte van de woningen langs de N26 ten zuiden van de toekomstige inrichting van 68 à 69 db(a). De overdrachtsberekening (uitgevoerd met gegevens van de discipline mens) berekent gelijkaardige geluidsniveaus ter hoogte van deze woningen wat duidt op de nauwkeurigheid van de simulatie. Wanneer we in de gepland situatie de vrachtwagenbewegingen die gerelateerd zijn aan Recover Energy N.V. toevoegen aan het model (48 pae voor een spitsuur) zien we dat de berekende LAeq,1h waarden identiek zijn als deze opgemeten en berekend voor de huidige situatie. Dit wordt weergegeven in onderstaande tabel VI Hieruit leiden we af dat het transport tengevolge Recover Energy N.V. een verwaarloosbaar effect zal uitoefenen ter hoogte van de dichtst bijgelegen woningen langs de N26. Tabel VI.3.18 Berekend LAeq,1h van het wegverkeer met en zonder de bijdrage van Recover Energy nv Evaluatiepunt Berekend / opgemeten LAeq,1h tengevolge verkeer op N26 in huidige situatie Berekend LAeq,1h tengevolge verkeer op N26 in toekomstige situatie (dwz + 24 vrachtwagens van Recover tijdens spitsuur) 1 (Leuvensesteenweg) 69 db(a) / 68 à 69 db(a) 69 db(a) M ET BEHULP VAN EEN CONTAINERSCHIP Daar de aanvoer van afvalstoffen ook per vrachtschip plaatsvindt (per dag kunnen op het kanaal Leuven-Dijle 12 versassingen plaatsvinden) is er een mogelijkheid tot scheepvaartlawaai ter hoogte van dichtbij gelegen woningen. Voor dit type lawaai zijn volgende elementen van belang : Een geluidspassage voor een varend schip; Geluidsemissie tijdens het stilliggen van het schip; Voor een passerend schip wordt 112 db(a) als geluidsvermogenniveau gehanteerd, terwijl dit voor een stilliggend schip (belasting van de motor) slechts 102 db(a) bedraagt. Dit komt overeen met 75 db(a) op 25 m van het een passerend schip en 65 db(a) op 25 m indien het schip stilligt. Passerende schepen over het kanaal Leuven Dijle varen op een afstand van 135 m tot het evaluatiepunt 2 aan camping Veronique. Dit zal een specifiek niveau van 57 db(a) teweegbrengen ter hoogte van het evaluatiepunt 2 en tijdens de passage van het schip. Hierdoor zal het omgevingsgeluid (LAeq) ter hoogte van de camping tijdens een passage met 7 db(a) toenemen. De passage van de vrachtschepen vindt plaats op 195 m tot de dichtst bijgelegen woningen in de Schransstraat (= evaluatiepunt 3), het Lsp van 54 db(a) kan voor een lichte (zeer tijdelijke) stijging van het omgevingsgeluid zorgen. Naar evaluatiepunt 1 in de Leuvensesteenweg is de bijdrage verwaarloosbaar. Een stilliggend schip ter hoogte van de kade van de afval-energiecentrale bevind zich op 220 m tot de woningen in de Schransstraat, de motor veroorzaakt hier nog een specifiek niveau van slechts 43 db(a). Naar camping Veronique (op 350 m tot de kade) berekenen we een Lsp van 40 db(a). Deze niveaus worden hier tijdens de dagperiode nauwelijks waargenomen. De woningen op de Leuvensesteenweg worden afgeschermd door het toekomstige bedrijf (hierdoor Lsp slechts 33 db(a)). Daarenboven is het omgevingsgeluid ter hoogte van evaluatiepunt 1 door het verkeerslawaai van de N26 dermate hoog dat het scheepslawaai verwaarloosbaar is.

142 p. VI Trillingen in de exploitatiefase Trillingen afkomstig van de installaties, die binnen zijn opgesteld, en zich via de bodem naar de meest nabijgelegen woningen zouden verplaatsen zijn niet te verwachten omdat de dichtstbijzijnde woningen zich op meer dan 110 meter bevinden en er volgens de huidige plannen geen trillingsbron aanwezig zal zijn. Trillingen via de bodem kunnen voorkomen op korte afstand tot de installaties zoals shredders, zeven,..maar dit beperkt zich meestal tot de bedrijfshal of in het slechtste geval tot de perceelsgrens. We gaan er echter wel vanuit dat alle installaties trillingsvrij worden opgesteld wat voor de meest moderne installaties het geval is. Trillingen via de bodem kunnen wel voorkomen bij puinbrekers of heiwerkzaamheden (zie sectie VI ). In de volksmond spreekt men ook over trillingen bij laagfrequent luchtgeluid. Het is op dit moment onmogelijk om te voorspellen of er laag frequent geluid geëmitteerd zou worden. Hiervoor is een gedetailleerde geluidsstudie nodig waarin het gehele spectrum van 20 Hz tot 500 Hz in tertsband van elke geluidsbron zoals het gebouwd zal worden moet gekend zijn. Dit is in dit MER stadium onmogelijk. In het MER gaan we er echter van uit dat de mogelijkheid bestaat dat dit laag frequent geluid/zuivere toon aanwezig is en stemmen hier dan ook de maatregelen op af (zie verder onder maatregelen deel ). 3.5 S AMENVATTING VAN DE EFFECTEN Aanlegfase Ten gevolge van de aanlegfase kan het omgevingsgeluid ter hoogte van de woningen rondom de toekomstige afvalenergiecentrale tijdens de dagperiode beperkt toenemen. Aangezien deze werken enkel tijdens de dagperiode plaatsvinden worden deze niveaus grotendeels gemaskeerd door het verkeerslawaai van de Leuvensesteenweg. Aangezien het hier een tijdelijke activiteit betreft zijn milderende maatregelen hier niet nodig. Gezien de dichtstbijzijnde woningen zich op meer dan 110 meter bevinden van de aan te leggen bouwput, wordt er geen trillingshinder verwacht ten gevolge van de aanlegfase.

143 p. VI.38 Continu specifiek geluidsniveau Indien de toekomstige inrichting wordt uitgevoerd in de initieel voorziene bardageplaten en de vier voorziene condensors, registreren we ter hoogte van de dichtst bijgelegen woningen in de Leuvensesteenweg grote overschrijdingen van de de door Vlarem II opgelegde grenswaarden (tot 14 db(a) tijdens de nachtperiode). Op alle evaluatiepunten worden de grenswaarden overschreden, bovendien wordt het omgevingsgeluid nu bepaald door het continu Lsp van de afval-energiecentrale. Bij de initiele voorziene opbouw bestaat tevens de kans op mogelijk laag frequent luchtgeluid naar de omgeving, met andere woorden milderende maatregelen dringen zich op (zie VI.3.6). Fluctuerend specifiek geluidsniveau Naar de woningen in de Leuvensesteenweg (EP 1) heeft het specifiek piekniveau (van de verschillende fluctuerende geluidsbronnen) door de afschermende werking van het gebouw van Recover Energy N.V. en het hoge omgevingsgeluid (verkeerslawaai) een verwaarloosbaar effect. Naar EP 2 en EP 3 kunnen we in een worst case scenario niveaus van repectievelijk 58 en 59 db(a) verwachten (afkomstig van vrachtwagen ter hoogte van de inkaptrechter), hierdoor blijft de richtwaarde voor de dagperiode, weliswaar juist, gerespecteerd. Aangezien de reachstacker en de vrachtwagens op de losplaats dikwijls gelijktijdig op het terrein van Recover Energy N.V. in werking kunnen zijn bestaat de kans dat deze 2 fluctuerende geluidsbronnen gelijktijdig een piekniveau produceren. Een cumulatie van dergelijke simultaan voorkomende pieken van 55 db(a) en deze van 54 db(a) geeft 57,5 db(a) ter hoogte van de woningen in de Schransstraat. Dit ligt nog beneden de grenswaarde van 60 db(a) voor de dagperiode. Aanvoer afvalstoffen Het vrachtwagentransport tengevolge Recover Energy N.V. oefent een verwaarloosbaar effect uit ter hoogte van de dichtst bijgelegen woningen langs de N26. Het omgevingsgeluid uitgedrukt in LAeq wordt hier reeds bepaald door het verkeerslawaai op de N26 en zal niet toenemen. Indien het transport per schip gebeurt dan kan een passage waargenomen worden thv EP 2 (camping Veronique). Door de afstandsvergroting tot de woningen in de Schransstraat (EP 3) en het hogere omgevingsgeluid zal een passerend vrachtschip hier nog slechts zeer beperkt waarneembaar zijn. Naar EP 1 is de bijdrage verwaarloosbaar. 3.6 M ILDERENDE MAATREGELEN Het specifieke geluidsniveau van Recover Energy N.V. afkomstig van continue bronnen na de uitvoering van milderende maatregelen Onderstaande tabel VI.3.19 geeft een overzicht weer van het berekende specifieke geluidsniveau per bron alsook van de geluidsreducerende maatregelen die nodig zijn opdat aan de grenswaarden wordt voldaan. De opdrachtgever heeft zich geëngageerd om deze maatregelen in het project te integreren, maar worden hier in het MER apart als milderende maatregelen opgegeven. De significantie van de effecten worden dan ook enkel besproken met deze maatregelen in het project opgenomen.

144 p. VI.39 Tabel VI.3.19 Overzicht van het specifieke geluidsniveau per continue bron en van de milderende maatregelen Uit bovenstaande tabel VI.3.19 blijkt dat de voornaamste bijdrage afkomstig is van de gebouwen op de site van Recover Energy N.V. Wanneer de geluidsemissie van de wanden (inclusief het dak) van het turbinegebouw, het gebouw van de roosteroven en de rookgasreiniging en het zuigtrekventilatiegebouw gereduceerd wordt, kan de nachtelijke grenswaarde van 40 db(a) gerespecteerd worden. Daar het specifieke niveau van de vier condensoren (zie bron 5 tot en met 8) na de uitvoering van deze maatregel bepalend is voor het totale Lsp van de inrichting en het toekomstige omgevingsgeluid, wordt voorgesteld om deze condensoren te vervangen door een analoge installatie met een lager geluidsvermogenniveau (wat technisch en economisch haalbaar is). Rekening houdend met bovenvermelde maatregelen inzake de condensoren (nl. vervanging door analogs installatie met lager geluidsvermogenniveau), wordt in onderstaande tabel VI.3.20 de gewijzigde bronneninventaris weergegeven.

145 p. VI.40 Tabel VI.3.20 Broninventaris voor de geplande situatie na uitvoering van milderende maatregelen Toekomstige geluidsbron Geluidsvermogenniveau Werking 1) Turbinegebouw 91 db(a) (geluidsniveau in gebouw) Continu (24/24h) 2) Roosteroven + rookgasreiniging 85 db(a) (geluidsniveau in gebouw) Continu (24/24h) 3) Zuigtrekventilatorgebouw 95 db(a) (geluidsniveau in gebouw) Continu (24/24h) 4) Uitlaat van de schoorsteen LW = 82 db(a) Continu (24/24h) 5) Analoge installatie aan 4 condensoren LW= 93 db(a) Continu (24/24h) 6) Stoomleiding van turbinegebouw die voor een groot gedeelte in de grond ligt LW=96 db(a) Continu (24/24h) 7) Opstart ventiel stoomketel Lw= 100 db(a) Continu (07 19h) 3 à 4 x per jaar bij opstart 8) Reachstacker lossen container (opgemeten in geluidsstudie te Kallo (ref doc) door AIB Vinçotte 9) lossen van afval door vrachtwagen (thv losplaats vrachtwagens) (opgemeten door dba- Plan ikv Mer Bionerga) 10) lossen van afval door vrachtwagen thv inkaptrechter aan overkant kanaal (opgemeten door dba-plan ikv Mer Bionerga) Lw = 119 db(a) piekniveau Lw= 120 db(a) - piekniveau Lw = 120 db(a) - piekniveau Fluctuerend Fluctuerend Fluctuerend De geluidsbronnen 1, 2 en 3 bevinden zich binnen in gebouwen. In wat volgt worden de geluidsvermogenniveau s en de geluidscontourenkaart berekend voor 2 specifieke situaties: 1) Geluidsisolatie van de gevels en het dak die uitgevoerd worden in 6 cm dik beton 140 kg/m 3 (AKISOL R- databank) of gelijkaardig materiaal met dezelfde geluidsreductie in alle frequentiegebieden; 2) Geluidsisolatie van de gevels en het dak die uitgevoerd worden in 19 cm dik beton 430 kg/m 3 (AKISOL R- databank) of gelijkaardig materiaal met dezelfde geluidsreductie in alle frequentiegebieden; Gevels en dak uitgevoerd in 6 cm dik beton 140 kg/m³ of gelijkaardig materiaal met dezelfde geluidsreductie in alle frequentiegebieden Voor elke bron binnen een gebouw worden voor het dak en per gevel de geluidsvermogenniveaus bepaald. Deze worden weergegeven in onderstaande tabellen VI.3.21 tot en met VI.3.23.

146 p. VI.41 Tabel VI.3.21 Geluidsvermogenniveau s voor het turbinegebouw uitgevoerd in 6 cm dik beton of gelijkaardig materiaal met dezelfde geluidsreductie in alle frequentiegebieden uitgedrukt in db(a) Bron 1 : turbinegebouw 63 Hz 125 Hz 250 Hz 500 Hz 1000 Hz 2000 Hz 4000 Hz 8000 Hz Lw Wand 1 (402 m 2 ) 71,8 70,2 74,4 76,8 68,0 61,2 57,3 54,9 80,4 Wand 2 (344 m 2 ) 71,2 69,6 73,8 76,2 67,4 60,6 56,7 54,3 79,8 Wand 3 (388 m 2 ) 71,7 70,1 74,3 76,7 67,9 61,1 57,2 54,8 80,3 Dak (387 m 2 ) 71,7 70,1 74,3 76,7 67,9 61,1 57,2 54,8 80,3 Tabel VI.3.22 Geluidsvermogenniveau s voor het gebouw van de roosteroven en de rookgasreiniging uitgevoerd in 6 cm dik beton of gelijkaardig materiaal met dezelfde geluidsreductie in alle frequentiegebieden uitgedrukt in db(a) Bron 2 : roosteroven + rookgas 63 Hz 125 Hz 250 Hz 500 Hz 1000 Hz 2000 Hz 4000 Hz 8000 Hz Lw Wand 1 (1022 m 2 ) 69,9 68,3 72,5 74,9 66,1 59,3 55,4 53,0 78,5 Wand 2 (108 m 2 ) 60,1 58,5 62,7 65,1 56,3 49,5 45,6 43,2 68,7 Wand 3 (660 m 2 ) 68,0 66,4 70,6 73,0 64,2 57,4 53,5 51,1 76,6 Dak (1378,5 m 2 ) 71,2 69,6 73,8 76,2 67,4 60,6 56,7 54,3 79,8 Tabel VI.3.23 Geluidsvermogenniveau s voor het zuigtrekventilatorgebouw uitgevoerd in 6 cm dik beton of gelijkaardig materiaal met dezelfde geluidsreductie in alle frequentiegebieden uitgedrukt in db(a) Bron 3 : zuigtrekventilatorgebouw 63 Hz 125 Hz 250 Hz 500 Hz 1000 Hz 2000 Hz 4000 Hz 8000 Hz Lw Wand 1 (844 m 2 ) 63,5 66,8 82,5 85,5 78,5 70,5 61,8 53,5 88,0 Dak (432 m 2 ) 60,5 63,8 79,5 82,5 75,5 67,5 58,8 50,5 85,0 Het totale continue specifieke geluidsniveau geproduceerd door de nieuwe inrichting wordt getoetst aan de grenswaarde. Hierbij wordt de representatieve werking van alle continue geluidsbronnen 1 tem 6 uit tabel VI.3.20 opgenomen in het model. Deze werking geldt voor de dag-, avond- en nachtperiode.

147 p. VI.42 De resultaten van de overdrachtsberekening (geluidscontourenkaart) worden grafisch weergegeven in de figuur VI.3.13 in bijlage. De berekende LAeq-niveaus tengevolge de normale continue activiteiten worden in onderstaande tabel VI.3.24 weergegeven en dit voor : Evaluatiepunt 1 = Vlarem - beoordelingspunt thv woningen in de Leuvensesteenweg (= meetpunt 1); Evaluatiepunt 2 = Vlarem - beoordelingspunt thv de camping (= meetpunt 2); Evaluatiepunt 3 = Vlarem - beoordelingspunt thv de woningen in de Schransstraat (nr 34); Aangezien Recover Energy N.V. te Kampenhout tijdens alle periodes actief is wordt getoetst aan de grenswaarden die zijn opgelegd voor de nachtperiodes (= strengste grenswaarden). Tabel VI.3.24 Toetsing van het Lsp van de continue bronnen van Recover Energy N.V. bij gebouwenuitvoering in 6 cm dik beton of gelijkaardig materiaal met dezelfde geluidsreductie in alle frequentiegebieden aan de grenswaarden Evaluatiepunt Berekend specifiek geluidsniveau voor normale werking in db(a) Grenswaarde nieuwe inrichting voor nachtperiode in db(a) Overschrijding nieuwe inrichting in db(a) 1 36,8 40 Geen 2 30,5 40 Geen 3 32,8 40 Geen Uit de overdrachtsberekening blijkt dat het specifieke geluidsniveau dat wordt geproduceerd door de continue bronnen van Recover Energy N.V. de door Vlarem II opgelegde grenswaarden overal respecteert. Ter hoogte van evaluatiepunt 1 (= meetpunt 1; woningen te Leuvensesteenweg) bedraagt het specifieke niveau geproduceerd door Recover Energy N.V. na de voorgestelde maatregelen nog 37 db(a). Dit betekent dat het Lsp van de inrichting hier overdag en s avonds respectievelijk 20 en 10 db(a) onder het continu heersende omgevingsgeluid van 57 db(a) en circa 47 db(a) ligt (LA95-waarde, zie sectie VI ). Hierdoor is de bijdrage van de inrichting aan het omgevingsgeluid verwaarloosbaar. Tijdens bepaalde uren van de nachtperiode (wanneer de meeste facoren (voornamelijk verkeer) die het omgevingsgeluid bepalen wegvallen) bedraagt het oorspronkelijk omgevingsgeluid (uitgedrukt in LA95) hier mits een wind van toekomstige bron richting ontvanger 33 db(a). Tijdens deze periodes is het specifieke niveau van Recover Energy N.V. waarneembaar. De continue niveaus uitgedrukt in LA95 nemen toe met 5 db(a). Hoe dan ook, de strengste grenswaarde van 40 db(a) voor de nachtperiode blijft steeds gerespecteerd. Bovendien wordt omgevingsgeluid uitgedrukt in LAeq,1h, tijdens geen enkele periode beïnvloed door het continue specifieke niveau van de inrichting. De grootste onzekerheid blijft echter de mogelijke aanwezigheid van een zuivere toon, een laag frequent geluid, waarvan het al dan niet optreden in dit stadium onmogelijk te voorspellen is. Ondanks het feit dat de strengste grenswaarde voor de nachtperiode (40 db(a)) overal gerespecteerd blijft, bestaat er een risico dat de geluidsemissie via de wanden van het turbinegebouw, het ovengebouw of het zuigtrekventilatiegebouw zorgt voor een zuivere toon ter hoogte van het evaluatiepunt 1.

148 p. VI.43 Indien er een zuivere toon zou aanwezig zijn, is er een lichte overschrijding te verwachten. Wanneer men door een lineaire tertsbandanalyse vaststelt dat het geluid (vanaf 50 Hz) van een inrichting tonaal is, moet men een beoordelingsgetal van 5 db(a) toevoegen om het specifieke geluid te bekomen. Specifiek voor het toekomstige Recover Energy N.V. zou dit betekenen dat de grenswaarde voor de nachtperiode (= 40 db(a)) thv evaluatiepunt 1 ( = 42 db(a)) met 1 db(a) wordt overschreden. Zoals reeds werd aangehaald is het op dit moment niet mogelijk om te voorspellen of er een zuivere toon aanwezig zal zijn. Daarom voorziet de initiatiefnemer om de wanden en het dak van het turbine-, het oven- en het zuigtrekventilatiegebouw uit te voeren in beton met een dikte van 19 cm of gelijkaardig materiaal met dezelfde geluidsreductie in alle frequentiegebieden;, wat het risico op een overschrijding van de grenswaardevoor de nachtperiode tot een verwaarloosbaar niveau herleidt. Dit wordt uitgewerkt in sectie VI Ter hoogte van evaluatiepunt 2 (= meetpunt 2; camping Veronique) bedraagt het specifieke niveau van Recover Energy N.V. nog 30,5 db(a) na het uitvoeren van de maatregelen. De grootste bijdrage is afkomstig van de condensor (29,3 db(a)) welke zich op het noordelijk deel van het terrein bevindt op ongeveer 400 m van het evaluatiepunt 2. We merken op dat dit niveau 9 db(a) hoger zou liggen indien men de initieel geplande condensoren (4 stuks van 96 db(a)) had ingepland in plaats van de analoge installatie met een lager geluidsvermogenniveau. Het specifieke geluidsniveau van de inrichting gaat door het verkeerslawaai van de Leuvensesteenweg (op afstand) en het industrielawaai afkomstig van de diverse bedrijven op het industriegebied tijdens de dag- en de avondperiode niet hoorbaar zijn. Tijdens bepaalde uren van de nachtperiode (wanneer de meeste facoren (vnl verkeer) die het omgevingsgeluid bepalen wegvallen) bedraagt het oorspronkelijk omgevingsgeluid (uitgedrukt in LA95) hier mits een wind van toekomstige bron richting ontvanger 33 db(a). Op deze momenten gaat het Lsp van Recover Energy N.V. licht waarneembaar zijn. De bijdrage van het continu specifieke niveau van Recover Energy N.V. doet het continue omgevingsgeluid stijgen met 2 db(a) wat zeer gering is. De strengste grenswaarde van 40 db(a) voor de nachtperiode blijft steeds gerespecteerd. Ter hoogte van evaluatiepunt 3 (= woning te Schransstraat nr 34) bedraagt het specifieke niveau van Recover Energy N.V. nog 32,8 db(a) na het uitvoeren van de maatregelen. De grootste bijdragen zijn afkomstig van de schouwmond (28,5 db(a)), van het turbinegebouw (27 db(a)) en van het ovengebouw (26,3 db(a)). Dit is logisch aangezien deze twee gebouwen gericht zijn naar het oosten en dus naar het evaluatiepunt 3. Door het drukke verkeer op de Leuvensesteenweg zal het Lsp van de inrichting hier tijdens de dag- en avondperiode niet waarneembaar zijn. Tijdens bepaalde nachtelijke uren, wanneer de continue niveaus terugvallen tot 33 db(a), kan de inrichting licht waarneembaar zijn. Het omgevingsgeluid, uitgedrukt in de LA95 parameter, neemt met 3 db(a) toe. Ook deze toename is eerder gering en de strengste grenswaarde van 40 db(a) voor de nachtperiode blijft steeds gerespecteerd. We merken op dat indien bron 7 (opstartventiel stoomketel op dak van ovengebouw) in werking is het specifiek niveau ter hoogte van het evaluatiepunt 3 (= woning Schransstraat) tijdelijk met 6 db(a) toeneemt (= totaal van 39 db(a)). Deze bron treedt slechts een aantal keer per jaar in werking (bij opstart installatie) en dit enkel tijdens de dagperiode (tussen 07u00 en 19u00). De grenswaarde van 45 db(a) voor de dagperiode blijft gerespecteerd, bovendien zal dit Lsp nagenoeg niet waarneembaar zijn tijdens de dagperiode door het hoge omgevingsgeluid (vnl verkeer Leuvensesteenweg). Ter hoogte van evaluatiepunten 1 en 2 zal het totale Lsp tijdens de werking van het opstartventiel slechts met 1 db(a) toenemen, ook hier zal het totale specifieke niveau een verwaarloosbare bijdrage leveren aan het reeds aanwezige omgevingsgeluid tijdens de dagperiode.

149 p. VI.44 Zoals reeds werd aangehaald is het op dit moment niet mogelijk om te voorspellen of er een zuivere toon aanwezig zal zijn. Daarom voorziet de initiatiefnemer om de wanden en het dak van het turbine-, het oven- en het zuigtrekventilatiegebouw uit te voeren in beton met een dikte van 19 cm of gelijkaardig materiaal met dezelfde geluidsreductie in alle frequentiegebieden. Het effect van deze maatregel op het specifiek geluidsniveau van de installaties wordt hierna verder uitgewerkt Gevels en dak uitgevoerd in 19 cm dik beton 430 kg/m³ of gelijkaardig materiaal met dezelfde geluidsreductie in alle frequentiegebieden Voor elke bron binnen een gebouw worden voor het dak en per gevel de geluidsvermogenniveaus bepaald. Deze worden weergegeven in onderstaande tabellen VI.3.25 tot en met VI Tabel VI.3.25 Geluidsvermogenniveau s voor het turbinegebouw uitgevoerd in 19 cm dik beton of gelijkaardig materiaal met dezelfde geluidsreductie in alle frequentiegebieden uitgedrukt in db(a) Bron 1 : turbinegebouw 63 Hz 125 Hz 250 Hz 500 Hz 1000 Hz 2000 Hz 4000 Hz 8000 Hz Lw Wand 1 (402 m 2 ) 71,8 66,9 63,4 59,8 53,0 47,2 43,0 40,9 73,7 Wand 2 (344 m 2 ) 71,2 66,3 62,8 59,2 52,4 46,6 42,4 40,3 73,1 Wand 3 (388 m 2 ) 71,7 66,8 63,3 59,7 52,9 47,1 42,9 40,8 73,6 Dak (387 m 2 ) 71,7 66,8 63,3 59,7 52,9 47,1 42,9 40,8 73,6

150 p. VI.45 Tabel VI.3.26 Geluidsvermogenniveau s voor het gebouw van de roosteroven en de rookgasreiniging uitgevoerd in 19 cm dik beton of gelijkaardig materiaal met dezelfde geluidsreductie in alle frequentiegebieden uitgedrukt in db(a) Bron 2 : roosteroven + rookgas 63 Hz 125 Hz 250 Hz 500 Hz 1000 Hz 2000 Hz 4000 Hz 8000 Hz Lw Wand 1 (1022 m 2 ) 69,9 65,0 61,5 57,9 51,1 45,3 41,1 39,0 71,8 Wand 2 (108 m 2 ) 60,1 55,2 51,7 48,1 41,3 35,5 31,3 29,2 62,0 Wand 3 (660 m 2 ) 68,0 63,1 59,6 56,0 49,2 43,4 39,2 37,1 69,9 Dak (1378,5 m 2 ) 71,2 66,3 62,8 59,2 52,4 46,6 42,4 40,3 73,1 Tabel VI.3.27 Geluidsvermogenniveau s voor het zuigtrekventilatorgebouw uitgevoerd in 19 cm dik beton of gelijkaardig materiaal met dezelfde geluidsreductie in alle frequentiegebieden uitgedrukt in db(a) Bron 3 : zuigtrekventilatorgebouw 63 Hz 125 Hz 250 Hz 500 Hz 1000 Hz 2000 Hz 4000 Hz 8000 Hz Lw Wand 1 (844 m 2 ) 63,5 63,5 71,5 68,5 63,5 56,5 47,5 39,5 74,5 Dak (432 m 2 ) 60,5 60,5 68,5 65,5 60,5 53,5 44,5 36,5 71,5 Het totale continue specifieke geluidsniveau geproduceerd door de nieuwe inrichting wordt getoetst aan de grenswaarde. Hierbij wordt de representatieve werking van alle continue geluidsbronnen 1 tem 6 uit tabel VI.3.20 opgenomen in het model. Deze werking geldt voor de dag-, avond- en nachtperiode. De resultaten van de overdrachtsberekening (geluidscontourenkaart) worden grafisch weergegeven in de figuur VI.3.14 in bijlage. De berekende LAeq-niveaus tengevolge de normale continue activiteiten worden in onderstaande tabel VI.3.28 weergegeven en dit voor : Evaluatiepunt 1 = Vlarem - beoordelingspunt thv woningen in de Leuvensesteenweg (= meetpunt 1); Evaluatiepunt 2 = Vlarem - beoordelingspunt thv de camping (= meetpunt 2); Evaluatiepunt 3 = Vlarem - beoordelingspunt thv de woningen in de Schransstraat (nr 34); Aangezien Recover Energy N.V. te Kampenhout tijdens alle periodes actief is wordt getoetst aan de grenswaarden die zijn opgelegd voor de nachtperiodes (= strengste grenswaarden).

151 p. VI.46 Tabel VI.3.28 Toetsing van het Lsp van de continue bronnen van Recover Energy N.V. bij gebouwenuitvoering in 19 cm dik beton of gelijkaardig materiaal met dezelfde geluidsreductie in alle frequentiegebieden aan de grenswaarden Evaluatiepunt Berekend specifiek geluidsniveau voor normale werking in db(a) Grenswaarde nieuwe inrichting voor nachtperiode in db(a) Overschrijding nieuwe inrichting in db(a) 1 33,3 40 Geen 2 30,3 40 Geen 3 30,7 40 Geen Ter hoogte van de dichtst bijgelegen woning (evaluatiepunt 1) zien we een daling van het totale specifieke niveau met 4 db(a) ten opzichte van het Lsp bij wanden in 6 cm dik beton of gelijkaardig materiaal met dezelfde geluidsreductie in alle frequentiegebieden (37 db(a)). De grootste bijdrage is nu afkomstig van de analoge installatie voor de 4 condensoren. Mocht er een zuivere toon in het frequentiespectrum vervat zitten ter hoogte van evaluatiepunt 1 dan blijft de strengste grenswaarde voor de nachtperiode nu gerespecteerd en is het effect van de afval-energiecentrale te verwaarlozen. Ook voor eventuele naburige kantoren of conciergewoningen wordt de grenswaarde voor een industrieterrein gerespecteerd met de vermelde milderende maatregelen Samenvatting van de effecten: significantiekader Op basis van de immissiemetingen en de overdrachtsberekeningen kunnen we besluiten dat het specifiek continu geluidsniveau van Recover Energy N.V. in de geplande situatie voldoet aan de bepalingen conform VLAREM II, wanneer de 4 condensoren vervangen worden door een analoge installatie met een lager geluidsvermogenniveau (idealiter Lw < 93 db(a)) en wanneer de wanden en daken van het turbinegebouw, het ovengebouw en het zuigtrekventilatiegebouw worden uitgevoerd in beton van minstens 6 cm dik en 140 kg/m 3 of gelijkaardig materiaal met dezelfde geluidsreductie in alle frequentiegebieden. Er zijn bijgevolg dus extra maatregelen nodig ten opzichte van het initieel project. We kunnen de effecten voor deze toekomstige situatie als volgt samenvatten : Ter hoogte van evaluatiepunt 1 bedraagt het Lsp afkomstig van de afval-energiecentrale (nieuwe inrichting) 37 db(a). Bij een wind van bron richting ontvanger bedraagt Lvoor 33 db(a). Met de afval-energiecentrale in werking wordt Lna op 38 db(a) geraamd, hierdoor is ΔLAX,T = +5. Doordat het specifieke geluidsniveau de door Vlarem II opgelegde grenswaarde respecteert is de eindscore gelijk aan -1. Ter hoogte van evaluatiepunt 2 bedraagt het Lsp afkomstig van de afval-energiecentrale(nieuwe inrichting) 30,5 db(a). Bij een wind van bron richting ontvanger bedraagt Lvoor 33 db(a). Met de afval-energiecentrale in werking wordt Lna op 35 db(a) geraamd, hierdoor is ΔLAX,T = +2. Doordat het specifieke geluidsniveau de door Vlarem II opgelegde grenswaarde respecteert is de eindscore gelijk aan -1.

152 p. VI.47 Het oorspronkelijk omgevingsgeluid ter hoogte van evaluatiepunt 3 bedraagt 33 db(a) (= Lvoor). Het specifieke geluidsniveau veroorzaakt door de afval-energiecentrale bedraagt eveneens 33 db(a). Lna bedraagt 36 db(a) waardoor ΔLAX,T = +3. Aangezien het Lsp GW wordt voldaan aan de bepalingen conform Vlarem en bekomen we een eindscore van -1. In de toekomstige situatie (nieuwe geluidsbronnen) bestaat er geen probleem met betrekking tot het respecteren van de door Vlarem II opgelegde grenswaarden. Tijdens de dag- en avondperiodes zal het continue specifieke niveau afkomstig van Recover Energy N.V. niet waarneembaar zijn thv de Vlarem-beoordelingspunten. Wel zal het totale Lsp van de inrichting tijdens (bepaalde uren van) de nachtperiode een bijdrage leveren aan het continu heersende omgevingsgeluid. Fluctuerend geluid afkomstig van een reachstacker en vrachtwagens op de toekomstige site zijn waarneembaar thv de camping (EP 2 ; mpt 2) en de woningen in de Schransstraat (EP 3). Deze activiteiten vinden enkel plaats tijdens de dagperiode en de grenswaarde wordt nergens overschreden. Indien de uitvoering van de wanden en daken van het turbinegebouw, het ovengebow en het zuigtrekventilatiegebouw gebeurd in beton (dikte nog te bepalen maar minstens 6 cm dik en 140 kg/m 3 of gelijkaardig materiaal met dezelfde geluidsreductie in alle frequentiegebieden) zijn er geen randvoorwaarden die aangeven dat er zich een probleem kan stellen. We merken op dat de kans bestaat dat er zich een zuivere toon voordoet in het frequentiespectrum thv de dichtst bijgelegen woningen in de Leuvensesteenweg. Deze zuivere toon kan mogelijk geëmitteerd worden via de wanden van turbinegebouw, ovengebouw of zuigtrekventilatiegebouw maar de aanwezigheid of afwezigheid van deze zuivere toon op dit moment voorspellen is onmogelijk. Indien dit het geval is wordt de grenswaarde thv EP1 lichtjes overschreden indien men wanden en daken van de betrokken gebouwen voorziet in beton met een dikte van 6 cm of gelijkaardig materiaal met dezelfde geluidsreductie in alle frequentiegebieden. Een dikkere betonwand zal deze mogelijke overschrijding elimineren. Tevens is ook hierdoor de kans op trillingen naar de omgeving te verwaarlozen. Ook voor eventuele naburige kantoren of conciergewoningen wordt de grenswaarde voor een industrieterrein gerespecteerd met de vermelde milderende maatregelen. 3.7 P OSTMONITORING Na de opstart van de installaties moeten immissiemetingen uitgevoerd worden ter hoogte van de evaluatiepunten in de Leuvensesteenweg, de camping en de Schransstraat ter controle van het specifiek geluidsniveau van zowel het continu geluid als van het flucturend geluid. Ook is het aangewezen om bronmetingen uit te voeren ter controle van de aannames die in het MER voor de diverse geluidsbronnen werden gehanteerd.

153 p. VI L UCHT 4.1 B EKNOPTE BESCHRIJVING METHODIEK In eerste instantie wordt de referentiesituatie beschreven. Vooreerst worden de relevante parameters vastgelegd en wordt de plaatselijke luchtkwaliteit beschreven. Vervolgens worden de actuele emissiebronnen besproken en de huidige emissies en hun impact geëvalueerd. Omwille van het ontbreken van kwantitatieve gegevens met betrekking tot de huidige emissies wordt de impact kwalitatief beoordeeld. Aansluitend op de bespreking van de referentiesituatie wordt de toekomstige impact van het bedrijf op de plaatselijke luchtkwaliteit in kaart gebracht. Hiertoe worden de toekomstige emissies begroot, rekening houdend met de karakteristieken van het geplande project. De impact wordt bepaald op basis van IFDM-dispersiemodellering. Bij de impactbeoordeling wordt rekening gehouden met de wettelijke luchtkwaliteitsdoelstellingen, en bij ontstentenis daarvan met Vlaamse beleidsdoelstellingen, internationaal gehanteerde doelstellingen, Voor de beoordeling van het effect van het vrachtwagentransport op de luchtkwaliteit wordt gebruik gemaakt van het model CAR-Vlaanderen. Deze beoordeling wordt enkel ter hoogte van het bedrijf uitgevoerd. De impact van de geplande wijzigingen (de bijdrage) wordt kwantitatief ingeschat en vervolgens beoordeeld aan de hand van specifieke toetsingskaders. De toetsing van de resultaten aan de luchtkwaliteitsdoelstellingen hanteert een 7-delig toetsingskader, zoals het in onderstaande tabel VI.4.1 vermelde schema, overeenkomstig het toetsingskader opgenomen in het richtlijnenboek lucht. Deze toetsing vindt afzonderlijk plaats voor elke parameter. De berekende bijdragen dienen hierbij getoetst te worden aan de luchtkwaliteitsdoelstellingen ter hoogte van bewoning. De verschillende per parameter bepaalde niveaus (i.e. van -3 tot +3) mogen niet samengeteld worden voor een globale beoordeling van de impact op de luchtkwaliteit. Hiertoe is een afzonderlijke beoordeling noodzakelijk waarvoor geen éénduidig afgelijnd schema op voorhand kan vastgesteld worden. Deze beoordeling is o.a. functie van het aantal relevante parameters, hun onderlinge verhoudingen, eventuele versterkende effecten, de aanwezige bewoning, de plaats waar het effect zich voordoet,. Deze globale beoordeling wordt uitgevoerd op basis van een experten inschatting. Tabel VI.4.1 Toetsingskader (excl. transport) - score toegekend in functie van de berekende bijdrage t.o.v. luchtkwaliteitsdoelstellingen (toetsing voor elke component afzonderlijk) Berekende hoogste bijdrage Beoordeling bijdrage t.o.v. luchtkwaliteits-doelstellingen omschrijving -7,5 % (belangrijke afname) +3 significant positief effect -5,0 à -7,4 % (relevante afname) +2 matig significant positief effect -2,5 % à - 4,9 %(beperkte afname) +1 gering significant positief effect -2,4 à 2,4 % (geen aantoonbare impact) 0 geen aantoonbaar effect +2,5 à + 4,9 % (beperkte bijdrage) - 1 gering significant negatief effect +5 à + 7,4 % (relevante bijdrage) - 2 matig significant negatief effect + 7,5 % (belangrijke bijdrage) - 3 significant negatief effect

154 p. VI.49 Ten aanzien van de impact van transport wordt evenwel, overeenkomstig de ontvangen richtlijnen van LNE - dienst MER, een aangepast beoordelingskader toegepast. Dit wordt weergegeven in onderstaande tabel VI.4.2. Tabel VI.4.2 Beoordelingskader transport en score toegekend in functie van berekende bijdrage t.o.v. luchtkwaliteitsdoelstellingen (voor elke component afzonderlijk beoordeeld) Berekende hoogste bijdrage Beoordeling bijdrage t.o.v. luchtkwaliteits-doelstellingen omschrijving -7,5 % (belangrijke afname) +3 significant positief effect -5,0 à -7,4 % (relevante afname) +2 matig significant positief effect -2,5 % à - 4,9 %(beperkte afname) +1 gering significant positief effect -2,4 à 2,4 % (geen aantoonbare impact) 0 geen aantoonbaar effect +2,5 à + 4,9 % (beperkte bijdrage) - 1 gering significant negatief effect +5 à + 7,4 % (relevante bijdrage) - 2 matig significant negatief effect + 7,5 % (belangrijke bijdrage) - 3 significant negatief effect Effecten waarvoor geen kwantitatieve beoordeling mogelijk is, zoals het ontbreken van een strikt gedefinieerde toetsingswaarde (bvb inzake depositie van dioxines, zuurdepositie, ), worden geëvalueerd op basis van een expertenoordeel. Hierbij wordt ook een 7-delig toetsingskader gebruikt. De uiteindelijke globale beoordeling wordt ook op basis van een expertenoordeel geformuleerd. 4.2 A FBAKENING EN BESCHRIJVING VAN HET STUDIEGEBIED Afbakening studiegebied Het studiegebied van de discipline lucht omvat het gebied waarbinnen de emissies een duidelijk aantoonbare impact hebben op de concentraties in de omgevingslucht. Hiertoe worden berekeningen gemaakt met behulp van het IFDM dispersiemodel, uitgaande van de gekwantificeerde huidige emissies en prognoses inzake toekomstige emissies. De berekeningen worden gemaakt op een raster van 12 x 12 km gelegen rondom de projectzone. Dit impliceert dan ook dat er geen grensoverschrijdend gebied in aanmerking genomen wordt Te bestuderen parameters Gezien de aard van het project zijn de meest relevante parameters: NOx en SOx (mee verantwoordelijke voor verzurende emissie en depositie); (fijn) stof; Zware metalen (o.a. kwik, cadmium,.); Dioxines; HCl/HF/NH3; CO geur

155 p. VI.50 Deze parameters worden gedetailleerd behandeld. De relevantie wordt bepaald op basis van de massa uitstoten in combinatie met de doelstellingen. Bij fijn stof wordt de fractie PM10 en waar mogelijk de fractie PM2,5 in kaart gebracht. Verder wordt nog melding gemaakt van parameters welke niet op lokale schaal maar op regionale of op grotere schaal van belang zijn, en waarvoor in het kader van het MER geen impact van het project op immissiedoelstellingen kunnen getoetst worden: Ozon (wordt uitgaande van VOS en NOX gevormd); CO2 (afkomstig van verbrandingsprocessen) en van belang inzake broeikaseffect; De CO2-emissies worden gekaderd ten aanzien van de reductiedoelstellingen die op Vlaams niveau van toepassing zijn Luchtkwaliteitsdoelstellingen E UROPEES VASTGELEGDE DOELSTELLINGEN In de tabel VI.4.3 in bijlage worden de actueel van toepassing zijnde, en de reeds vastgelegde toekomstige luchtkwaliteitsdoelstellingen opgenomen, zoals af te leiden uit de Europese regelgeving, en in Vlaanderen via Vlarem- II wetgeving geïmplementeerd. Met betrekking tot de vermelde grenswaarden voor NOx en SOx dient gesteld dat het voldoen hieraan impliceert dat er geen gezondheidseffecten zullen optreden. Dit is geenszins het geval voor fijn stof waarvan aangenomen wordt dat er ongeacht de concentratie (gezondheids)effecten kunnen optreden. In die zin dient systematisch gestreefd te worden naar de laagste concentraties. Voor fijn stof zit dit enigszins vervat in de nieuwe kaderrichtlijn lucht die streefwaarden hanteert voor de reductie van PM2,5. Hierbij dient aangegeven te worden dat de aangenomen grenswaarden inzake PM2,5 aanzienlijk hoger zijn dan de doelstellingen die in (sommige) andere landen gehanteerd worden. Zo zou in de USA een grenswaarde van 15 µg/m³ gehanteerd worden. Deze is aanzienlijk lager in vergelijking met de 25 µg/m³ die in 2015 in de EU van kracht zou worden en die tegen 2020 tot 20 µg/m³ zou aangescherpt worden. Niettegenstaande de ingevoerde doelstellingen inzake PM2,5, welke als schadelijker kan beschouwd worden dan PM10, blijkt globaal genomen dat het respecteren van de daggemiddelde doelstelling inzake PM10 alsnog de meest kritische factor blijft ten aanzien van het al of niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen inzake fijn stof. Dit heeft voornamelijk te maken met de hoge vastgestelde jaargemiddelde PM2,5 doelstellingen. De streefwaarden inzake zware metalen welke Europees vastgelegd zijn, worden in een volgende paragraaf mee opgenomen. I NTERNATIONAAL, E UROPEES EN REGIONAAL VASTGELEGDE DOELSTELLINGEN: Z WARE METALEN Naast enkele Europees vastgelegde streefwaarden inzake cadmium, nikkel en arseen (streefwaarden waaraan zoveel mogelijk moet voldaan worden na 2012) kan nog melding gemaakt worden van grenswaarden opgenomen in Vlarem-II en van internationaal gehanteerde doelstellingen. Deze laatste hebben betrekking op de totale fracties terwijl de Europees vastgelegde doelstellingen voor cadmium, nikkel en arseen enkel betrekking hebben op de PM10 fractie. De grens- en streefwaarden zijn opgenomen in onderstaande tabel VI.4.4.

156 p. VI.51 Tabel VI.4.4 Jaargemiddelde grens- en streefwaarden inzake zware metalen in omgevingslucht, uitgedrukt in µg/m³ Grenswaarde Vlarem II Europese WGO doelstelling streefwaarde 4 lood 0,5 cadmium 0,03 0,005 nikkel 0,020 arseen 0,006 kwik 1 vanadium 1 mangaan 0,15 R EGIONAAL VASTGELEGDE DOELSTELLINGEN: ZURE DEPOSITIE, HCL EN HF Doelstellingen inzake zure depositie worden afgeleid uit beleidsdoelstellingen zoals opgenomen in verschillende VMM rapporten. Ze worden uitgedrukt in totale (natte en droge) verzurende depositie per jaar. Door natte depositie wordt slechts ongeveer één derde van de verzurende componenten verwijderd. Droge depositie gebeurt door de absorptie van gassen door vochtige oppervlakken of bezinking/botsing van aërosoldeeltjes met allerlei oppervlakte-elementen. De doelstellingen worden weergegeven in onderstaande tabel VI.4.5. Tabel VI.4.5 Beleidsdoelstellingen inzake verzurende depositie, uitgedrukt in Zeq/ha.jaar (bron: VMM jaarrapporten) Middellangetermijndoelstelling Langetermijndoelstelling 1 * Langetermijndoelstelling 2 ** (2010) (2030) (2030) Totale verzuring à 700 * Lange termijnsdoelstelling 1: voor de meeste bio-ecosystemen (Mina-plan 3, 2004); ** Lange termijnsdoelstelling 2: voor verzuringsgevoelige gebieden, zoals heide op zandgronden en kalkarme vennen; Met betrekking tot HCl en HF wordten in Vlarem-II in bijlage milieukwaliteitsnormen opgenomen. Hierbij wordt respectievelijk een waarde van 300 µg/m³ en 3 µg/m³ als 98P gehanteerd. P ARAMETERS ZONDER WETTELIJK VASTGELEGDE DOELSTELLINGEN: NH3, DIOXINES EN GEUR Inzake ammoniak zijn er geen wettelijke doelstellingen van toepassing. Men hanteert 8 µg/m³ op jaargemiddelde basis vaak als beleidsdoelstelling. De Duitse TA-luft vii hanteert een toelaatbare jaargemiddelde immissie inzake ammoniak van 10 µg/m³ bij de beoordeling van de impact van bij voorbeeld veeteeltbedrijven die een aanzienlijke ammoniak emissie veroorzaken, ter bescherming van gevoelige planten en ecosystemen. Dämmgen et.al. (2010) viii vermeldt als kritische, langdurige blootstellingsgrens een concentratie van 3 µg/m³ ammoniak voor gevoelige hogere planten. 4 Richtlijn 2004/107/EG

157 p. VI.52 Inzake dioxines liggen er eveneens geen wettelijke doelstellingen vast. Voor de impactbeoordeling van dioxines wordt gerefereerd naar de toetsingswaarden die gehanteerd worden door VMM en welke afgeleid werden uit aanvaardbare dagelijkse inname dosissen (vastgesteld door de WGO). Dit zijn geen wettelijk vastgelegde doelstellingen. Op basis van een richtwaarde van 1 of 4 pgteq/kg.dag als innamedosis (WGO) worden in onderstaande tabel VI.4.6 de drempelwaarden voor de gemeten deposities opgenomen, zoals gehanteerd door VMM. Opmerking: Dioxines is een verzamelnaam voor polychloordibenzo-p-dioxines (PCDD) en polychloordibenzofuranen (PCDF). Het betreft een groep van in het totaal 210 tricyclische, planaire, aromatische structuren. In het totaal kunnen 17 "toxische " dioxines en dibenzofuranen gevormd worden die ook wel eens de "dirty 17" genoemd worden. Deze 17 congeneren zijn niet allen even giftig. Het meest toxische en ook meest bestudeerde dioxine is ongetwijfeld het 2,3,7,8- tetrachoordibenzo-p-dioxine, waarnaar kortweg gerefereerd wordt als 2,3,7,8-TCDD. Om evenwel een totale giftigheid van een mengsel te kunnen uitdrukken wordt gebruik gemaakt van toxicologische equivalentiefactoren, TEF, die voor elk congeneer gerelateerd wordt aan het 2,3,7,8 TCDD, dat een factor 1 krijgt. De totale dioxineconcentratie wordt dan uitgedrukt in TEQ, toxicologische equivalenten, die bekomen worden door de gemeten concentratie van elk congeneer te vermenigvuldigen met zijn respectievelijke equivalentiefactor. Daar waar in deze studie de term dioxines vermeld wordt dient dit gelezen te worden als som van PCDD's/PCDF's.

158 p. VI.53 Tabel VI.4.6 Doelstellingen inzake dioxinedepositie zoals gehanteerd door VMM Innamedosis WGO Jaargemiddelde depositie Maandgemiddelde depositie omschrijving richtwaarde op basis van 1 pgteq/kg.dag 2 pg TEQ/m².dag 6 pg TEQ/m².dag Matig verhoogde waarde (26 pg x > 6 pg TEQ/m².dag) richtwaarde op basis van 4 pgteq/kg.dag 10 pg TEQ/m².dag 26 pg TEQ/m².dag Verhoogde waarde ( > 26 pg TEQ/m².dag) Opmerking: in het VMM jaarverslag 2009 (luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest in 2008) worden enkel nog de drempelwaarden van 6 en 26 pg TEQ/m².dag gehanteerd bij de beoordeling van de meetwaarden. Dit wordt weergegeven in onderstaande tabel die de beoordeling van de meetresultaten van dioxinedeposities in 2008 (VMM, 2009) weergeeft: Op basis van de jarenlange beschikbaarheid van gemiddelde meetwaarden ter hoogte van achtergrondstations kan gesteld worden dat de doelstelling van 2 pg TEQ/m².dag (als jaargemiddelde depositie), die overeenkomt met een innamedosis van 1 pgteq/kg.dag, momenteel niet haalbaar is in Vlaanderen (op permanente basis). De richtwaarde van 10 pg TEQ/m².dag, overeenkomend met een innamedosis van 4 pg TEQ/kg.dag, is daarentegen wel haalbaar, behoudens op plaatsen met een aanzienlijke bijdrage van een lokale bron. Als belangrijkste dioxinebronnen worden in Vlaanderen beschouwd: bepaalde metallurgische activiteiten, houtkachels en open haarden, verbranding van groenen ander afval in open vuurtjes, Inzake geur zijn er in Vlaanderen (nog) geen globale of sectorale wettelijke doelstellingen van kracht. Een doelstelling van 2 se/m³ als 98P-waarde ter hoogte van woonkernen wordt tot op heden vaak als beoordelingscriterium gehanteerd wanneer een onderbouwde studie betreffende de specifieke hinderniveaus van de te beschouwen geur ontbreekt. Dit is tevens het geval voor de potentiële geur bij Recover Energy N.V Beschrijving actuele luchtkwaliteit studiegebied In eerste instantie wordt normalerwijze gebruik gemaakt van meetgegevens om de plaatselijke luchtkwaliteit in kaart te brengen.

159 p. VI.54 In het studiegebied rondom Recover Energy N.V. zijn evenwel geen meetposten van het telemetrisch meetnet van VMM gelegen. Er wordt dan ook gerefereerd naar de omliggende meetposten teneinde een indicatieve beoordeling van de luchtkwaliteit voor het studiegebied te formuleren. Een overzicht van deze meetposten wordt gegeven in onderstaande tabel VI.4.7. De meetposten worden tevens weergegeven op de figuur VI.4.1 in bijlage. Het meetstation van Aarschot wordt als achtergrondstation beschouwd gezien er in de buurt van dit meetstation geen zeer relevante emissiebronnen aanwezig zijn die een aanzienlijke impact op de meetresultaten hebben. Gezien de ligging van dit meetstation ten opzichte van het studiegebied en gezien er tussen het studiegebied en dit meetstation evenmin zeer relevante bronnen gelegen zijn kunnen de meetwaarden van dit meetstation aanzien worden als indicatieve achtergrondwaarden voor het studiegebied. Voor de evaluatie inzake dioxinedepositie, worden bijkomend resultaten in kaart gebracht van meetposten gelegen in de omgeving van afvalverbrandingsinstallaties als indicatieve beoordeling van de impact van deze installaties. De meetwaarden te Mol zijn te aanzien als achtergrond depositie niveaus. De resultaten van deze meetposten worden samen met onder andere interpolatiekaarten van VMM, opgenomen in de jaarrapporten, gebruikt voor de beschrijving van de plaatselijke luchtkwaliteit. Tabel VI.4.7 Meetposten van het telemetrisch meetnet van VMM (2008) voor de luchtkwaliteit Station Lambertcoördinaten m Adres Parameter X Y Mechelen 42R Technologielaan NO, NO2;PM10;PM2.5 Aarschot 42N035 (achtergrond) Tieltsebaan SO2, NO, NO2,O3; PM10 Vilvoorde 42R020 (sterk verkeersbeïnvloed) Mechelsesteenweg SO2, NO, NO2, PM10, CO VMM baat ook specifieke meetnetten uit voor het in kaart brengen van specifieke parameters. De specifieke betrokken meetposten worden opgelijst in tabel VI.4.8. De meetposten worden eveneens weergegeven op de figuur VI.4.1 in bijlage.

160 p. VI.55 Tabel VI.4.8 Meetposten van VMM (2008) voor specifieke parameters of specifieke studies, niet behorend tot het telemetrisch meetnet Station Lambertcoördinaten m Adres Parameter X Y Mechelen 40ML Hombeeksesteenweg NO, NO2, PM10, PM2.5, (zwarte rook) Zaventem 40SZ01 (sterk verkeersbeïnvloed + impact luchthaven) Luchthaven PM2.5 Steenokkerzeel 40SZ Keizerinlaan NO, NO2, PM10 Grimbergen (meetpunt nabijheid afvalverbrandingsinstallatie) Oostende (meetpunt nabijheid afvalverbrandingsinstallatie) Wilsele (meetpunt nabijheid afvalverbrandingsinstallatie) Westvaartdijk 111 dioxines Stationstraat dioxines Aarschotsesteenweg 58 dioxines Mol 40WZ02 (achtergrond) Vielle Montagnestraat dioxines In wat volgt wordt een overzicht gegeven van de regionale luchtkwaliteit aan de hand van meetgegevens van de omliggende meetstations. Voor de opgenomen meetstations dient melding gemaakt te worden van volgende belangrijke elementen bij de beoordeling van de lokale luchtimpact: De meetstations Zaventem (40SZ01) en Steenokkerzeel (40SZ02) worden zeer sterk beïnvloed door verkeer en worden gebruikt voor de evaluatie van de impact van het vliegverkeer van Zaventem; De meetstations Vilvoorde (42R020) en Mechelen (42R841 - Technopolis) worden eveneens sterk beïnvloed door wegverkeer; Gezien op basis van de impactevaluatie van VMM gesteld wordt dat de impact van het vliegverkeer ter hoogte van de meetposten Zaventem en Steenokkerzeel niet dermate uitgesproken is, en gezien het vliegverkeer boven het studiegebied zich op veel grotere hoogte bevindt in vergelijking met de situatie te Zaventem en Steenokkerzeel, kan gesteld worden dat de impact van het vliegverkeer ter hoogte van het studiegebied aanzienlijk kleiner is. Als gevolg kan de impact als beperkt beschouwd worden en is deze niet van die mate dat hierdoor overschrijdingen van de doelstellingen zullen optreden. De meetstations Zaventem (40SZ01), Steenokkerzeel (40SZ02), Vilvoorde (42R020) en Mechelen (42R841 - Technopolis) worden sterker beïnvloed door het verkeer dan het studiegebied, omwille van de aanzienlijk hogere verkeersstromen ter hoogte van de regio Brussel (R0, N1, N2, N21, R22, ). Langsheen de drukste wegsegmenten in het studiegebied is geen lange aaneengesloten bebouwing aanwezig, zodat er geen concentratie-opbouw van de uitlaatgassen optreedt door het zogenaamde street canyon effect. Naast de meetgegevens welke als indicatief voor het studiegebied kunnen beschouwd worden (zoals hierboven aangegeven) worden ook gegevens in rekening gebracht die op basis van grootschalige berekeningen bekomen worden (VMM, website ix ), alsook achtergrondconcentraties zoals opgenomen in het impactmodel CAR Vlaanderen (LNE, 2010 x ) waarmee de impact van wegverkeer op de plaatselijke luchtkwaliteit in kaart kan gebracht worden.

161 p. VI.56 Met behulp van de vermelde gegevens kan voldoende invulling gegeven worden aan het in kaart brengen van de actuele luchtkwaliteit in het studiegebied, temeer daar bij de beoordeling van de impact van het project op de luchtkwaliteit gerefereerd dient te worden naar de grenswaarden en luchtkwaliteitsdoelstellingen, en niet naar de actuele luchtkwaliteit (cfr bepalingen opgenomen in het Richtlijnenboek Lucht van LNE dienst MER). Hierbij kan ook nog aangegeven worden dat de uitvoering van bij voorbeeld meetcampagnes in het studiegebied gedurende een beperkte tijd weinig meerwaarde biedt om de actuele luchtkwaliteit in het studiegebied in kaart te brengen. Als belangrijkste redenen kunnen hierbij aangehaald worden: De meetwaarden zijn enkel representatief voor een beperkt gebied nabij de locatie waar effectief gemeten wordt; Verschuiving van de meetpost naar bij voorbeeld een locatie dichter bij drukke wegen of andere plaatselijke bronnen resulteert onmiddellijk in andere meetwaarden; De luchtkwaliteit (te beoordelen op jaarbasis gezien de meeste grenswaarden en doelstellingen op jaarbasis betrokken worden) wordt in zeer sterke mate beïnvloed door de meteo van het desbetreffende jaar. Dat zelfs het uitvoeren van metingen gedurende een volledig jaar evenmin de actuele luchtkwaliteit voldoende nauwkeurig kan beschrijven kan op basis van literatuurgegevens geïllustreerd worden. Zelfs bij het toepassen van 3- jaarlijkse gemiddelde waarden blijken er nog aanzienlijke verschillen te bestaan die grotendeels door andere meteosituatie veroorzaakt worden. Zo stellen Löschau et al. (2010) xi dat de aanzienlijke verschillen tussen de 3-jaarlijkse gemiddelde meetresultaten versus in belangrijke mate bepaald worden door de meteo. Zo kende 2003 een lange droge weerperiode waardoor sterk verhoogde immissies optraden (in een groot deel van West- Europa). De periode waren 2 jaren welke meteorologisch gezien als natte jaren te beschouwen zijn. Natte jaren worden gekenmerkt door lagere immissies omwille van o.a. sterkere uitwassing van de polluenten, minder resuspensie van fijn stof, Van Zanten et al. (2010) xii stelt bij voorbeeld dat een meetperiode van 3 jaar te kort is om al inzicht te hebben in het karakteristieke seizoensverloop in de natuurgebieden of om een eventuele trend in de concentraties te detecteren. Daarvoor is de invloed van de jaarlijks variërende meteorologische omstandigheden te groot. Omwille van de hierboven vermelde redenen worden in het kader van project-mer s dan ook nauwelijks of geen immissiemeetcampagnes opgestart om de luchtkwaliteit in het studiegebied in kaart te brengen. S TOF EN FIJN STOF (PM10 EN PM2,5) Grenswaarde voor het aantal dagen dat de daggemiddelde grenswaarde voor PM10 overschreden wordt (Fijn) stof is één van de meest relevante parameters ( relevant in die zin dat het een parameter betreft waarvoor frequent een overschrijding van de doelstellingen wordt gemeten). Deze frequente overschrijding heeft voornamelijk betrekking op de overschrijding van het toegelaten aantal dagen waarop de daggemiddelde grenswaarde voor PM10 overschreden wordt. Dit aantal dagen is vastgelegd op 35 en wordt in Vlaanderen frequent overschreden. Uit de ligging van de P90-waarde kan afgeleid worden in hoeverre het aantal toegestane overschrijdingen van de daggemiddelde grenswaarde (i.c. 35 per kalenderjaar) al of niet optreedt (zie ook tabel VI.4.10). In 2008 wordt de doelstelling ter hoogte van de meetposten in de omgeving van het studiegebied gerespecteerd. In 2007 werden op 3 van de 5 meetplaatsen overschrijdingen vastgesteld (in 2006 in 2 van de 4 meetposten met valabele meetwaarden). Deze resultaten zijn opgenomen in onderstaande tabel VI.4.9. Hieruit mogen echter geen voorbarige conclusies getrokken worden dat het probleem inzake fijn stof zou opgelost zijn.

162 p. VI.57 De meteo kan een zeer sterke invloed uitoefenen op fijn stofemissies en kan aanleiding geven tot vastgestelde fluctuaties. Het jaar na jaar optreden van schommelingen tot 10 overschrijdingen kan louter te wijten zijn aan de impact van de meteo en hoeft niet te wijzen op een aanzienlijk verschil inzake (plaatselijke) fijn stofemissies. Zo werden er op 1/6/2009 op diverse meetstations reeds meer overschrijdingen gemeten dan voor het hele jaar Deze betreffen echter nog geen gevalideerde meetwaarden zodat deze niet kunnen overgenomen worden. Voor de beoordeling van deze parameter kan dan ook best een langjarig gemiddelde in rekening gebracht worden. Uiteraard dient ook in jaren met slechte meteovoorwaarden inzake dispersie aan de doelstellingen voldaan te worden. Tabel VI.4.9 Overzicht v/h aantal overschrijdingen v/d daggemiddelde grenswaarde fijn stof (PM10) van enkele meetstations i/d omgeving v/h studiegebied (bron: VMM website) stacode gemeente R841 Mechelen NA NA ML01 Mechelen NA N035 Aarschot R020 Vilvoorde Steenokkerzeel grenswaarde : een dergelijk klein aantal overschrijdingen van 13 op jaarbasis is nauwelijks geloofwaardig. Mogelijks is dit te wijten aan uitval van de monitor tijdens periodes waarop veel overschrijdingen voorkwamen, of te wijten aan defecte meetapparatuur, Jaargemiddelde grenswaarde voor PM10 De jaargemiddelde doelstelling voor fijn stof werd in 2007 gerespecteerd ter hoogte van de VMM meetstations, zoals blijkt uit onderstaande gegevens in tabel VI Uit de interpolatiekaarten van VMM (jaarrapport luchtkwaliteit 2007) kan voor het studiegebied qua grootteorde een concentratie interval van 21 à 25 µg/m³ afgeleid worden. Tabel VI.4.10 Dag- en jaargemiddelde immissiemeetwaarden (2007) en grenswaarden fijn stof (PM10 fractie) Gemeente- Stacode Hoogste gemeten dagwaarde in µg/m³ 99P dagwaarde in µg/m³ 98 P dagwaarde in µg/m³ 90 P dagwaarde in µg/m³ Jaargemiddelde in µg/m³ Mechelen 42R Mechelen 40ML Aarschot 42N Vilvoorde 42R Steenokkerzeel SZ02 grenswaarde : een 90,40 percentielwaarde van meer dan 50 komt overeen met meer dan 35 overschrijdingen van de daggemiddelde grenswaarde PM2,5

163 p. VI.58 Gezien er in de toekomst eveneens doelstellingen voor PM2,5 van kracht zijn (vanaf 2015) werd door VMM de meting van deze parameter opgestart. Ten aanzien van de gerapporteerde meetwaarden, welke lager liggen dan de toekomstige doelstelling, dient gesteld te worden dat door het ontbreken van een gevalideerde calibratiefactor de waarden als indicatief dienen beschouwd te worden. Dit impliceert dat, niettegenstaande de gerapporteerde waarde lager is dan de toekomstige doelstelling, alsnog een overschrijding van deze doelstelling kan optreden na het toepassen van een gevalideerde calibratiefactor. De waarden zijn opgenomen in onderstaande tabel VI Gezien de parameter PM2,5 relatief gezien meer beïnvloed wordt door het verkeer dan PM10, kan aangenomen worden dat omwille van het drukke verkeer in de buurt van een aantal meetstations (o.a. Mechelen 42R841 en Zaventem), de te verwachten concentraties in het studiegebied lager zullen zijn dan de meetwaarden van deze stations. Tabel VI.4.11 Dag- en jaargemiddelde immissiemeetwaarden (uurwaarden) (2007) en grenswaarden fijn stof (PM2,5 fractie) Gemeente-Stacode Hoogste gemeten dagwaarde in µg/m³ 99P dagwaarde in µg/m³ 98 P dagwaarde in µg/m³ 90 P dagwaarde in µg/m³ Jaargemiddelde in µg/m³ Mechelen 42R Mechelen 40ML Zaventem 40SZ Jaargemiddelde grenswaarde vanaf NO2 EN NOX Inzake NO2 worden ter hoogte van de meetstations geen overschrijdingen vastgesteld van de grens- of richtwaarden, met uitzondering van het meetstation te Zaventem. Ook aan de toekomstige grenswaarden is reeds voldaan. Dit wordt weergegeven in onderstaande tabel VI Ten opzichte van de achtergrondconcentratie, zoals gemeten in het landelijk meetstation Aarschot, wordt een hogere NO2-concentratie gemeten in de andere meetstations in de omgeving van het studiegebied. De hogere waarden zijn voornamelijk toe te schrijven aan de verkeersemissies in de nabijheid van deze meetstations. Er kan aangenomen worden dat de waarden in het studiegebied zich zullen situeren tussen deze van het achtergrondstation en de concentraties zoals gemeten in de andere omliggende meetstations (grootteorde 25 à 35 µg/m³). Dit komt ook overeen met de jaargemiddelde concentratie zoals af te leiden uit de interpolatiekaarten van VMM, waarbij voor 2007 een concentratie range van circa 30 à 36 µg/m³ wordt opgenomen. Inzake NOx is er geen doelstelling van toepassing (cfr. toelichting van VMM in de jaarrapporten).

164 p. VI.59 Tabel VI.4.12 Uurgemiddelde immissiemeetwaarden (2007) en grenswaarden NO2 (VMM 2008) Gemeente-Stacode Hoogste gemeten uurgemiddelde in µg/m³ 99P uurwaarde in µg/m³ 98 P uurwaarde in µg/m³ 50 P uurwaarde in µg/m³ Jaargemiddelde in µg/m³ Mechelen 42R Mechelen 40ML Aarschot (achtergrond) 42N Vilvoorde 42R Zaventem 40SZ EU grenswaarde EU grenswaarde EU toekomstige grenswaarde (bescherming bevolking) 200 1,2, Richtwaarde : grenswaarden welke van toepassing werden vanaf 1/1/2010; 2 : waarde mag per kalenderjaar maximaal 18 keer overschreden worden 3 : 98P van de over een kalenderjaar gemeten (half)uurwaarden SO2 Ten opzichte van de jaargemiddelde achtergrondconcentratie (zie tabel VI.4.13) wordt in het studiegebied geen significant verschil verwacht. De interpolatiekaarten van VMM vermelden voor 2007 een range van 4 à 6 µg/m³ als jaargemiddelde waarde.

165 p. VI.60 Tabel VI.4.13 Hoogst gemeten uur- en dagwaarden (2007) en grenswaarden SO2 (VMM 2008) Gemeente-Stacode Aarschot 42N035 Vilvoorde 42R020 hoogste gemeten uurwaarde in µg/m³ hoogste gemeten dagwaarden in µg/m³ 99 P van uurwaarden in µg/m³ 98 P van uurwaarden in µg/m³ Jaargemiddelde in µg/m³ EU grenswaarde (als uurgemiddelde) 1 1 : per kalenderjaar 24 overschrijdingen toegelaten 2 : per kalenderjaar 3 overschrijdingen toegelaten 3 : grenswaarden vanaf 1/1/2005 Ter info: als jaargemiddelde grenswaarde vermeld de TA-luft 2002 een waarde van 50 µg/m³. CO Inzake CO wordt evenmin een overschrijding van de doelstelling gemeten. Zelfs ter hoogte van de meetlocaties die sterk beïnvloed worden door verkeer (verkeer is één van de belangrijkste bronnen), worden geen overschrijdingen van de doelstellingen gemeten. Dit wordt weergegeven in onderstaande tabel VI Tabel VI.4.14 Jaargemiddelde waarden (2007) en grenswaarden CO (VMM 2008) Gemeente- hoogste gemeten hoogste gemeten hoogste gemeten glijdend Jaargemiddelde Stacode halfuurwaarde in mg/m³ dagwaarde in mg/m³ 8-uurgemiddeld in mg/m³ in mg/m³ Mechelen 42R841 Vilvoorde 42R020 2,54 2,12 2,38 0,29 2,74 1,92 2,15 0,31 EU grenswaarde 10 O ZON Naast de periodieke overschrijdingen voor de parameter fijn stof (PM10) kan, net zoals voor heel Vlaanderen, melding gemaakt worden van overschrijdingen van doelstellingen inzake ozon, bij warm en zonnig weer. In onderstaande tabel VI.4.15 wordt per meetstation het aantal dagen weergegeven waarop de hoogste 8- uurgemiddelde ozonconcentratie van een dag hoger was dan 120 µg/m 3. Volgens EU richtlijn 2002/3/EG mag voor de bescherming van de gezondheid van de mens de hoogste 8-uurgemiddelde ozonconcentratie van een dag, de streefwaarde van 120 µg/m 3 niet meer dan 25 maal per kalenderjaar overschrijden (gemiddelde over 3 jaar). Deze gemiddelden over 3 jaar worden weergegeven in de groene cellen. In de rode cellen wordt een waarde groter dan 25 aangeduid. Naast de 3-jaar gemiddelden wordt per station ook het aantal overschrijdingen per kalenderjaar getoond. Het eerste jaar waarin beoordeeld wordt of de streefwaarde wordt bereikt is De lange termijndoelstelling is te komen tot geen overschrijdingen van een 8-uurgemiddelde ozonconcentratie groter dan 120 µg/m 3.

166 p. VI.61 Aan de doelstelling van minder dan 25 overschrijdingen als gemiddelde over 3 jaar wordt ter hoogte van het achtergrondmeetstation in 2007 voldaan, maar in de voorgaande jaren was dit niet het geval. Gezien de ligging van het studiegebied kan aangenomen worden dat de concentraties dichter zullen aansluiten bij deze van het achtergrondstation en minder bij de meetstations die meer beïnvloed worden door druk verkeer (worden gekenmerkt door lagere ozonconcentraties). Tabel VI.4.15 Aantal overschrijdingen van de ozondoelstelling van 120 µg/m³ als 8-uursgemiddelde waarde (bron: VMM website) Gemeente - Stacode Aarschot 42N035 Mechelen 42R841 (Technopolis) 3-jaarlijks gemiddelde aantal/jaar jaarlijks gemiddelde aantal/jaar NA NA 5 Volgens EU richtlijn 2002/3/EG moet de bevolking geïnformeerd worden van zodra de uurgemiddelde ozonconcentratie hoger is dan 180 µg/m 3 en gealarmeerd worden indien de uurgemiddelde ozonconcentratie hoger is dan 240 µg/m 3. In onderstaande tabel VI.4.16 wordt per meetstation het aantal dagen weergegeven waarop de hoogste 1-uurgemiddelde ozonconcentratie van een dag hoger was dan 180 µg/m 3. Tabel VI.4.17 geeft de uur- en jaargemiddelde meetwaarde weer voor ozon in het jaar De doelstelling van maximaal 180 µg/m³ wordt in de omgeving van het studiegebied overschreden. Tabel VI.4.16 Aantal overschrijdingen van de ozondoelstelling van 180 µg/m³ als hoogste 1-uurgemiddelde waarde per dag (bron: VMM website) Gemeente - Stacode Aarschot 42N Mechelen 42R841 (Technopolis) Tabel VI.4.17 Uur- en jaargemiddelde immissiemeetwaarden (2007) voor ozon in de omgeving van het studiegebied Gemeente - Stacode Aarschot 42N035 Mechelen 42R841 hoogste gemeten uurwaarde in µg/m³ 99 P van uurwaarden in µg/m³ 98 P van uurwaarden in µg/m³ 50 P van uurwaarden in µg/m³ Jaargemiddelde in µg/m³

167 p. VI.62 D IOXINES Zoals gesteld in de begeleidende tekst bij tabel VI.4.6 moet de richtwaarde van 10 pg TEQ/m².dag overeenkomend met een inname dosis van 4 pg TEQ/kg.dag haalbaar zijn, behoudens op plaatsen met een aanzienlijke lokale bron. Als belangrijkste dioxine bronnen worden in Vlaanderen beschouwd: bepaalde metallurgische activiteiten, houtkachels en open haarden, verbranding van groen- en andere afval in open vuurtjes... Het is bijgevolg niet uit te sluiten dat lokaal in het studiegebied verhoogde deposities zouden optreden omwille van deze laatste bronnen. Voor de meetplaatsen in landelijke gebieden rapporteert VMM sedert het einde van de jaren 90 een aanzienlijke daling qua gemeten deposities (zowat 50% afname). Onderstaande tabel VI.4.18 geeft een overzicht weer van de in het voorjaar en in het najaar 2007 gemeten maandgemiddelde dioxinedepositiemeetwaarden. De meetposten van Grimbergen, Oostende en Wilsele zijn meetstations gelegen nabij verschillende types afvalverbrandingsinstallaties. gemeten dioxinedeposities op deze locaties zijn uiteraard niet volledig toe te wijzen aan achtergrondwaarden en eigen bijdragen maar kunnen ook door andere bronnen beïnvloed worden. Tabel VI.4.18 Overzicht van de maandgemiddelde dioxinedepositiemeetwaarden in (VMM) Meetplaats Voorjaar '07 Najaar '07 Voorjaar '08 Najaar 08 Grimbergen 3,0 5,8 9,9 3,4 Oostende 5,9 7,0 4,7 Wilsele 1 - Electrabel 3,6 3,9 4,7 5,5 Mol (Hoeve SCK) 1,1 3,8 2,8 4,9 Depositie > 26 pg TEQ/m².dag = verhoogde waarde Depositie 6 < x 26 pg TEQ/m².dag = matig verhoogde waarde Deposities 6 pg TEQ/m².dag = geen verhoogde waarde Z WARE METALEN Voor zware metalen wordt onderscheid gemaakt tussen de fractie aanwezig in zwevend stof en de neervallende fractie. Voor geen van beide zijn er meetstations in of nabij het studiegebied. Behoudens in aanwezigheid van belangrijke lokale bronnen worden geen aanzienlijk verhoogde waarden verwacht. Er zijn momenteel geen gegevens bekend die erop wijzen dat aanzienlijk verhoogde concentraties in het studiegebeid zouden optreden. Zo zijn er ons geen specifieke bronnen in de omgeving bekend (behoudens wegverkeer en verwarmingsemissies bij gebruik van vaste of vloeibare brandstoffen zoals steenkool, hout(afval), zware stookolie, ) die voor een verhoogde achtergrondconcentratie kunnen zorgen. Er kunnen ook geen waarden vooropgesteld worden uitgaande van literatuurgegevens. Er kan aangenomen worden dat er terzake geen overschrijdingen van grens- of streefwaarden te verwachten zijn. Bij de bepaling van de impact kan dan ook rekening gehouden worden met de achtergrondconcentraties zoals gerapporteerd door VMM. Deze zijn opgenomen in onderstaande tabel VI Deze depositiewaarden liggen grotendeels hoger dan door de VMM gemeten depositiewaarden ter hoogte van achtergrondmeetstations in natuurgebieden (zie tabel VI.4.20).

168 EFFECTVOORSPELLING EN BEOORDELING p. VI.63 Tabel VI.4.19 Jaargemiddelde achtergrondconcentratie aan zware metalen (2007) in PM10-fractie van zwevend stof en jaargemiddelde doelstellingen (VMM) lood cadmium zink koper nikkel arseen chroom antimoon mangaan ng/m³ ng/m³ ng/m³ ng/m³ ng/m³ ng/m³ ng/m³ ng/m³ ng/m³ Achtergrond (40WZ02) 10 0, ,7 5 0,3 15 Vlarem-II 30 EU-grenswaarde EU-streefwaarde WGO richtwaarde : streefwaarde welke na 2012 zoveel mogelijk dient gehaald te worden Tabel VI.4.20 Overzicht van de gemiddelde depositie aan zware metalen in natuurgebieden (2007) uitgedrukt in µg/m².dag (VMM) lood cadmium zink koper nikkel arseen chroom antimoon mangaan µg/m².d µg/m².d µg/m².d µg/m².d µg/m².d µg/m².d µg/m².d µg/m².d µg/m².d natuurgebieden 8 0, ,5 0,7 1,5-25 Vlarem-II grenswaarde 3000 EU-grenswaarde Vlarem-II-richtwaarde WGO richtwaarde

169 p. VI.64 V ERZURENDE DEPOSITIE Met betrekking tot de totale verzurende depositie zijn voor het studiegebied geen meetgegevens beschikbaar. Het meest nabijgelegen meetpunt situeert zich ter hoogte van Bonheiden. De totale verzurende depositie in 2007 bedroeg op deze plaats 2049 Zeq/ha.jaar (op gras), wat lager is dan de vooropgestelde MLTD van 2010 (2770 Zeq/ha.jaar). Er dient hierbij wel opgemerkt te worden dat verzurende depositie op bosgebieden beduidend hoger is dan op graslanden. De zure depositie is bij naaldbossen bijkomend nog beduidend hoger dan bij loofbossen. Daarnaast kunnen de depositiesnelheden van de verschillende verzurende parameters zeer sterk variëren van jaar tot jaar in functie van de weeromstandigheden. Zo hanteerde de VMM voor SO2 een depositiesnelheid op naaldbossen welke in 2005 een factor 2 groter was dan in Een belangrijke parameter die de zuurdepositie mee bepaalt is de ammoniakemissie, die voornamelijk veroorzaakt wordt door veeteelt. Op basis van de door VMM berekende waarden (VMM, 2009) xiii inzake zure depositie kan men stellen dat voor het studiegebied de zure depositie globaal gezien iets lager ligt dan het niveau van de middellange termijn doelstelling (2010). Voor Bonheiden wordt een depositieniveau berekend dat net iets hoger ligt dan deze doelstelling. De berekende waarde ligt wel aanzienlijk hoger dan de meetwaarde voor zure depositie op grasland. De zure depositie voor het studiegebied ligt wel aanzienlijk hoger dan de lange termijndoelstellingen. Tabel VI.4.21 Berekende verzurende depositie in het studiegebied (VMM, 2009, Zure regen in Vlaanderen. Depositiemeetnet verzuring 2007) SO2 (Zeq/ha) NOX (Zeq/ha) NH3 (Zeq/ha) Totale depositie (Zeq/ha) Kampenhout Haacht Bonheiden VOS Om de te verwachten concentraties aan VOS te kaderen ten opzichte van de achtergrondwaarden kan best vergeleken worden met de meetwaarden te Aarschot. Voor vergelijking ten opzichte van gebieden met intens wegverkeer kan vergeleken worden met het meetstation voor Borgerhout. Op geen van deze meetstations worden overschrijdingen van de doelstellingen gemeten. Ook voor het studiegebied kan, behoudens een mogelijks lokale invloed van een belangrijke plaatselijke bron, aangenomen worden dat ruimschoots aan de doelstellingen voldaan wordt. In tabel VI.4.23 in bjlage worden de jaargemiddelde concentraties voor verschillende VOS-parameters op verschillende lokaties weergegeven. HCL, HF EN NH3 Ook met betrekking tot deze stoffen zijn geen gegevens bekend. Enkel ten aanzien van ammoniak kan gesteld worden dat verhoogde achtergrondconcentraties mogelijk zijn omwille van onder andere emissies uit de landbouw (voornamelijk veeteelt en gebruik van meststoffen). Er zijn evenwel geen gegevens beschikbaar die zouden aanwijzen dat de grenswaarden of de te hanteren luchtkwaliteitsdoelstellingen overschreden zouden worden.

170 p. VI.65 G EUR Inzake geur kan verwezen worden naar een aantal specifieke emissies en/of immissies. Er zijn geen meetcampagnes bekend welke de geurbelasting binnen het studiegebied in kaart brengen. Zowel industriële emissies als verkeersemissies kunnen in het studiegebied aanleiding geven tot een specifieke geurimpact. Een aantal activiteiten in het studiegebied kunnen potentieel een geurimpact in de omgeving veroorzaken. Dit zou bvb mogelijks het geval zijn bij belangrijke emissies van solventen (bvb bij drukkerijen). Er zijn evenwel geen gegevens beschikbaar om dit verder in kaart te brengen. Ook de emissies van wegverkeer zijn een bron van geurimpact (in de onmiddellijke omgeving van drukke wegen). Deze impact neemt zeer snel af met de afstand tot de weg. Bij de impactbeoordeling van het project wordt de geur van de activiteit zelf in kaart gebracht en geëvalueerd. Cumulatieve effecten met eventueel andere geuren kunnen nauwelijks beoordeeld worden Luchtkwaliteit in het studiegebied op basis van interpolatiegegevens VMM Op basis van modelberekeningen en interpolaties kan voor enkele relevante parameters de actuele luchtkwaliteit in het studiegbied geëvalueerd worden. De hierbij berekende waarden voor een aantal rasters worden tabelmatig voorgesteld in tabel VI Tabel VI.4.22 Berekende jaargemiddelde immissies (bron VMM geoloket Advisering RUP Thema lucht) Totale index (gemiddelde ) X Y NO2 jaargemiddelde µg/m³ PM10 jaargemiddelde µg/m³ Aantal overschrijdingen norm PM10 daggemiddelde ,9 21, ,7 23, ,7 24, ,1 24,3 17 De berekende immissies van de, voor het project meest relevant geachte parameter (i.c. NO2), worden tevens op de figuur VI.4.2 in bijlage voorgesteld voor een groot deel van het studiegebied. Uit deze gegevens kan afgeleid worden dat binnen het studiegebied globaal gezien aan de luchtkwaliteitsdoelstellingen inzake NO2 en PM10 voldaan wordt. Uit de gegevens van PM10 kan bijkomend afgeleid worden dat ook aan de doelstelling inzake PM2,5 voldaan zal worden. De berekende gemiddelde NO2 en PM10 concentraties liggen hierbij goed in lijn met de meetwaarden te Aarschot. Dit sluit uiteraard niet uit dat in de onmiddellijke omgeving van relevante lokale bronnen er toch overschrijdingen van doelstellingen kunnen optreden. Dit hangt dan af van enerzijds de grootte en de plaats van de emissie, en anderzijds van de dispersiekarakteristieken (hoogte emissiepunt, weersomstandigheden,.).

171 p. VI Impact van lokale bronnen Bij de bespreking van de luchtkwaliteit werd de mogelijke impact van lokale bronnen aangegeven. Het is evenwel niet mogelijk deze te kwantificeren. Hierna wordt bijkomende aandacht besteed aan de mogelijke impact van luchtvaart, wegverkeer en gebouwverwarming. L UCHTVAART Niettegenstaande de continue monitoren in de onmiddellijke omgeving van de luchthaven van Zaventem regelmatig piekbelastingen waarnemen (vnl. van vetrekkende vliegtuigen), worden de jaargemiddelde concentraties slechts in beperkte mate mee beïnvloed door het luchtverkeer (bron VMM). Wegverkeer blijkt een veel belangrijkere impact te hebben op de luchtkwaliteit in de regio. Gezien de locatie van het studiegebied en gezien de hoogte waarop de vliegtuigen zich in het studiegebied bevinden, wordt er nauwelijks of geen impact verwacht van de vliegtuigemissies. Deze emissies worden in een veel grotere hoeveelheid lucht verdund in vergelijking met de emissies van het wegverkeer, zodat een aantoonbare impact op grondniveau onwaarschijnlijk lijkt. Een groot deel van de emissies verdunt zich bijkomend met hoger gelegen luchtlagen en veroorzaakt geen impact op grondniveau. Op basis van deze gegevens kan dan ook gesteld worden dat de impact van luchtvaart op de luchtkwaliteit in het studiegebied als verwaarloosbaar mag beschouwd worden. W EGVERKEER De impact van het wegverkeer doet zich voornamelijk voor in de onmiddellijke omgeving van belangrijke wegen en neemt snel af met de afstand tot de weg. De impact treedt vooral op, op het vlak van NO2 en (ultra) fijn stof. Bij een stijging van de belemmering van de doorstroming van het verkeer, zal de impact van de uitlaatgasemissies (welke de belangrijkste zijn) nog toenemen. Gezien de strenger wordende grenswaarden waaraan de uitlaatgasemissies moeten voldoen, kan aangenomen worden dat de impact in de toekomst aanzienlijk zal afnemen, behoudens een zeer aanzienlijke toename van het wegverkeer. Er wordt evenwel niet verwacht dat de verkeersemissies aanleiding zullen geven tot het optreden van een overschrijding van de jaargemiddelde doelstellingen (van NO2 en fijn stof). Met betrekking tot korte termijn doelstellingen (uur- en daggemiddelden) kan, rekening houdend met de aangenomen achtergrondconcentraties, gesteld worden dat de lokale verkeersemissies voor een beperkt deel mee verantwoordelijk kunnen zijn bij het desgevallend optreden van een overschrijding van de daggemiddelde grenswaarde voor fijn stof. Er dient hierbij aangegeven dat de impact van het wegverkeer snel afneemt met de afstand tot de weg. Ook de aanwezige bebouwing heeft hierbij een aanzienlijke invloed. In de mate dat er meer aanééngesloten bebouwing nabij de wegrand voorkomt zal de impact van het wegverkeer op de luchtkwaliteit nog aanzienlijk toenemen. Dit wordt veroorzaakt door een beperking van de verdunning van de polluenten.

172 p. VI.67 G EBOUWVERWARMING Gezien de beperkte grootte van de nabijgelegen woonkernen kunnen de emissies te wijten aan de gebouwverwarming in de omgeving van het projectgebied als beperkt en minder relevant aanzien worden. Deze emissies doen zich ook op iets grotere hoogte voor in vergelijking met de emissies van wegverkeer, zodat de impact, bij bvb. een gelijkaardige emissie (in ton/jaar), veel beperkter zal zijn. Wel dient ermee rekening gehouden te worden dat deze emissies zich uiteraard voornamelijk concentreren in de winter. De verwarmingsemissies in de omgeving van het projectgebied worden opgelijst in onderstaande tabel VI.4.24 Tabel VI.4.24 Verwarmingsemissies in de omgeving van het projectgebied (bron VMM) CO SOx NOx stof (totaal) CO2 huishoudens ton/jaar ton/jaar ton/jaar ton/jaar ton/jaar landbouw/tuinbouw tertiair Kampenhout 76,302 27,941 17,213 2,741 23,549 Haacht 61,427 38,409 21,048 2,823 29,611 Boortmeerbeek 54,438 32,716 19,143 2,428 26,798 Kampenhout 1,862 0,464 6,038 1,695 0,369 Haacht 0,809 1,323 2,854 0,799 0,53 Boortmeerbeek 1,499 1,895 5,019 1,436 0,658 Kampenhout 1,234 2,767 5,205 0,166 5,047 Haacht 1,17 2,549 5,195 1,161 5,225 Boortmeerbeek 0,845 1,929 3,614 0,118 3,533 totaal verwarmingsemissies 199, ,993 85,329 13,367 95, Besluit met betrekking tot de luchtkwaliteit in het studiegebied Globaal kan men volgende zaken stellen betreffende het studiegebied: Er treden periodieke overschrijdingen van de ozon- en fijn stof - doelstellingen op o inzake ozon doen deze overschrijdingen zich voor bij warm en zonnig weer; o inzake fijn stof zijn de overschrijdingen zeker te verwachten tijdens de periodes met temperatuursinversies; In hoeverre aan de doelstelling inzake de daggemiddelde PM10 grenswaarde (35 toegelaten overschrijdingen) voldaan wordt hangt zeer sterk af van de achtergrondconcentraties, en van de impact van de lokale bronnen. Zo kan het wegverkeer bij voorbeeld in de onmiddellijke omgeving van wegen mee verantwoordelijk zijn voor overschrijdingen van de daggemiddelde grenswaarde. Inzake PM2,5 wordt geen overschrijding verwacht van de doelstelling welke in 2015 van kracht wordt. Momenteel komen er geen tot matig verhoogde concentraties m.b.t. VOS, SO2, NOx en CO voor, zonder dat globaal gezien de doelstellingen overschreden worden (nabij een desgevallend belangrijke lokale bron zijn overschrijdingen evenwel niet a priori uit te sluiten). Momenteel komen er geen tot matig verhoogde deposities m.b.t. dioxines en neervallend stof voor, zonder dat globaal gezien de doelstellingen overschreden worden (nabij een desgevallend belangrijke lokale bron zijn overschrijdingen evenwel niet a priori uit te sluiten). Het af en toe optreden van geur valt niet uit te sluiten. Er zijn inzake zware metalen, HCl, HF en NH3 geen overschrijdingen van de doelstellingen te verwachten.

173 p. VI.68 Globaal gezien is de zure depositie in het studiegebied hoger dan de lange termijndoelstellingen, maar lager dan de middellange termijndoelstellingen zoals opgenomen in het Mina-plan, tenzij in de onmiddellijke omgeving van belangrijke lokale bronnen van verzurende emissies (NOx, SOx en NH3) zoals wegverkeer, veeteelt,. In de onmiddellijke omgeving van de belangrijkste wegen is een impact van het wegverkeer, vnl. inzake NO2 en (ultra) fijn stof te verwachten. Deze impact neemt snel af met de afstand tot de weg. De impact nabij aanééngesloten bebouwing op korte afstand tot de wegrand is hierbij groter dan in meer open gebieden. 4.3 R EFERENTIESITUATIE Relevante emissiebronnen bij de actuele bedrijfsvoering Op basis van de huidige activiteiten wordt de actuele impact van het bedrijf in kaart gebracht. Als meest relevante parameters kunnen hierbij beschouwd worden: Procesemissies Transportemissies bij aan- en afvoer van materialen E MISSIES PROCESACTIVITEITEN Er zijn weinig gegevens bekend over de emissies zoals ze momenteel optreden. Op basis van de aard van de activiteiten kan gesteld worden dat de belangrijkste parameter (fijn) stof betreft. De niet geleide en diffuse bronnen omvatten o.a. stofemissies te wijten aan aan- en afvoertransport laden, lossen, opslag, bedrijfsintern transport en verwerking (breken/zeven). Gezien de meeste activiteiten zich binnen in loodsen situeren kan evenwel aangenomen worden dat de impact ervan op de plaatselijke luchtkwaliteit beperkt is. Omwille van het feit dat deze activiteiten in de toekomstige situatie zullen verdwijnen zal ook de impact ervan wegvallen. Het wordt dan ook niet noodzakelijk geacht om in het kader van deze studie deze impact verder in kaart te brengen. T RANSPORTEMISSIES In het kader van dit project wordt de berekening van transportemissies minder relevant geacht dan de impact die transportemissies veroorzaken. Zeker de impact van vrachtwagentransport dient losgekoppeld te worden van de grootte van de emissies, gezien deze emissies een rechtstreekse impact hebben op het leefklimaat (en dit omdat het emissiepunt zich op leefniveau bevindt). Hierdoor zal er sneller een impact ontstaan in vergelijking met emissies via schouwen (een bepaalde emissie zal sneller een aantoonbare impact veroorzaken). In deze paragraaf wordt zowel de impact van het actueel als het toekomstig transport, na realisatie van het project, besproken. Op basis van de evaluatie van het aantal wegtransporten (zie sectie VI.5.1 mobiliteit) wordt de impact ervan in kaart gebracht. Als belangrijkste parameters worden hierbij NOx (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5) beschouwd. Voor het in kaart brengen van de voornaamste emissies wordt gebruik gemaakt van aantallen transporten zoals eerder in dit MER besproken en emissiekengetallen opgenomen in het model CAR Vlaanderen. Voor het bepalen van de impact van het vrachtwagentransport van en naar het bedrijf, wordt een impactberekening uitgevoerd met het model CAR-Vlaanderen. Bij de evaluatie wordt aangenomen dat al het transport dezelfde route volgt. Dit is dus als worst case benadering te beschouwen. Hieruit blijkt dat de impact van zowel het actueel vrachtwagentransport als van het toekomstig transport als beperkt kan beschouwd worden en enkel aantoonbaar geacht wordt in de onmiddellijke omgeving van de aanvoerweg.

174 p. VI.69 Er wordt tevens een berekening voor de toekomstige situatie uitgevoerd in de veronderstelling dat er geen scheepvaart mogelijk is gedurende een volledig jaar. In dit scenario wordt enkel, rekening houdend met de emissiekengetallen geldend voor 2010, voor NO2 een beperkte impact aangetoond. Dit wordt weergegeven in onderstaande tabel VI Hieruit kan ook besloten worden dat het inzetten van de scheepvaart voor een beperkte verbetering zorgt van de luchtkwaliteit langsheen de aan- en afvoerwegen. Tabel VI.4.25 Impact v/h vrachtwagentransport op 15 m van de weg, in de actuele situatie, bij autonome ontwikkeling en in de toekomstige situatie (simulatie met of zonder scheepvaarttransport voor Recover Energy N.V.) Impact vrachtwagentransport Bij actuele transportaantallen Toekomstige situatie na projectrealisatie Toekomstige situatie na projectrealisatie (simulatie zonder scheepvaart, dus met maximale impact) Jaargemiddelde bijdrage in µg/m³ Bijdrage NO2 1 < 1 < 1 < 1 < 1 1 < 1 Bijdrage PM10 < 1 < 1 < 1 < 1 < 1 < 1 < 1 Bijdrage PM2,5 < 1 < 1 < 1 < 1 < 1 < 1 < 1 Voor de effectieve beoordeling van het wegtransport veroorzaakt door het project zou men in principe rekening moeten rekening houden met het saldo inzake wegtransport, gezien het actueel transport wegvalt. Bij de berekeningen werd echter uitgegaan van het totale transport gegenereerd door het project. Dit impliceert dat er worst case gerekend werd. Met betrekking tot PM2,5 kan gesteld worden dat de impact ervan iets lager zal zijn (op kwantitatieve basis) dan de impact van PM10. De fijn stofemissies van uitlaatgassen bestaan nagenoeg volledig uit PM2,5 maar bij de slijtage emissies (rem-, banden- en wegdekslijtage) en de resuspentie emissies (opwaaiend stof) is het aandeel PM2,5 veel beperkter. Door een te verwachten verbetering van de kwaliteit van de uitlaatgassen wordt voor de toekomst een gunstige ontwikkeling verwacht met betrekking tot de impact van het wegverkeer, zelfs bij toenemende verkeerstrafiek. Globaal kan gesteld worden dat zowel de impact van het actueel transport als van het vrachtwagentransport na projectrealisatie als beperkt/verwaarloosbaar kan beschouwd worden. Bij aanzienlijk gebruik van scheepvaart voor de aan- en afvoer van goederen dient uiteraard ook met de verbrandingsemissies en de impact op de luchtkwaliteit rekening gehouden te worden. Globaal gezien kan men stellen dat het brandstofverbruik, en de hiermee gerelateerde CO2 emissie bij scheepvaart beperkter zal zijn dan bij vrachtwagentransport. Ten aanzien van de emissieniveaus van andere parameters zoals (ultra) fijn stof, NOx,. is een dergelijke conclusie minder evident. Omwille van de steeds strenger wordende emissieeisen voor vrachtwagens, en de relatief snelle vervangingsfrequentie, nemen de emissieniveaus bij vrachtwagentransport zeer snel af, waarbij deze vaak geringer worden dan deze van scheepvaart. Bij deze laatste dient rekening gehouden te worden met enerzijds een minder streng emissiekader (in de toekomst worden wel strengere eisen gehanteerd op basis van Europese wetgeving), en anderzijds een veel langere levensduur van de ingezette motoren. Een werkingsperiode van grootteorde 20 jaar is hierbij voorop te stellen, zodat het veel langer duurt vooraleer nieuwe motoren met lagere emissies geïntroduceerd worden. Ook het voor- en natransport dient bij scheepvaart mee in rekening gebracht te worden bij de beoordeling van de globale emissieniveaus.

175 p. VI.70 Een bijkomend element dat bij de vergelijking in rekening dient gebracht te worden is de mate van fileverkeer. Bij fileverkeer nemen de transportemissies aanzienlijk toe. In de mate dat extra vrachtwagenverkeer aanleiding geeft tot extra fileverkeer dient ook met de extra emissies van de andere voertuigen rekening gehouden te worden bij een vergelijking tussen de emissies veroorzaakt door wegverkeer en scheepvaart. In het kader van dit project-mer wordt het evenwel niet relevant geacht om een gedetailleerd kwantitatief onderzoek uit te voeren naar de emissieniveaus die met het transport gepaard gaan. Van groter belang is de impact die deze emissies veroorzaken. De impact van verkeer zal zich in veel grotere mate voordoen in de onmiddellijke nabijheid van de bronnen in vergelijking met de impact van bij voorbeeld industriële bronnen, gezien de beperkte emissiehoogte. Bij wegverkeer dient wel aangegeven te worden dat omwille van de grotere turbulenties die veroorzaakt worden (behalve uiteraard bij file verkeer) de uitlaatgassen initieel in een grotere mate met buitenlucht zullen gemengd worden (grootte orde kan men stellen dat zelfs op een hoogte van +- 10m nog een rechtstreekse impact van de uitlaatgassen van wegverkeer kan aangetoond worden) dan deze van scheepvaart (de grootte en de snelheid van de voertuigen zijn bepalend voor deze turbulentie). In die zin zou men kunnen stellen dat de impact op grondniveau vlakbij de vaarwegen relatief gezien (in de mate dat dezelfde emissiegrootte beschouwd wordt) groter is dan deze langs wegen. Op iets grotere afstand zal dit verschil snel uitgevlakt worden. Langs gewone wegen dient rekening gehouden te worden met locaties waar de dispersie beperkter is door de invloed van (aaneengesloten) bebouwing. Op deze locaties zal de impact dan ook toenemen. Dergelijk effect is bij scheepvaart niet relevant zodat de verdunning sneller zal optreden, en gemiddeld gezien de afstand met een aantoonbare impact kleiner zal zijn. De scheepvaartemissies en de belangrijkste impact ervan situeren zich ook doorgaans op grotere afstand tot de bewoning in vergelijking met wegverkeer, waarbij frequent een impact in de onmiddellijke omgeving van bewoning ontstaat. Ook worden de weggebruikers veel sterker beïnvloed door de emissies van wegverkeer. Globaal gezien kan dan ook gesteld worden dat de impact van wegverkeer op de luchtkwaliteit, op lokaties waar de meeste mensen blootgesteld worden, groter zal zijn dan deze van scheepvaart. Ter hoogte van de sluizen wordt door de scheepvaart de hoogste impact verwacht gezien de emissies op die locaties gedurende een veel langere periode optreden. Gezien het zeer beperkt aantal transporten langsheen het kanaal Leuven-Dijle wordt nauwelijks of geen impact van de scheepvaart op de plaatselijke luchtkwaliteit verwacht. Een beperkte impact wordt enkel verwacht nabij de sluizen. Op basis van prognoses inzake achtergrondconcentraties zoals opgenomen in het model CAR-Vlaanderen kan aangenomen worden dat in de toekomst de achtergrondconcentraties verder zullen afnemen, zodat er extra milieugebruiksruimte ontstaat voor nieuwe initiatieven. Tabel VI.4.26 Actuele en toekomstige achtergrondconcentraties opgenomen voor locatie Kampenhout-Sas in model CAR-Vlaanderen v2.0 Achtergrondwaarden in µg/m³ NO2 20,6 19,8 18,3 PM10 23,1 21,0 20,4 PM2,5 16,6 15,3 14,9

176 p. VI Beoordeling impact in de referentiesituatie Ten aanzien van de actuele impact van het bedrijf kan gesteld worden dat: de impact van de procesemissies minder relevant zijn de impact van de transportemissies eveneens als beperkt mogen beschouwd worden. Deze impact zal bij autonome ontwikkeling (zonder realisatie van het project) nog afnemen gezien de te verwachten verbetering van de kwaliteit van de uitlaatgassen door strengere Europese wetgeving. 4.4 G EPLANDE SITUATIE De effectvoorspelling voor de geplande fase bespreekt in eerste instantie de aanlegfase en beoordeelt daarna de exploitatiefase Aanlegfase In de aanlegfase worden verschillende activiteiten voorzien die elk een impact op de plaatselijke luchtkwaliteit kunnen uitoefenen: Afbraak en afvoeren puin; Gronduitgravingen en grondafvoer; Bouwfase; Voor elk van deze fases is voornamelijk de emissie van stof en fijn stof van belang, alsook de emissies van de uitlaatgassen van werftransport en machines. Voor geen van deze activiteiten kan op een nauwkeurige wijze de emissie geschat worden, enerzijds omwille van het feit dat er geen nauwkeurige emissiefactoren bekend zijn, en anderzijds omwille van de zeer grote invloed die de meteo omstandigheden kunnen uitoefenen op dergelijke emissies. Van een aantal belangrijke aspecten (impact transportemissies) wordt een indicatieve schatting van de mogelijke impact weergegeven. Voor het vrachtwagenverkeer gegenereerd door onder meer de belangrijke hoeveelheid bodemverzet en grondafvoer wordt de impact buiten het projectgebied in kaart gebracht. Het aantal vrachtwagentransporten noodzakelijk voor de afvoer van puin en grond en voor de aanvoer van bouwmaterialen wordt geschat en de mogelijke impact van de emissies van de uitlaatgassen van deze vrachtwagens wordt beoordeeld. De impactbeoordeling gebeurt met behulp van het model CAR-Vlaanderen. Op basis van het berekende aantal transporten tijdens de werken, en de voorziene werkingsperiode, kan de impact van de uitlaatgassen van dit transport als beperkt/nauwelijks relevant beoordeeld worden. Indien al dit transport langsheen hetzelfde wegsegment zou rijden blijkt de impact inzake NO2, PM10 en PM2,5 kleiner te zijn dan 1 µg/m³. Wel dient rekening gehouden te worden met mogelijke emissies van opwaaiend stof door dit transport. Vooral de mate van vervuiling van wegen gekoppeld aan de weersomstandigheden is hierbij bepalend. Door het nemen van milderende maatregelen waarbij vervuiling van de weg zoveel mogelijk vermeden wordt (bvb frequent reinigen, natspuiten) kan de emissie van opwaaiend stof echter zeer sterk gereduceerd worden. Voor de feitelijke sloop-, grond- en bouwactiviteiten zijn evenwel geen voldoende nauwkeurige emissiekengetallen beschikbaar om het effect hiervan voldoende nauwkeurig kwantitatief in kaart te brengen, zodat een kwantitatieve impactevaluatie ervan weinig zinvol geacht wordt. Voor deze activiteiten zal dan ook nadruk gelegd worden op enerzijds een kwalitatieve beoordeling en anderzijds op mogelijke milderende maatregelen.

177 p. VI Exploitatiefase De impact van de toekomstige bedrijfsactiviteiten wordt in kaart gebracht door evaluatie van zowel de geleide als de niet geleide bronnen. De emissiebronnen die in de actuele situatie bestaan komen te vervallen. Dit zal uiteraard resulteren in het wegvallen van de impact van deze huidige activiteiten. Als belangrijkste nieuwe geleide en niet geleide emissiebronnen kunnen beschouwd worden: de aanvoer van afvalstoffen; de afvoer van residu s; de ventilatie-emissies van het gebouw (bij stilleggen van de oven); de emissie van de verbrandingsinstallatie; Enkel de emissie van de verbrandingsinstallatie verloopt via een geleide bron. De hoogte van de schouw werd niet projectmatig vastgelegd en wordt afgestemd op de resultaten van de impactberekeningen in de discipline lucht. Op deze wijze kan men reeds aannemen dat de schouwhoogte zal voldoen aan de Vlarem II bepalingen welke veel minder streng zijn dan de criteria welke bij de impactbeoordeling in het kader van een MER gehanteerd worden. In die zin kan men stellen dat de schouwhoogte afgeleid uit impactberekeningen bij MER-plichtige projecten hoger is dan de wettelijk vastgelegde verplichtingen in Vlarem II De aanvoer van de afvalstoffen en de afvoer van de residu s Bij de aan- en afvoer spelen de emissies van de uitlaatgassen een relevante rol. De lokale impact van het vrachtwagenverkeer is in deze voornamelijk van belang, en in mindere mate de totale emissie. Daarom wordt bij de effectbespreking de nadruk gelegd op de rechtstreekse impact op de omwonenden. Met betrekking tot de aan- en afvoer via binnenschepen kan gesteld worden dat de mate waarin de scheepvaart ingezet wordt, de impact van het wegverkeer zal verminderen. Deze impactdaling van het wegverkeer doet zich op sommige plaatsen vlakbij de bewoning voor (bvb op 15m van de wegas). Gezien de afstand van de bewoning tot de vaarweg op het kanaal doorgaans (aanzienlijk) groter is, is de impact van het scheepverkeer minder relevant. Het inzetten van de scheepvaart resulteert in een afname van het brandstofverbruik, dus van de CO2 emissies. Ten aanzien van de andere parameters is geen éénduidige vergelijking mogelijk. De emissies hangen namelijk in belangrijke mate af van de wijze waarop vrachtwagentransport plaatsvindt: zo is fileverkeer bepalend voor de emissie niveaus. Ten opzichte van doorstromend vrachtwagenverkeer is het niet zo dat scheepvaart per definitie resulteert in gunstigere emissies (behoudens CO2). Dit is te wijten aan de hogere emissies van scheepvaartmotoren, de langere levensduur ervan en het minder strikte wettelijk kader ten aanzien van emissiereducties. Ook het voor- en natransport voor de scheepvaart dat plaatsvindt over de weg, zal een invloed uitoefenen op de uiteindelijke balans. Er kan gesteld worden dat in de mate waarin de scheepvaart de filevorming terugdringt een gunstige impact op de globale emissieniveaus mag verwacht worden, gezien niet alleen de beschouwde vrachtwagentransporten maar ook alle andere weggebruikers minder filevorming zullen kennen. Deze beschouwing is correct op voorwaarde dat een verbeterde doorstroming niet leidt tot een verkeersaantrekkend effect. In het kader van een MER is het evenwel niet de bedoeling om een soort levenscyclus analyse uit te voeren om de verschillende modi met elkaar te vergelijken, om de effecten van een modal shift in kaart te brengen of om verschillen in de emissies van deze transporten te kwantificeren naargelang het transport zich voordoet van en naar de projectsite dan wel naar andere verbrandingsinstallaties.

178 p. VI.73 De impact van het aantal vrachtwagentransporten wordt berekend met behulp van het model CAR-Vlaanderen. De resultaten hiervan werden reeds bij de bespreking van de referentiesituatie opgenomen (zie tabel VI.4.25). Hieruit blijkt dat deze impact beperkt/verwaarloosbaar is. Bij projectrealisatie vervalt het actuele vrachtwagentransport van en naar de site zodat de impact van het saldo aan verkeer nog beperkter is. Zelfs bij uitval van de scheepvaart kan het effect van vrachtwagentransport nog als beperkt beschouwd worden. Ten aanzien van de aanvoer per container kan gesteld worden, gezien het gesloten containers betreffen, en gezien deze bij ontvangst in een gesloten hal (die in onderdruk gehouden wordt) geplaatst worden alvorens leeggemaakt te worden, dat de emissies hieruit (bvb. geur, maar ook aerosolen en hiermee gerelateerde microbiële verontreinigingen) als verwaarloosbaar kunnen beschouwd worden. De afgezogen lucht wordt mee verbrand en wordt via de rookgasreiniging mee gereinigd. Thermische verbranding wordt als meest performante techniek beschouwd in het kader van geuremissiereductie. Algemeen gezien, kan men stellen dat, afhankelijk van de aard van het aangevoerde afval bij aanvoer via vrachtwagens niet a priori uitgesloten kan worden dat een voorbijrijdende vrachtwagen een kortstondige geurwaarneming met zich meebrengt, zeker bij warme weersomstandigheden. Veel hangt hierbij echter af van het type afval, de duur van de opslag van het afval alvorens het opgehaald werd,.. Dit zijn elementen waarop de exploitant geen vat heeft. De emissies die met deze transporten gepaard gaan zullen echter ook zonder de realisatie van het project optreden bij de transporten naar andere verbrandingsinstallaties, waarbij mogelijks langere verplaatsingen optreden. Met betrekking tot de impact van het transport met schepen, kan gesteld worden dat door het project het aantal transporten, relatief gezien, aanzienlijk zal toenemen. Het absolute aantal transporten is echter dermate beperkt dat ook in de toekomstige situatie er nauwelijks of geen aantoonbare impact op de locale luchtkwaliteit te verwachten is. Uiteraard zal in de mate dat het scheepvaarttransport zorgt voor een afname van vrachtwagentransport de impact in de onmiddellijke omgeving van de wegen afnemen. Meer scheepvaartransport zal uiteraard ook leiden tot meer frequente belemmering van het wegverkeer ter hoogte van de bruggen over het kanaal. Door de deskundige mobiliteit werd het verkeer over deze bruggen, de impact op wachtrijen en dergelijke meer in kaart gebracht. Uitgaande van de verkeersaantallen in de spitsuren wordt met behulp van de omrekeningsfactoren welke door LNE ter beschikking gesteld worden, de etmaaldensiteiten berekend (voor impactberekeningen met CAR- Vlaanderen v2.0). Die berekeningswijze die leidt tot de hoogste etmaaldensiteit wordt hierbij gehanteerd. Dit blijkt de berekeningswijze te zijn waarbij zowel de morgen- als de avondspits in rekening gebracht wordt. De impactberekeningen worden uitgevoerd voor die brug waar de hoogste etmaaldensiteit berekend wordt, i.c. de Hofstadebrug (realiseert o.a. de verbinding tussen de N26 en de E19). Verder wordt bij de berekeningen ook enige mate van fileverkeer ingeschat. Rekening houdend met het aantal keer dat gemiddeld de brug open gaat tijdens de spitsuren (4 per dag), en de aanname dat bij realisatie van het project er één extra transportbeweging per dag tijdens de spitsuren zal plaatsvinden, wordt bij de berekeningen een aandeel fileverkeer van 8% in de referentie situatie en van 10% in de toekomstige situatie gehanteerd. De mate waarin de chauffeurs de motor van hun voertuigen stilleggen tijdens de wachtperiode kan modelmatig niet in rekening gebracht worden. De berekende impact dient beschouwd te worden als een indicatieve impactberekening gezien de mate van onzekerheid die met de gehanteerde aannames gepaard gaan.

179 p. VI.74 De berekende extra impact is niet van die aard dat hierdoor overschrijdingen van de jaargemiddelde grenswaarden zullen optreden. Bij de berekening wordt een modelmatige overschatting ingevoerd door ook op zaterdag, zondag en in verlofperiodes fileverkeer mee in rekening te brengen. De resultaten van de berekening worden in onderstaande tabel weergegeven. Tabel VI.4.27 Indicatief berekende extra jaargemiddelde impactbijdrage te wijten aan frequenter open gaan van de Hofstadebrug door extra gegenereerd scheepvaartverkeer en extra filevorming tijdens de spitsuren Jaargemiddelde extra bijdrage in µg/m³ Bijdrage NO2 1,4 Bijdrage PM10 0,1 Bijdrage PM2,5 < 0,1 De impact van het effect dat de bruggen meer geopend zullen zijn kan ter hoogte van de Hofstadebrug als beperkt ingeschat worden. Ter hoogte van de andere bruggen zal de impact nog minder relevant zijn. Ter hoogte van de Hofstadebrug dient ook rekening gehouden te worden met de impact van wachtrijen op de verkeersdoorstroming t.h.v. het kruispunt met de N26. Indien de wachtrij tot dit kruispunt reikt wordt ook een toenemende impact verwacht van het verkeer op de N26. Mogelijke mildering kan gerealiseerd worden: in de mate dat de chauffeurs de motoren stilleggen tijdens de wachtperiode; het toepassen van een dubbele wachtrij zal een gunstig effect hebben op de doorstroming t.h.v. de N26 en leiden tot een lagere impact t.h.v. het kruispunt met de N26; vermijden van scheepvaartransporten tijdens de spitsuren zal uiteraard eveneens leiden tot een verlaagde impact Hier dient aan toegevoegd te worden dat deze effecten eveneens zullen optreden in de mate dat bij de toekomstige ontwikkelingen er meer scheepvaart zal optreden (wat een Vlaamse beleidsdoelstelling is), ongeacht de oorsprong van deze toename zoals bvb meer scheepvaart voor Cargill, bij aan- en afvoer van bouwstoffen, brandstoffen, reductie van afvaltransporten, De ventilatie-emissies van de gebouwen Gezien het gebouw in onderdruk gehouden wordt, gezien de afgezogen lucht gebruikt wordt als verbrandingslucht voor de installatie en gezien er zoveel mogelijk met gesloten poorten gewerkt wordt, kan gesteld worden dat bij normale bedrijfsvoering geen of nauwelijks ventilatie-emissies optreden. Hiermee wordt voldaan aan de BBT bepalingen. Tijdens de stilstandperiodes van de afval-energiecentrale is er geen verbrandingslucht nodig, en dient op een andere wijze de vrijzetting van mogelijke diffuse emissies vermeden te worden. Onder deze omstandigheden wordt lucht uit de gebouwen afgezogen en afgeleid naar een actieve koolfilter, waar deze ontgeurd wordt vooraleer hij uitgeblazen wordt. De potentiële stof- en geuremissies worden zo tot een minimum herleid. Ook voor accidentele situaties, waarbij door uitval/langdurige stilstand van de afval-energiecentrale de af te zuigen binnenlucht niet kan verbrand worden, wordt een projectgeïntegreerde maatregel voorzien overeenkomstig de BBT/Bref bepalingen die stellen dat de lucht in een dergelijk geval via een zuiveringsinstallatie afgezogen te worden. Er zijn evenwel geen kwantitatieve gegevens beschikbaar welke een kwantitatieve beoordeling mogelijk maken. Gezien de emissie via een verhoogd emissiepunt vrijkomt, kan aangenomen worden dat er geen negatieve impact op de luchtkwaliteit op leefniveau ontstaat.

180 p. VI.75 Ook ter hoogte van het voorziene extra stortpunt aan de overkant van het kanaal en de transporttunnel wordt afzuiging van ventilatielucht voorzien om de eventuele impact naar de omgeving (stof en geur) te vermijden. Deze afgezogen lucht kan hierbij via de stortbunker afgeleid worden naar de oven als verbrandingslucht. Indien te hoge luchtstromen zouden optreden en bij het stilleggen van de oven, wordt de afgezogen lucht via een filterinstallatie geleid alvorens geloosd te worden. Er is bijkomend extra ventilatie voorzien ter hoogte van de stortbunker met afzuiging over actief koolfilter. Door het voorzien van extra afzuigingen en filterinstallaties voor de ventilatielucht, ook ter hoogte van de storttrechter aan de overkant van het kanaal, wordt ook aan de BBT bepalingen terzake voldaan, en wordt geen impact verwacht ten aanzien mogelijke stof- en geurhinder. Gezien het storten van materiaal ook op deze lokatie inpandig verloopt, worden potentiële emissies van stof en geur vermeden, mede door de beperkte onderdruk die voorzien wordt door de afzuiging en nabehandeling van de lucht van de storttrechter De emissies van de verbrandingsinstallatie De emissies van de bestaande installaties op de projectlocatie vallen in de toekomst weg, gezien de installaties uit dienst genomen worden op de site. Het betreffen voornamelijk diffuse emissies. De locale impact die veroorzaakt wordt door deze activiteiten zal verdwijnen. In hoeverre deze installaties op een andere locatie al of niet opnieuw in gebruik genomen worden en wat de effecten daarvan kunnen zijn, behoort niet tot het studiedomein van dit MER. Hier wordt dan ook niet nader op ingegaan. De relevante emissies van de verbrandingsinstallatie die kunnen optreden zijn afhankelijk van de aard en de hoeveelheden van de afvalstoffen die verbrand worden. In wat volgt worden twee scenario s uitgewerkt naargelang de samenstelling van de te verbranden afvalstoffen (zie ook tabel III.1.1). De mogelijke impact voor beide scenario s met betrekking tot de aan- en afvoer werd hierboven reeds in kaart gebracht. Enkel bij uitval/langdurige stilstand van de oven kan de afgezogen lucht van de hal niet mee verbrand worden. Overeenkomstig de BBT/Bref bepalingen dient een noodsysteem aanwezig te zijn dat ervoor zorgt dat de afgezogen lucht minmaal gefilterd wordt alvorens geloosd te worden. Dit dient als een projectgeïntegreerde milderende maatregel in geval van het optreden van stilstand en van noodsituaties beschouwd te worden. De emissies worden enerzijds bepaald op basis van de te verwachten concentraties aan de ingang van de rookgasreiniging, en anderzijds op basis van de debieten en de verwijderingrendementen van de rookgasreiniging. Gezien de noodzakelijk vereiste rendementen van de rookgasreiniging om tot voldoende lage emissies te komen, is er nauwelijks een verschil qua emissie te verwachten naargelang de scenario s (inzake de samenstelling van de te verbranden afvalstoffen). De te verwachten fluctuaties die optreden voor één scenario bij normale bedrijfsvoering kunnen als bepalend aanzien worden inzake de ogenblikkelijke concentraties die kunnen optreden. In onderstaande tabellen VI.4.28, VI.4.30 en VI.4.31 worden de emissies voor elk scenario afzonderlijk, alsook het verschil tussen de emissies van beide scenario s opgenomen.

181 p. VI.76 Tabel VI.4.28 Emissiegrenswaarden en te verwachten emissieniveaus en massa-uitstoten bij hoofdscenario 1 (zonder huishoudelijke afvalstoffen) Emissiegrenswaarden cfr. Artikel 5.2.3bis Verwachte emissies Parameter Eenheid daggemiddelde 100 % halfuurswaarde 97% halfuurswaarden daggemiddelde concentratie temperatuur C 128 O2 vol-% 9,6 debiet, nominaal reëel m³/u massadebiet, kg/uur massadebiet, ton/jaar Waarden bij 11 vol-% O2 debiet, nominaal, genormeerd Nm³/uur debiet, nominaal, genormeerd Nm³ dr/uur stof mg/nm³ ,7 5,3 TOC mg C/Nm³ ,7 5,3 HCl mg/nm³ ,7 5,3 HF mg/nm³ ,5 0,1 0,5 SO2 mg/nm³ ,6 21,1 NOx (4) mg/nm³ ,2 57,9 CO mg/nm³ (1) 30 3,9 31,6 NH3 mg/nm³ 5 0,7 5,3 zware metalen Hg mg /Nm³ 0,05 0,01 0,001 0,011 Cd+Tl mg /Nm³ 0,05 0,02 0,003 0,021 som andere (2) mg /Nm³ 0,5 0,2 0,026 0,211 mg/uur g/jaar dioxines (3) ng TEQ/Nm³ 0,1 0,05 0,007 0,053 (1) 150 als 10-minutengemiddelde (2) som van Sb, As, Pb, Cr, Co, Cu, Mn, Ni, V, en Sn (3) dioxines gemeten over een periode van 6 tot 8 uur (4) als jaargemiddelde NOx geldt 125 mg/nm³ bij capaciteit van > 6 ton/uur De emissiewaarden die hierbij gehanteerd worden zijn, behoudens inzake NOx, als conservatieve waarden te aanzien. De gehanteerde jaargemiddelde concentratie inzake NOx is voor de beschouwde installatie wel als technisch haalbaar te aanzien bij optimale werking van de denox installatie en bij het inzetten van een aanzienlijke hoeveelheid ammoniak. Voor vergelijkbare installaties wordt in literatuurgegevens aangegeven dat jaargemiddelde concentraties van 80 tot mogelijk 70 mg/nm³ realiseerbaar zijn met een aanvaardbare inzet van ammoniak. Bij het streven naar nog lagere NOx concentraties dienen er dermate grote hoeveelheden ammoniak ingezet te worden, met als gevolg een aanzienlijke ammoniak doorslag, hogere emissies bij productie van ammoniak (is een zeer energie intensief productieproces), en de extra emissies bij transport voor de aanvoer, dat dit omwille van milieuredenen niet aan te raden is.

182 p. VI.77 Gezien uit de impactberekeningen blijkt dat voornamelijk de hogere percentielbijdrage het belangrijkst is, en gezien deze berekening uitgevoerd wordt met een aangenomen emissieniveau van 125 mg/nm³, en gezien de modelmatig ingevoerde worst-case benadering (8.760 uren continue werking op jaarbasis versus uren effectief te voorziene werkingsduur), leidt de gehanteerde aanname van 55 mg/nm³ als jaargemiddelde concentratie niet tot een onderschatting van de mogelijke effecten. Uiteraard zal een hogere jaargemiddelde concentratie wel leiden tot een hogere massa uitstoot. De impact hiervan kan op basis van een lineaire extrapolatie op eenvoudige wijze berekend worden. Bij een jaargemiddelde concentratie van bvb 110 mg/nm³ zal de massa uitstoot, en de jaargemiddelde concentratiebijdrage, een factor 2 hoger zijn. Dat voor de meeste stoffen behoudens NOx, de aangenomen emissiewaarden als conservatieve schattingen kunnen aanzien worden, kan geïllustreerd worden op basis van de meetwaarden van bestaande huisvuilverbrandingsinstallaties in Vlaanderen en waarden geciteerd in literatuur. Deze worden weergegeven in onderstaande tabel VI Tabel VI.4.29 Emissieniveaus van enkele in werking zijnde Vlaamse huisvuilverbrandingsinstallaties voorzien van denoxinstallaties ( xiv ) en literatuurgegevens Cuyck, biomassa centrale Nl xv (+- in 2000) Waarden bij 11 vol-% O2 MIROM Roeselare 2009 IVOO Oostende 2009 ISVAG Wilrijk 2009 stof mg/nm³ < 0,1 < 0,1 0, IVAGO Gent 2009 Verwachte emissies SITA (6) ReEnergy xvi Recover Energy N.V. aanname gemiddelde concentratie daggemiddelde grenswaarde Vlarem-II TOC mg C/Nm³ < 1 2 0,1 < 2 < HCl mg/nm³ ,6 9,5 0, HF mg/nm³ 0,3 0,4 < 0,1 0,5 0,5 1 SO2 mg/nm³ , (5 in 2008) NOx (4) mg/nm³ (5) 82 (75 in 2008) CO mg/nm³ NH3 mg/nm³ 0, zware metalen Hg mg /Nm³ 0,004 0,005 0,01 0,05 Cd+Tl mg /Nm³ < 0,01 0,01 0,02 0,05 som andere (2) mg /Nm³ 0,1 0,05 0,2 0,5 dioxines (3) ng TEQ/Nm³ < 0,001 < 0,01 < 0,01 0,005 0,05 0,1 (1) 150 als 10-minutengemiddelde (2) som van Sb, As, Pb, Cr, Co, Cu, Mn, Ni, V, en Sn (3) dioxines gemeten over een periode van 6 tot 8 uur (4) als jaargemiddelde NOx geldt 125 mg/nm³ bij capaciteit van > 6 ton/uur (5) lage NOx waarde door gecombineerd toepassen van SNCR en SCR Voor de verwachte emissies wordt in het MER opgemaakt voor deze installatie verwezen naar o.a. ervaringen bij (6) bestaande installaties en naar het document Dutch Notes on BAT for the Incineration of Waste, (Infomil, 2002)

183 p. VI.78 Dat permanent zeer lage dioxine emissies mogelijk zijn, en dat de aangenomen waarde voor de impactberekeningen bij Recover Energy N.V. als een zeer conservatieve schatting kan aanzien worden blijkt ook uit gegevens opgenomen uit de jaarverslagen van de betreffende Vlaamse huisvuilverbrandingsinstallaties zoals opgenomen in bijlage VI.4.1.Tabel VI.4.30 Emissiegrenswaarden en te verwachten emissieniveaus en massa-uitstoten bij hoofdscenario 2 (met huishoudelijke afvalstoffen) Emissiegrenswaarden cfr. Artikel 5.2.3bis Verwachte emissies Parameter Eenheid daggemiddelde 100 % halfuurswaarde 97% halfuurswaarden daggemiddelde concentratie temperatuur C 128 O2 vol-% 10,0 debiet, nominaal reëel m³/u massadebiet, kg/uur massadebiet, ton/jaar Waarden bij 11 vol-% O2 debiet, nominaal, genormeerd Nm³/uur debiet, nominaal, genormeerd Nm³ dr/uur stof mg/nm³ ,6 5,2 TOC mg C/Nm³ ,6 5,2 HCl mg/nm³ ,6 5,2 HF mg/nm³ ,5 0,1 0,5 SO2 mg/nm³ ,6 20,7 NOx (4) mg/nm³ (5) 7,1 (5) 56,8 (5) CO mg/nm³ (1) 30 3,9 31,0 NH3 mg/nm³ 5 0,6 5,2 zware metalen Hg mg /Nm³ 0,05 0,01 0,001 0,010 Cd+Tl mg /Nm³ 0,05 0,02 0,003 0,021 som andere (2) mg /Nm³ 0,5 0,2 0,026 0,207 mg/uur dioxines (3) ng TEQ/Nm³ 0,1 0,05 0,006 0,052 (1) 150 als 10-minutengemiddelde (2) som van Sb, As, Pb, Cr, Co, Cu, Mn, Ni, V, en Sn (3) dioxines gemeten over een periode van 6 tot 8 uur (4) als jaargemiddelde NOx geldt 125 mg/nm³ bij capaciteit van > 6 ton/uur (5) De in dit MER gehanteerde waarde kan als laag tot zeer laag aanzien worden in vergelijking met de emissies van de meeste bestaande installaties, en vereist de inzet van zeer aanzienlijke hoeveelheden ammoniak; uit literatuurgegevens blijkt dat er nauwelijks of geen milieuwinst te boeken valt bij concentraties lager dan 70 mg/nm³ De verschillen qua emissies, zoals opgenomen in tabel VI.4.31, zijn zoals eerder reeds aangegeven beperkt, en zijn nagenoeg louter kwantificeerbaar op basis van vrachten, gezien het grootste verschil zich situeert op het vlak van de afgasdebieten en het vochtgehalte van de afgassen. Gezien de beperkte verschillen komt dit niet tot uiting in de concentratieniveaus bij het referentiezuurstofgehalte van 11 vol-%. Bij de aansluitende impactbeoordeling zal dan ook rekening gehouden worden met de hoogste berekende emissie niveaus zoals ze zich voordoen bij hoofdscenario 1 (zonder huishoudelijke afvalstoffen). De impact bij scenario 2 zal iets kleiner zijn maar kan als nauwelijks verschillend beoordeeld worden ten opzichte van de impact bij scenario 1. g/jaar

184 p. VI.79 Hier kan ook nog opgemerkt worden dat behoudens inzake NOx, de gehanteerde aannames qua te verwachten concentraties als conservatief te aanzien zijn. Voor de parameters dioxines loopt het verschil tussen de bij de berekeningen gehanteerde waarde en de meetresultaten bij vergelijkbare installaties op tot een factor 10. De jaargemiddelde berekende impactbijdrage ligt dan ook een factor 10 hoger dan zou kunnen verwacht worden op basis van de meetwaarden op vergelijkbare installaties. Uit de gegevens van andere huisvuilverbrandingsinstallaties in Vlaanderen blijken de actuele NOx emissieniveaus zich te situeren tussen 75 5 en 150 mg/nm³ bij het inzetten van een SCR. Inzake NOx wordt bij de impactbeoordeling niet alleen rekening gehouden met een NOx emissies welke bij ver doorgedreven denox omstandigheden (die mits inzetten van zeer hoge hoeveelheden ammoniak technisch realiseerbaar zou zijn) rekening gehouden, maar wordt tevens de impact beoordeeld bij een jaargemiddelde emissie die meer dan dubbel zo hoog is dan de zeer lage waarde waarvan initieel werd uitgegaan. Dus zelfs indien de werkelijke gemiddelde NOx waarde hoger zal zijn dan de aangenomen waarde, dan nog kan de impactvoorspelling die in een later stadium van deze studie uitgevoerd wordt, als valabel aanzien worden. 5 Voor IVAGO Gent bedroegen de waarden in mg/nm³

185 p. VI.80 Tabel VI.4.31 Verschil in te verwachten emissieniveaus en massa-uitstoten tussen scenario 1 & 2 (sc1 min sc2) Parameter Eenheid Verschil qua verwachte daggemiddelde concentratie temperatuur C 0 O2 vol-% -0,4 debiet, nominaal reëel m³/u Waarden bij 11 vol-% O2 0 debiet, nominaal, genormeerd Nm³/uur debiet, nominaal, genormeerd Nm³ dr/uur 2500 Verschil qua massadebiet, kg/uur Verschil qua massadebiet, ton/jaar stof mg/nm³ 0 0,0125 0,1 TOC mg C/Nm³ 0 0,0125 0,1 HCl mg/nm³ 0 0,0125 0,1 HF mg/nm³ 0 0, ,01 SO2 mg/nm³ 0 0,05 0,4 NOx (4) mg/nm³ 0 0,1375 1,1 CO mg/nm³ 0 0,075 0,6 NH3 mg/nm³ 0 0,0125 0,1 zware metalen Hg mg /Nm³ 0 2,5E-05 0,0002 Cd+Tl mg /Nm³ 0 5E-05 0,0004 som andere (2) mg /Nm³ 0 0,0005 0,004 mg/uur g/jaar dioxines (3) ng TEQ/Nm³ 0 0, ,001 (2) som van Sb, As, Pb, Cr, Co, Cu, Mn, Ni, V, en Sn (3) dioxines gemeten over een periode van 6 tot 8 uur (4) als jaargemiddelde NOx geldt 125 mg/nm³ bij capaciteit van > 6 ton/uur Uitvoeringsalternatieven (varianten) Bij de effectbespreking kan nog melding gemaakt worden van een aantal uitvoeringsalternatieven. Er dient hierbij wel opgemerkt te worden dat ten aanzien van het aspect lucht de installatie reeds voldoet aan BBT/Bref bepalingen. Varianten bij de rookgaszuivering, welke ook als BBT beschouwd worden, zijn mogelijk. Deze uitvoeringsvarianten worden niet geplaatst omdat ze in een aantal gevallen aanleiding geven tot hogere emissies, zodat deze niet als relevant te beschouwen zijn in het kader van de effectvoorspelling (zie ook tabel IV.3.2). Dit is onder andere het geval bij het voorzien van een SNCR inzake NOx. Met deze techniek wordt een lager NOx verwijderingsrendement bekomen. Door Royal Haskoning (2009) xvii wordt in het MER inzake afvalverbranding bij AZN nv te Moerdijk, Nederland, uitgegaan van volgende elementen: bij SNCR, dat een hogere input vereist inzake ammoniak, worden NOx emissie niveaus van 70 mg/nm³ gehanteerd, en bij SCR een concentratie van 60 mg/nm³. Bij SNCR zou tevens een grotere ammoniak doorslag optreden. Omwille van deze redenen wordt het toepassen van SCR als meest milieuvriendelijk alternatief voorgesteld. Ook deze techniek wordt dus bij Recover Energy N.V. voorzien. In een andere aanvulling op een MER rapport wordt door Royal Haskoning (2010) xviii een extra ammoniak emissie van 200% berekend bij gebruik van SNCR in plaats van SCR. Bij SNCR wordt tevens uitgegaan van hogere concentraties van ammoniumzouten in de vliegas, wat zou kunnen leiden tot een geurimpact bij manipulatie van het vliegas. Bij SCR zoals dit voorzien wordt bij Recover Energy N.V. is dit niet het geval.

186 p. VI.81 Een variante welke voor een aantal parameters wel tot lagere emissies zou kunnen leiden bestaat in een bijkomende rookgaszuivering met zure/alkalische wassers. Hierdoor kunnen onder andere lagere emissies inzake HCl en HF gerealiseerd worden. Nadelen van deze techniek zijn o.a. De afgassen ondergaan een hogere drukval wat een hoger elektriciteitsverbruik met zich meebrengt (een meer performante zuig-trekventilator is noodzakelijk), waardoor een lager rendement en hogere emissies per eenheid geproduceerde kwh veroorzaakt worden; Het ontstaan van natte afgassen met een visuele vervuiling door het optreden van een waterdampwolk aan de uitlaat van de schouw, tenzij de afgassen opnieuw zouden opgewarmd worden (maar dit resulteert in extra energie verlies); Door de aanzienlijk lagere afgastemperatuur (+/- 70 C versus 120 C, behoudens heropwarming) zal de thermische trek van de schouw en de thermische pluimstijging afnemen, met hogere immissies tot gevolg; Het ontstaan van afvalwater dat dient nabehandeld te worden, waarbij vaste afvalstoffen worden gevormd, tenzij dit afvalwater als quenchwater bij de afgasnabehandeling gebruikt wordt; Het extra-verbruik van chemicaliën en hogere productie van reststoffen; In die zin kan de installatie van een bijkomende natte gaswassing, welke eveneens aan BBT/Bref bepalingen voldoet, niet als een betere techniek beschouwd worden, wel als een evenwaardige. Een variante die mogelijks zou kunnen toegepast worden betreft het gebruik van ureum in plaats van een ammoniakale oplossing bij de denox installatie. Beide worden echter als BBT beschouwd. Een vergelijking van beide stoffen komt aan bod in sectie IV.3.3. Een uitvoeringsvariant die aanleiding kan geven tot een nog meer doorgedreven reductie van de impact op het omgevingsniveau is het voorzien van een hogere schouw dan de minimale schouwhoogte zoals kan afgeleid worden uit de wettelijke Vlarem-II bepalingen. Een hogere schouw leidt uiteraard niet tot een emissie reductie, enkel tot een betere dispersie en lagere immissieniveaus Impactevaluatie De impactevaluatie wordt uitgevoerd op basis van de berekening van de bijdrage van het nieuwe project ten opzichte van de luchtkwaliteitsdoelstellingen. Bijkomend wordt ook geëvalueerd in hoeverre de bijdragen aanleiding kunnen geven tot het desgevallend overschrijden van doelstellingen, rekening houdend met de actuele achtergrondconcentraties I MPACT TRANSPORT De impact van het vrachtwagentransport werd reeds beoordeeld op basis van een impactberekening uitgevoerd met CAR-Vlaanderen (situatie 2010/2015). Hierbij werd geen rekening gehouden met het wegvallen van het transport voor de actueel uitgevoerde activiteiten. Bij realisatie van het project wordt slechts een beperkte toename van het vrachtwagenverkeer verwacht gezien de actuele transporten wegvallen, waarvan het aantal slechts beperkt lager is dan het aantal transporten veroorzaakt door het project zelf. De impact van het vrachtwagentransport veroorzaakt door het project kan als beperkt/verwaarloosbaar beschouwd worden. Ten aanzien van het effect veroorzaakt door het inzetten van scheepvaart dient men te wijzen op de beleidsdoelstellingen van de waterwegbeheerders die voor nieuwe activiteiten het gebruik van het kanaal als transportweg verplicht stelt. In die zin voldoet het project aan deze bepalingen.

187 p. VI.82 Uitgaande van het scenario met de hoogste impact ten aanzien van aantal binnenschepen, in casu 9 per week, of 1,5 gemiddeld per dag (dit is scenario 1 cfr. tabel III.1.1), kan gesteld worden dat deze impact als beperkt kan beschouwd worden. Door de openstaande bruggen bij het voorbijvaren van schepen zullen meer wagens per dag gedurende een beperkte tijd dienen stil te staan. Het aangeven dat op die ogenblikken de motoren dienen stilgelegd te worden kan ervoor zorgen dat de impact zeer beperkt is. Bij het laten draaien van de motoren zal er een grotere impact optreden. Deze hogere impact is enkel te verwachten langs de wegsegmenten met aanzienlijk verkeer. Dit is met name het geval voor het wegsegment dat ter hoogte van Hofstade voor een verbinding zorgt tussen de Leuvense Steenweg en de aansluiting met de E19, en ter hoogte van de bruggen te Mechelen. Gezien de beleidsdoelstelling om meer scheepvaartverkeer aan te trekken, kan aangenomen worden dat bij autonome evolutie dit effect eveneens zal optreden, zelfs zonder de realisatie van het project. De uitbreiding van het scheepvaartverkeer wordt in zijn geheel al beperkt omwille van de beperkte sluiscapaciteit (slechts één schip per versassing mogelijk), zodat ook de afgeleide effecten te wijten aan langere stilstand van het verkeer gelimiteerd zijn. Het aantal voertuigen dat voor een openstaande brug te wachten staat is bij oordeelkundige bediening van de bruggen als beperkt te aanzien. Nabij de brug ter hoogte van Hofstade is slechts beperkte, losstaande bebouwing aanwezig. Ter hoogte van de bruggen te Mechelen is echter meer bewoning, en meer aaneengesloten bewoning aanwezig. Hier zal het belang van het stilleggen van de motoren groter zijn in vergelijking met de andere overgangen. Controle hierop is dan ook aangewezen. De impact van dit effect, op basis van berekeningen uitgevoerd met het model CAR-Vlaanderen, werd eerder in dit MER als beperkt beschreven. De impact die hierbij optreedt zal evengoed optreden bij gelijk welk project dat aanleiding zal geven tot extra scheepsvaart als invulling van Vlaamse beleidsdoelstellingen I MPACT E XPLOITATIE- EMISSIES I MPACT BIJ OPSTART EN STILLEGGEN VAN DE INSTALLATIES Normale start- en stopoperaties Bij het opstarten en het stilleggen van de installaties dienen de wettelijke voorschriften opgenomen in Vlarem II strikt opgevolgd te worden. Zo is bij voorbeeld de toevoer van afvalstoffen in de oven niet mogelijk zolang de temperatuur van de installatie lager is dan een vooropgestelde, wettelijk vastgelegde waarde.

188 p. VI.83 Het op temperatuur brengen van de installatie wordt gerealiseerd door gebruik te maken van steunbrandstoffen. In dit geval wordt lichte stookolie gebruikt. De verbrandingsgassen die hierbij ontstaan zijn van een gelijkaardige kwaliteit als de verbrandingsgassen die bij andere branders gevoed met deze brandstoffen ontstaan. De impact ervan, zowel naar massa uitstoot als naar impact op de luchtkwaliteit is te verwaarlozen, temeer gezien het gebruik van een hoge schouw waardoor een zeer goede dispersie bekomen wordt. De meest relevante parameter hierbij is NOx. De impact van deze uitstoot zit echter mee vervat bij de impactberekeningen uitgaande van een jaargemiddelde emissie van 125 mg/nm³ rookgas bij 11 vol-% O2). De werkelijke NOx emissie tijdens deze start/stop kan als lager ingeschat worden dan deze waarde. In de mate dat laagzwavelige stookolie gebruikt zal worden, kan de SO2 emissie als zeer beperkt aanzien worden. Gezien het beperkte gebruik van de steunbranders op jaarbasis en gezien de verwaarloosbare emissies ten opzichte van de normale exploitatie-emissies, wordt een afzonderlijke impactbepaling van de vrijgekomen emissies, naargelang de aard van de steunbrandstof die zou kunnen ingezet worden, weinig zinvol geacht. Het beperkt aantal uren kan trouwens met IFDM niet gemodelleerd worden. De beoordeling van de impact van de emissies van de steunbranders zitten mee vervat in de emissies bij exploitatie, gezien modelmatig uitgegaan werd van een volcontinue werking (8.760 uur i.p.v. de voorziene uur op jaarbasis). Gezien de afgassen van de steunbranders ook via de rookgaszuivering geleid worden kan aangenomen worden dat er nauwelijks een onderscheidend effect zal zijn tussen de emissies naargelang de aard van de brandstof. Het gebruik van stookolie als steunbrandstof komt overeen met BBT bepalingen, en is in die zin volkomen logisch voor het project gezien: Er geen aardgas beschikbaar is; Het alternatief opslag onder druk en gebruik van propaan is, waarvan kan aangenomen worden dat dit qua veiligheidsaspect slechter scoort dan het gebruik van stookolie, zonder dat de emissies die hierbij optreden op jaarbasis aanzienlijk lager zullen zijn. I MPACT BIJ NORMALE BEDRIJFSVOERING Op basis van IFDM berekeningen wordt de impact in kaart gebracht. De beoordeling van deze berekeningen wordt uitgevoerd voor de meest relevante parameters, i.c. : NO2; Depositie dioxines; Dioxines Zure depositie; De parameter NO2 is belangrijk omdat de emissies van deze parameter als meest relevant beschouwd worden wanneer gekeken wordt naar de massa uitstoot van NO2 versus de toepasselijke luchtkwaliteitdoelstelling. De dioxines zijn belangrijk omdat deze parameter bij (afval)verbranding als relevant aanzien wordt door onder andere historische feiten en door hun potentieel carcinogeen effect. Ook de zure depositie wordt berekend gezien de impact hiervan niet kan afgeleid worden uit de berekeningen van de NO2 impact (in tegenstelling tot andere parameters). Voor de andere parameters zijn de emissieniveaus dermate laag en/of de luchtkwaliteitsdoelstellingen dermate hoog (zoals bvb voor CO en HCl) dat nauwelijks impact verwacht wordt, zeker niet wanneer de NO2-impact als beperkt/verwaarloosbaar zou kunnen beschouwd worden. Voor deze stoffen wordt de impact immers beoordeeld rekening houdend met de verhouding van de emissies tot de NOx emissies. Gezien er slechts 1 relevante bron is kan de impact louter op evenredige wijze in kaart gebracht wordt en wordt een IFDM berekening niet noodzakelijk geacht.

189 p. VI.84 De berekeningen worden uitgevoerd op basis van de berekende emissies van scenario 1 gezien in dit scenario de hoogste emissies optreden. De gebruikte gegevens en aannames bij de berekeningen zijn: De berekeningen werden uitgevoerd met een rooster van 100 x 100m, meteo-instelling (de instelling van IFDM die het meest representatief zou zijn voor een gemiddeld meteojaar); Er worden modelmatige overschattingen ingevoerd door voor de bron die zowat uur per jaar in werking is aan te nemen dat ze continu in werking is (8760 uur/jaar). Deze maximalistische benadering resulteert in een overschatting van de jaargemiddelde impactbijdrage. De hogere percentielswaarden worden hier veel minder door beïnvloed; Er wordt geen rekening gehouden met verhoogde deposities t.h.v. eventueel aanwezige bossen in en nabij het projectgebied; Ook inzake depositie van dioxines werd een modelmatige overschatting ingevoerd door gebruik te maken van een depositiesnelheid van het stof (waaraan de dioxines gebonden zijn) van 5 cm/s, daar waar voor de fractie PM10 een depositiesnelheid van 1 cm/s zou kunnen vooropgesteld worden. Het hanteren van de hogere depositiesnelheid zal voor de meest nabijgelegen gebieden, welke normalerwijze ook de grootste impact ondervinden, resulteren in een overschatting van de werkelijke bijdrage; Bij de modelberekeningen om de NO2-impact in kaart te brengen wordt, omwille van het gebruik van een omzettingspercentage van 60% zoals voorgeschreven in het richtlijnenboek lucht, een modelmatige overschatting van de omzetting gehanteerd van NO naar NO2. Deze overschatting dient in de onmiddellijke omgeving als aanzienlijk beschouwd te worden; Er wordt geen rekening gehouden met NO2 depositie, noch droge, noch vochtige depositie, bij de berekening van de impactbijdrage in de atmosfeer. Dit zal voornamelijk voor punten gelegen op verdere afstand een overschatting van de impact met zich meebrengen. Deze overschatting is groter voor de jaargemiddelde bijdrage in vergelijking met de impact van hogere percentielwaarden; Inzake NO2 wordt niet alleen rekening gehouden met de werkelijk verwachte concentraties voor de beoordeling van de jaargemiddelde bijdrage, maar ook met de hogere emissies welke overeenkomstig het actueel wetgevend kader aanvaardbaar zijn. Met betrekking tot NO2 laat dit ook toe een evaluatie op te nemen van de hogere percentielwaarden, indien op basis van wisselende brandstofsoorten, initieel hogere NOx waarden zouden ontstaan, en deze in mindere mate door de Denox installatie zouden verwijderd worden gedurende een aantal uren. Er werd hierbij gerekend met een waarde van 125 mg/nm³ bij 11 vol-% O2, gezien de jaargemiddelde concentratie lager dient te zijn dan deze waarde. Bij de beoordeling van (fijn) stof wordt geen rekening gehouden met mogelijke depositie. Er wordt als worst case benadering aangenomen dat al het vrijgekomen stof geen depositie ondergaat voor de evaluatie van de concentratie aan zwevend stof. Dit leidt op jaarbasis zeker tot een overschatting. Voor de hogere percentielwaarden kan aangenomen worden dat deze overschatting beperkt is; Bij de impactevaluatie kan aangenomen worden dat de berekende emissie/impactniveaus inzake fijn stof ook betrekking hebben op PM2,5. Zeker voor de uitlaatgasemissies gaat deze aanname volledig op, maar ook voor de emissies van de verbrandingsinstallatie kan, gezien het gebruik van een doekenfilter, aangenomen worden dat de emissieniveaus benaderend uit PM2,5 bestaan. Dit is niet het geval bij een accidentele situatie waarbij de doekenfilters scheurtjes zouden vertonen of onvoldoende correct zouden gemonteerd zijn. Dit zal echter aanleiding geven tot verhoogde meetwaarden (er geldt inzake stof een continue meetverplichting) zodat dit in principe voldoende snel moet gedetecteerd en verholpen worden;

190 p. VI.85 Ook bij de impactevaluatie van de concentraties in de lucht van HCl, HF, NH3, TOC en zware metalen wordt geen rekening gehouden met depositie van deze stoffen. Dus ook voor deze stoffen wordt een modelmatige overschatting ingevoerd; Met betrekking tot dioxines wordt voor de emissiegegevens uitgegaan van een zeer conservatieve schatting van de emissieconcentratie. Bij gelijkaardige installaties worden op basis van meetgegevens frequent veel lagere concentraties aangetoond dan gehanteerd bij deze berekeningen; Door het invoeren van deze modelmatige overschattingen kan een grotere mate van zekerheid bekomen worden dat de werkelijke concentraties en deposities niet hoger zullen zijn dan de berekende waarden, en wordt de onzekerheid ten aanzien van de modelresultaten, welke zeer aanzienlijk kan zijn, overbrugd; Voor de meest relevante parameter, i.c. NO2, worden een aantal berekeningen uitgevoerd bij verschillende schouwhoogten. Dit laat toe om de minimale schouwhoogte af te leiden. In bijlage VI.4.2 worden de IFDM output figuren opgenomen van de uitgevoerde berekeningen. De meest relevante resultaten worden bijkomend op topografische kaarten voorgesteld. Deze zijn in de tekst opgenomen: figuren VI.4.3, VI.4.4, VI.4.5, VI.4.6 en VI.4.7. Hierna wordt een beknopte evaluatie van de resultaten opgenomen. De berekende impact ter hoogte van een aantal beoordelingspunten worden tevens in een resultatentabel opgenomen. Hierbij worden enerzijds de berekende waarden en de doelstellingen opgenomen (tabel VI.4.34), en anderzijds worden de berekende bijdragen uitgedrukt als procentuele bijdrage van de doelstelling (tabel VI.4.35). Voor de impactbepaling van de dioxine-emissies is een aparte tabel in de tekst opgenomen met name tabel VI I MPACTBEOORDELING NO2 ( INCLUSIEF IMPACT SCHOUWHOOGTE) De impact van de schouwhoogte wordt berekend uitgaande van een jaargemiddelde NOx emissieconcentratie van 125 mg/nm³, welke aanzienlijk hoger is dan de te verwachten reële emissie van zowat 55 mg/nm³. De reden voor het hanteren van dit criterium ligt vervat in het feit dat de hoogste impact zich situeert ten aanzien van de hogere percentielwaarden, en in die zin is het aan te raden de berekening uit te voeren met de toegelaten emissies en niet met de werkelijk te verwachten jaargemiddelde emissies. Uitgaande van de resultaten van de berekeningen bij verschillende schouwhoogten (zie onderstaande tabel VI.4.32) en de gehanteerde aannames kan gesteld worden dat een hoogte van minimaal 45m cfr. de Vlarem II bepalingen als voldoende te beschouwen is. Er zijn geen indicaties dat de aanwezigheid van de hoogspanningsleiding en het luchtverkeer als beperkende factoren ten aanzien van de schouwhoogte moeten beschouwd worden.. De maximum schouwhoogte wordt niet begrensd door de hoogspanningslijn (deze zou op meer dan 60 meter van de schouw liggen). Ten aanzien van de schouwhoogte kan gesteld worden dat deze voor het aspect impact op de luchtkwaliteit best zo hoog mogelijk gekozen wordt. Hoe hoger de schouw hoe beter de dispersie. Uit de projectbeschrijving blijkt dat Recover Energy N.V. opteert voor een schouw van 50 m hoog. De schouwen van oudere verbrandingsinstallaties zijn traditioneel hoger (bvb m bij IVBO en MIROM), wat logisch is gezien de emissiewaarden vroeger aanzienlijk hoger waren, zodat hogere schouwen noodzakelijk waren om een goede dispersie te bekomen. Het hanteren van hogere schouwen dan de minimale hoogte die cfr. de wettelijke verplichtingen noodzakelijk is om bij normale bedrijfsvoering tot een goede dispersie te komen, leidt er ook automatisch toe dat bij calamiteiten de impact bijkomend beperkt wordt. In die zin kan men stellen dat het hanteren van hogere schouwen dan minimaal noodzakelijk een positief effect met zich meebrengt.

191 p. VI.86 Tabel VI.4.32 Resultaten van de impactberekening voor NO2 bij verschillende schouwhoogten versus de te hanteren luchtkwaliteitsdoelstelling, uitgaande van een emissie niveau van 125 mg/nm³ bij 11% O2 35m 45m 55m doelstelling P99,79 waarde jaargemiddelde 0,4 0,4 0,3 40 Bij de verdere impactberekeningen zal systematisch met een schouwhoogte van 45m rekening gehouden worden. Gezien een schouwhoogte van minimaal 45m aanzienlijk hoger is dan de omliggende gebouwen, wordt geen substantieel down-wash effect verwacht windafwaarts de gebouwen. Hierdoor zijn er geen beperkingen met betrekking tot het gebruik van het IFDM model. Op basis van de uitgevoerde dispersieberekeningen wordt aangetoond dat bij een schouwhoogte van 45m de jaargemiddelde NO2 impact hoogstens gelijk is aan 0,2 µg/m³ (rekening houdend met een jaargemiddelde NOx emissie van 55 mg/nm³). De P99,79 waarde bedraagt hoogstens 7 µg/m³ (rekening houdend met een jaargemiddelde NOx emissie van 125 mg/nm³). Zelfs indien de NOx emissie twee keer hoger zou zijn dan aangenomen, en in de buurt zou komen van de toegelaten jaargemiddelde concentratie, dan blijft de berekende jaargemiddelde bijdrage hoogstens 0,4 µg/m³ te bedragen (wat 1% van de jaargemiddelde grenswaarde bedraagt, wat cfr. de bepalingen opgenomen in het richtlijnenboek lucht als een beperkte bijdrage te aanzien is). In de onmiddellijke omgeving van het bedrijf blijkt de impact lager te zijn dan op verdere afstand. Dit is volkomen logisch gezien de hoogte van de in rekening gebrachte schouw en de uittredesnelheid van de afgassen (bij de berekeningen met een schouwdiameter van 2,2 bedraagt deze snelheid zowat 15 m/s. In de mate dat de schouwdiameter kleiner zou zijn zal de uittrede snelheid toenemen, waardoor de impact zal verlagen. Op basis van deze gegevens kan gesteld worden dat de impact ter hoogte van woningen/woonzones bij een schouwhoogte van minimaal 45m beperkt/verwaarloosbaar is. De bijdragen zijn niet van die aard dat er gevaar op overschrijding van luchtkwaliteitsdoelstellingen zouden optreden. I MPACTBEOORDELING SO2 Gezien de verwachte SO2 emissie zowat de helft bedraagt van 60% van de NOx emissie (bij de beoordeling van de impact inzake NO2 wordt cfr het richtlijnenboek lucht een waarde van 60% van de NOx waarde gebruikt), kan men stellen dat ook de SO2 bijdrage zowat de helft zal zijn van de berekende NO2 impact. Ter hoogte van de omliggende bewoning wordt dan ook een hoogste jaargemiddelde impactbijdrage van 0,1 µg/m³ verwacht. Deze impact kan dan ook als verwaarloosbaar beschouwd worden (TA-luft hanteert bij voorbeeld een jaargemiddelde grenswaarde van 50 µg/m³). De hogere percentielwaarden zullen relatief gezien iets hoger zijn dan de jaargemiddelde bijdragen. De te verwachten bijdrage van de hogere percentielwaarden kan als beperkt tot verwaarloosbaar beschouwd worden. De bijdragen zijn niet van die aard dat er gevaar op overschrijding van luchtkwaliteitsdoelstellingen zou optreden. In de mate dat de werkelijke schouwhoogte hoger zal zijn dan 45m (waarde gebruikt bij de impactberekeningen), zal de te verwachten impact kleiner zijn dan de aangegeven waarden.

192 p. VI.87 I MPACTBEOORDELING NH3, HCL, HF, STOF (PM10) Voor de impactbeoordeling van deze stoffen (uitgezonderd HF) t.h.v. woningen/woonzones wordt uitgegaan van 5 mg/nm³ als verwachte emissie. Voor HF wordt uitgegaan van 0,5 mg/nm³. De impactbijdrage voor deze stoffen bedraagt zowat 1/6 van de berekende NO2 impact (inzake HF 1/60). Voor HCl, NH3 en stof kan een maximale P99,79 waarde van zowat 1 µg/m³ beschouwd worden, en een jaargemiddelde concentratie van minder dan 0,04 µg/m³. Voor HF ligt deze bijdrage dan nog een factor 10 lager. Ook de berekende bijdragen van de vermelde parameters kunnen dan ook als verwaarloosbaar beschouwd worden ten opzichte van de eerder vooropgestelde doelstellingen. De bijdragen zijn niet van die aard dat er gevaar op overschrijding van luchtkwaliteitsdoelstellingen zouden optreden. In de mate dat de werkelijke schouwhoogte hoger zal zijn dan 45m (waarde gebruikt bij de impactberekeningen), zal de te verwachten impact kleiner zijn dan de aangegeven waarden. De opslagsilo s voor hulpstoffen (Natriumbicarbonaat, gebluste kalk, actieve koolstof) zijn voorzien van filters die beletten dat stof naar de omgeving kan gaan bij het vullen van de silo s, zodat ook hierbij geen impact inzake (fijn) stof te verwachten is.. Het afgescheiden vliegas wordt in een gesloten silo gestockeerd. Transport van vliegas vindt zodanig plaats dat de risico s op verspreiding van vliegas voorkomen wordt. De vliegas wordt vanuit deze installatie droog, in gesloten systemen afgevoerd, zodat verwaaien van vliegas voorkomen wordt. Met betrekking tot mogelijke ammoniakemissies kan gesteld worden dat deze, behoudens bij incidentele situaties, beperkt zijn, zowel ten aanzien van de diffuse emissies als van de geleide emissies. Deze laatste worden veroorzaakt door de denox installatie door toevoegen van een overmaat aan ammoniak, teneinde een ver doorgedreven NOx reductie mogelijk te maken. Hoe hoger de nagestreefde reductie hoe hoger de ammoniak injectie dient te zijn, met uiteraard hogere restemissies inzake ammoniak tot gevolg. De grootte en de impact van deze emissies werden in de impactevaluatie mee in kaart gebracht. Diffuse ammoniakemissies kunnen theoretisch gezien optreden bij aanvoer, lossen en opslag. Gezien het gebruik van een ammoniakale oplossing met een beperkte concentratie, die als dusdanig aangevoerd wordt (+- 1 x per week), kunnen de verplaatsingsemissies bij lossing als beperkt beschouwd worden. De duur van de lossing is tevens beperkt tot grootteorde één uur per levering (dus +- één uur per week, uur per jaar), wat aanleiding geeft tot een potentiële minimale vrijstelling. Er is dan ook nauwelijks impact ervan te verwachten. Mogelijke geurhinder is evenmin te verwachten. Traditioneel worden hinderniveaus uitgedrukt als 98P waarden, waarbij de geurconcentratienorm dan ook gedurende 2% van de tijd mag overschreden worden. Op jaarbasis betekent dit 175 uur. Dus zelfs indien bij het lossen van de ammoniakale oplossing de dampen die uit de opslagtank verdrongen worden steeds op dezelfde locatie terechtkomen (wat als nauwelijks realistisch te aanzien is), dan nog zal er aanzienlijk minder dan 175 uur op jaarbasis een geurimpact mogelijk zijn. Bij dergelijke kortstondige processen wordt bij het invoeren van toetsingswaarden dan ook vaak hogere percentielwaarden toegepast (bvb 99,5P), maar dan zijn ook de aanvaardbaarheidscriteria naar geurbelasting aanzienlijk hoger.

193 p. VI.88 Door het toepassen van dampretour naar de vrachtwagen die komt lossen kan bovendien de vrijstelling van dampen nagenoeg volledig vermeden worden. De opslagtank wordt reeds voorzien van deze projectgeïntegreerde maatregel. In theorie zou ook de installatie van een zure gaswasser de dampen kunnen opvangen in plaats van een damp-retour te gebruiken. Omwille van de zeer beperkte duur van lossen op jaarbasis kan men stellen dat een dergelijke investering moeilijk als kosteneffectief te aanzien is. Diffuse emissies tijdens de opslag zelf worden evenmin verwacht. De reden hiervoor is dat er continu oplossing uit de tank weggepompt wordt waardoor er steeds een kleine onderdruk in de opslagtank gecreëerd wordt zodat buitenlucht in de tank terecht komt en niet omgekeerd. Bijkomend wordt de opslagtank thermisch geïsoleerd, zodat evenmin verdampingsemissies verwacht worden. Gezien bovenstaande, en rekening houdend met de relatief hoge geurdrempelwaarde van ammoniak, wordt geen geurhinder bij normale bedrijfsvoering verwacht afkomstig van aanvoer, opslag en gebruik van een ammoniakale oplossing. I MPACTBEOORDELING ZWARE METALEN ( ZWEVENDE FRACTIE) Bij de beoordeling van de impact van de som van de zware metalen ter hoogte van woningen/woonzones wordt op basis van de verwachte emissies een hoogste jaargemiddelde concentratie berekend van 0,001 µg/m³. Ten opzichte van de wettelijke grenswaarde inzake lood van 0,5 µg/m³ kan deze bijdrage als verwaarloosbaar beschouwd worden. Voor enkele andere zware metalen geldt er een strenger toetsingscriterium afgeleid uit de Europese streefwaarden. Deze bedragen voor cadmium en nikkel respectievelijk 0,005 en 0,020 µg/m³. Deze waarden liggen wel nog aanzienlijk hoger dan de berekende totale impact van de som van de zware metalen. Beoordeling van de som van Cd en Tl levert een maximale jaargemiddelde bijdrage op van 0,0001 µg/m³. Dit bedraagt minder dan 2% van de Europese doelstelling welke alleen voor cadmium van toepassing is. Ten opzichte van minder strenge Vlarem grenswaarde van 0,03 µg/m³ is de bijdrage uiteraard nog veel beperkter Deze bijdrage kan dan ook als beperkt beschouwd worden. De bijdragen zijn niet van die aard dat er gevaar op overschrijding van luchtkwaliteitsdoelstellingen zouden optreden. In de mate dat de werkelijke schouwhoogte hoger zal zijn dan 45m (waarde gebruikt bij de impactberekeningen), zal de te verwachten impact kleiner zijn dan de aangegeven waarden. I MPACTBEOORDELING DIOXINEDEPOSITIE Voor de beoordeling van de dioxinedepositie wordt getoetst aan de VMM doelstellingen. Hierbij worden evenwel geen strikt vastgelegde streefwaarden aangeduid maar wordt een range vermeld met de omschrijvingen geen verhoogde achtergrond, matig verhoogd en verhoogd. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de range matig verhoogd. De hoogste bijdrage ten opzichte van de bovengrens van 10 pg/m².dag van matig verhoogd bedraagt zowat 1,5%. Ten opzichte van de bovengrens van 26 pg/m².dag voor matig verhoogde depositie bedraagt de maximale bijdrage ter hoogte van woningen/woonzones zowat 0,6%. Worden de depositieniveaus berekend ten opzichte van de ondergrens van matig verhoogde depositie (i.c. 2 en 6 pg/m².dag) die gelijk is aan de bovengrens voor niet verhoogde depsoitie, dan bedragen de hoogste bijdragen ter hoogte van de woongebieden respectievelijk 7,5% en 2,5%. De impact kan als beperkt beschouwd worden, rekening houdend met het feit dat bij de impactbeoordeling uitgegaan wordt van een zeer conservatieve schatting (worst case benadering) ten aanzien van het verwachten emissieniveau (gemiddelde emissie van 0,05 ng TEQ/Nm³, daar waar bij vergelijkbare installaties er frequent/systematisch aanzienlijk lagere waarden gemeten worden van 0,001 à 0,010 ng TEQ/Nm³.

194 p. VI.89 De impactberekening werd alsnog met deze conservatieve schatting uitgevoerd gezien deze waarde dichter aansluit bij de actueel van toepassing zijnde emissiegrenswaarde. Door het hanteren van deze worst case benadering wordt ook een zekere veiligheidsmarge ingebouwd. Ten aanzien van de doelstellingen die door VMM vooropgesteld worden kan gesteld worden dat deze een continue blootstelling in feite integreren. Het zijn doelstellingen welke jaar na jaar mogen optreden om de dagelijkse inname tot een door hen vooropgestelde (aanvaardbare) dosis te beperken. Wegens het ontbreken van achtergrondconcentraties kan geen inschatting gegeven worden van het al of niet voldoen aan de vooropgestelde doelstellingen. Veel zal hierbij afhangen van de dioxine emissies door huishoudelijke activiteiten (verbranden van vnl. hout(afval), tuinafval, ). In die zin is het aan te raden dat door VMM (eventueel tijdelijk) een dioxine depositie meetpost geïnstalleerd zou worden. In de mate dat de werkelijke schouwhoogte hoger zal zijn dan 45m (waarde gebruikt bij de impactberekeningen), zal de te verwachten impact kleiner zijn dan de aangegeven waarden. I MPACTBEOORDELING DIOXINES Teneinde de dioxinebijdrage van het project van Recover Energy N.V. te kunnen vergelijken met de dioxinebijdrage van andere verbrandingsinstallaties zoals beschreven in de studies opgenomen in de discipline mens, werden ook impactberekeningen uitgevoerd voor dioxine-immissiewaarden in de omgevingslucht, ongeacht er voor deze bijdrage geen wettelijk toetsingskader voorhanden is. De resultaten van deze berekeningen voor de dioxinebijdragen worden weergegeven in onderstaande tabel VI.4.33 en figuur VI.4.7. Net zoals voor de dioxinedepositie dient aangegeven te worden dat een zeer conservatieve schatting van de emissieniveaus werd gehanteerd, welke dan ook resulteert in hogere immissie niveaus dan deze die werkelijk verwacht kunnen worden. Tabel VI.4.33 Resultaten impactberekening concentraties dioxines in omgevingslucht, in pg/m³ X Y Bijdrage project Dioxines gemiddelde pg/m³ woningen en woonzones rond het bedrijf N, Haacht Station, Wespelaarsebaan 0, NO, Grote Baan Haacht Station - Wespelaar 0, NO, Vaartstraat 0, NO, Tuinwijk Haacht Station 0, ZO; Kampenhout-Sas, Schransstraat <0, ZO; Buken Leuvensesteenweg 0, Z; Kampenhout-Sas, Leuvensesteenweg < 0, ZW; Kampenhout-Sas, Leuvensesteenweg < 0, ZW, Kampenhout N21 0,0001

195 p. VI.90 I MPACTBEOORDELING ZURE DEPOSITIE Ter hoogte van de omliggende groen-, buffer- en natuurgebieden wordt een hoogste jaargemiddelde zure depositie berekend van zowat 1% van de middellange termijn doelstelling welke in 2010 op basis van beleidsdoelstellingen vooropgesteld wordt. Deze impact kan dan ook als beperkt/verwaarloosbaar beschouwd worden.

196 p. VI.91 Tabel VI.4.34 Impactbijdragen berekend met IFDM voor de meest relevante parameters en doelstellingen met een schouwhoogte van 45 m NO2 NO2 stof (PM10) ZeQ dioxines P99,8 gemid gemid gemid gemid X Y µg/m³ µg/m³ µg/m³ Zeq/ha.jaar pg/m².dag groen-, natuur en buffergebieden (1) (2) (3) N N, Spitbos 24 N O; Wespelaar 29 N ZW; Relst, Natura N W 8 woningen en woonzones rond het bedrijf W N, Haacht Station, Wespelaarsebaan 6 0,2 < 0,1 0,13 W NO, Grote Baan Haacht Station - Wespelaar 6 0,1 < 0,1 0,12 W NO, Vaartstraat 4 < 0,1 < 0,1 0,08 W NO, Tuinwijk Haacht Station 6 0,1 < 0,1 0,15 W ZO; Kampenhout-Sas, Schransstraat < 1 < 0,1 < 0,1 0,02 W ZO; Buken Leuvensesteenweg 4 < 0,1 < 0,1 0,02 W Z; Kampenhout-Sas, Leuvensesteenweg < 1 < 0,1 < 0,1 0,02 W ZW; Kampenhout-Sas, Leuvensesteenweg 1 < 0,1 < 0,1 0,03 W ZW, Kampenhout N21 6 < 0,1 < 0,1 0,04 Maximale berekende bijdrage, ongeacht de specifieke locatie 7 0,2 < 0, ,3 (1) : berekend uitgaande van een jaargemiddelde NOx emissie van 125 mg/nm³ bij 11 % O2 (2) : berekend uitgaande van een jaargemiddelde NOx emissie van 55 mg/nm³ bij 11 % O2 (bij een emissieniveau van 125 mg NOx/m³ bedraagt de maximale gemiddelde impactbijdrage 0,4 µg/m³) (3) : rekening houdend met de zeer conservatieve schatting van de emissieniveaus, kan aangenomen worden dat de werkelijke belasting aanzienlijk lager zal liggen Opmerking : indien voor de dioxineberekeningen zou uitgegaan worden van klassiek optredende meetwaarden dan zouden de berekende depositieniveaus minstens een factor 5 lager liggen.

197 p. VI.92 Tabel VI.4.34 (vervolg) Impactbijdragen berekend met IFDM voor de meest relevante parameters en doelstellingen doelstellingen dioxines NO2 NO2 stof (PM10) ZeQ dioxines dioxines P99,8 gemid gemid gemid gemid gemid µg/m³ µg/m³ µg/m³ Zeq/ha.jaar pg/m².dag pg/m².dag jaargemiddelde P99,8 200 uurgemiddeld maximum 200 WHO-doelstelling toetsingswaarde 2770 niet verhoogde depositie < 2 < 6 matig verhoogde waarde verhoogde waarde > 10 > 26

198 p. VI.93 Tabel VI.4.35 Procentuele impactbijdragen berekend met IFDM voor de meest relevante parameters en doelstellingen (bij schouwhoogte van 45 meter) NO2 NO2 stof (PM10) ZeQ dioxines dioxines P99,8 gemid gemid gemid gemid gemid X Y µg/m³ µg/m³ µg/m³ Zeq/ha.jaar pg/m².dag pg/m².dag groen-, natuur en buffergebieden (1) (2) (3) (4) N N, Spitbos 0,9 N O; Wespelaar 1,0 N ZW; Relst, Natura ,2 N W 0,3 woningen en woonzones rond het bedrijf W N, Haacht Station, Wespelaarsebaan 3,0 0,5 < 0,3 1,3 0, NO, Grote Baan Haacht Station - Wespelaar 3,0 0,3 < 0,3 1,2 0,5 W NO, Vaartstraat 2,0 < 0,3 < 0,3 0,8 0,3 W NO, Tuinwijk Haacht Station 3,0 0,3 < 0,3 1,5 0,6 W ZO; Kampenhout-Sas, Schransstraat < 0,5 < 0,3 < 0,3 0,2 0,1 W ZO; Buken Leuvensesteenweg 2,0 < 0,3 < 0,3 0,2 0,1 W Z; Kampenhout-Sas, Leuvensesteenweg < 0,5 < 0,3 < 0,3 0,2 0,1 W ZW; Kampenhout-Sas, Leuvensesteenweg 0,5 < 0,3 < 0,3 0,3 0,1 W ZW, Kampenhout N21 3,0 < 0,3 < 0,3 0,4 0,2 (1) : berekend uitgaande van een jaargemiddelde NOx emissie van 125 mg/nm³ bij 11 % O2 (2) : berekend uitgaande van een jaargemiddelde NOx emissie van 55 mg/nm³ bij 11 % O2 (bij een emissieniveau van bvb 110 mg NOx/m³ zal de gemiddelde impactbijdrage dubbel zo hoog zijn dan berekend) (3) : berekend t.o.v. de drempelwaarde van 10 pg/m².dag (uitgaande van een zeer conservatief geschatte emissie); Worden de depositieniveaus berekend t.o.v. de ondergrens van matig verhoogde depositie (i.c. 2 pg/m².dag) die gelijk is aan de bovengrens voor niet verhoogde depositie, dan bedraagt de hoogste bijdragen t.h.v. woongebieden 7,5%. (4) : berekend t.o.v. de drempelwaarde van 26 pg/m².dag (uitgaande van een zeer conservatief geschatte emissie) ; Worden de depositieniveaus berekend t.o.v. de ondergrens van matig verhoogde depositie (i.c. 6 pg/m².dag) die gelijk is aan de bovengrens voor niet verhoogde depositie, dan bedraagt de hoogste bijdrage t.h.v. woongebieden 2,5% Opmerking: als voor de dioxineberekeningen zou uitgegaan worden van klassiek optredende meetwaarden dan zouden de berekende depositieniveaus minstens een factor 5 lager liggen

199 p. VI.94 Tabel VI.4.35 (vervolg) Procentuele impactbijdragen berekend met IFDM voor de meest relevante parameters en doelstellingen (gebruikt bij berekening van procentuele bijdragen) doelstellingen dioxines NO2 NO2 stof (PM10) ZeQ dioxines dioxines P99,8 gemid gemid gemid gemid gemid µg/m³ µg/m³ µg/m³ Zeq/ha.jaar pg/m².dag pg/m².dag jaargemiddelde P99,8 200 uurgemiddeld maximum 200 WHO-doelstelling toetsingswaarde 2770 niet verhoogde depositie matig verhoogde waarde verhoogde waarde

200 p. VI.95 Figuur VI.4.3 Jaargemiddelde dispersie NO2, in µg/m³ bij schouwhoogte van 45m en gemiddelde NOx emissie van 55 mg/m³ RE

201 p. VI.96 Figuur VI.4.4 PP99,79 NO2 impact, in µg/m³ bij jaargemiddelde NOx emissie van 125µg/m³ en schouwhoogte van 45m

202 p. VI.97 Figuur VI.4.5 Impact zure depositie, in Zeq/ha.jaar bij schouwhoogte van 45 m

203 p. VI.98 Figuur VI.4.6 Impact depositie dioxines in pg/m².dag bij schouwhoogte van 45m (bij aanzienlijke overschatte jaargemiddelde emissie)

204 p. VI.99 Figuur VI.4.7 Impact dioxines in pg/m³ bij schouwhoogte van 45 m

205 Op basis van de hierboven berekende impactbijdragen, waarbij vaak nog uitgegaan werd van modelmatig gehanteerde overschattingen, kan men stellen dat geen belangrijke bijdragen (met groot negatief effect) veroorzaakt worden. Overeenkomstig de richtlijnen van het Richtlijnenboek lucht dienen bij het overschrijden van een impactbijdrage van meer dan 5%, ongeacht het al of niet overschrijdingen van luchtkwaliteitsdoelstellingen, milderende maatregelen onderzocht te worden. Dit is niet het geval. Met betrekking tot het gebruikte beoordelingskader dient wel vermeld dat er geen rekening gehouden wordt met het verschil inzake jaargemiddelde blootstellingen en hogere percentielwaarden blootstellingen. Uit ervaring kan gesteld worden dat de relatieve bijdragen ten opzichte van luchtkwaliteitsdoelstellingen voor hogere percentielwaarden (meestal) beduidend hoger zijn dan deze voor jaargemiddelde bijdragen. Een opsplitsing van het beoordelingskader zou in die zin aangewezen zijn. Temeer daar voor de hogere percentielwaarden doorgaans een vastgelegd aantal overschrijdingen van korte termijndoelstellingen (zoals uurgemiddelde inzake NO2) toegelaten zijn. Als globale impactbeoordeling kan een score -1 toegekend worden. Uitgaande van de impactbeoordeling dienen geen milderende maatregelen onderzocht te worden. I MPACT VAN DE VERWERKING VAN RESTSTOFFEN Bij de verwerking van de reststoffen, kan de impact van de stofemissies als beperkt/verwaarloosbaar beschouwd worden: de verschillende assen worden in afgesloten ruimten bewaard en bepaalde fracties worden bevochtigd (o.a. bodemassen) waardoor bij manipulatie van deze assen nauwelijks of geen stofemissie verwacht wordt. Indien hierbij alsnog stofemissies zouden ontstaan (wat niet verwacht wordt) kunnen een aantal milderende maatregelen voorzien worden welke BBT zijn, bij voorbeeld voor de behandeling van stuifgevoelige producten. De BBT voor opslag stelt bevochtiging voor als algemeen principe. Ook het bevochtigen van het terrein en het regelmatig reinigen ervan kan ervoor zorgen dat de diffuse stofemissie nog verder beperkt wordt. Men zou tevens de laadruimte van de schepen kunnen overkappen met een mobiele kunststoffen overkapping, zoals op sommige plaatsen toegepast bij het verladen van veevoer/graan. De mate waarbin stofemissies bij deze laatste activiteiten kunnen optreden is echter aanzienlijk hoger, zeker bij stoffen die niet mogen bevochtigd worden. Ketelassen worden stofvrij geladen in containers die slechts onder gesloten vorm getransporteerd zullen worden. Dit is ook het geval voor de vliegassen zodat ook hierbij geen noemenswaardige diffuse stofemissies verwacht worden. Er kan dan ook gesteld worden dat bij toepassing van de voorziene maatregelen er nauwelijks of geen probleem zal zijn bij de verhandeling van de verschillende assen I MPACT TER HOOGTE VAN DE STORTLOCATIE AAN OVERKANT KANAAL Ter hoogte van het voorziene extra stortpunt aan de overkant van het kanaal en de transporttunnel wordt afzuiging van ventilatielucht voorzien om de eventuele impact naar de omgeving (stof en geur) te vermijden. Deze afgezogen lucht kan hierbij via de stortbunker afgeleid worden naar de oven als verbrandingslucht. Indien te hoge luchtstromen zouden optreden en bij het stilleggen van de oven, wordt de afgezogen lucht via een filterinstallatie geleid alvorens geloosd te worden. Er is bijkomend extra ventilatie voorzien ter hoogte van de stortbunker met afzuiging over actief koolfilter. Door het voorzien van extra afzuigingen en filterinstallaties voor de ventilatielucht, ook ter hoogte van de storttrechter aan de overkant van het kanaal, wordt ook aan de BBT bepalingen terzake voldaan, en wordt geen impact verwacht ten aanzien mogelijke stof- en geurhinder. Gezien het storten van materiaal ook op deze lokatie inpandig verloopt, worden potentiële emissies van stof en geur vermeden, mede door de beperkte onderdruk die voorzien wordt door de afzuiging en nabehandeling van de lucht van de storttrechter.

206 Door deze voorziene maatregelen worden diffuse emissies van stof en geur vermeden. Er kan hierbij wel best voorzien worden dat de toegangspoorten van het snelsluitende type zijn zodat het optreden van potentiële diffuse emissies maximaal vermeden wordt K ADERING VAN DE EMISSIENIVEAUS TEN OPZICHTE VAN DE VLAAMSE DOELSTELLINGEN EN BBT- BEPALINGEN Met betrekking tot de Vlaamse doelstellingen kan enerzijds verwezen worden naar reductiedoelstellingen voortvloeiend uit internationale verplichtingen (NEC en Kyoto) en anderzijds naar doelstellingen afgesproken met de elektriciteitssector. De emissiewaarden van de parameters waarvoor op Vlaams niveau reductiedoelstellingen vastliggen in het kader van de NEC-bepalingen worden tabelmatig voorgesteld in tabel VI.4.3. Vooral inzake NOx wordt de haalbaarheid van de doelstelling 2010 in vraag gesteld. Ten aanzien van deze doelstellingen dient vermeld dat een aanscherping verwacht wordt tegen Hierbij zal normalerwijze de parameter stof mee opgenomen worden. Tabel VI.4.3 Beoordeling van de meest relevante emissies ten opzichte van de NEC emissieplafonds (uitgedrukt in kton) Emissieplafond Vlaanderen emissie prognose Vlaanderen 2010 extra emissies te wijten aan project %-aandeel project tov emissie-prognose 2010 SO2 65,8 58, ,03 NOx 58,3 63, ,10 NH3 45, ,01 Bij de projectrealisatie zullen extra CO2-emissies optreden. Gezien de aard van de brandstof zijn deze deels als klimaatneutraal te beoordelen. Zij worden omwille van de korte levenscyclus niet in rekening gebracht bij de beoordeling van de doelstelling. In het toewijzingsplan wordt de totale Vlaamse uitstoot (gemiddelde in de periode , zijnde de verbintenisperiode van het Kyotoprotocol) voor alle broeikasgassen en voor alle sectoren geraamd op kton zonder klimaatbeleid en op kton met klimaatbeleid, of dus circa kton boven het Kyotodoel (i.e kton). Dit verschil dient nog door bijkomende maatregelen weggewerkt te worden. In vergelijking met de Vlaamse emissieniveaus en de vooropgestelde emissiereductiedoelstellingen (NEC en Kyoto) kan men stellen dat de bijdragen van het bedrijf na de realisatie van het project zeer beperkt zijn, en kunnen de extra bijdragen als weinig relevant/verwaarloosbaar beschouwd worden. Hierbij dient ook aangegeven te worden dat, onder voorwaarde, de beschouwde stoffen toch zouden verbrand worden en dat het al of niet realiseren van dit project geen verschil zal genereren. In het kader van het realiseren van de reductiedoelstellingen worden er door het Vlaams beleid diverse initiatieven uitgewerkt, gaande van de aanscherping van de emissiegrenswaarden tot het afsluiten van milieubeleidsovereenkomsten. In het kader van dit project kan de milieubeleidsovereenkomst voor de elektriciteitsproductie als relevant beschouwd worden. In onderstaande tabel VI.4.37 is opgave gedaan van de te verwachten verbruiken, elektriciteitsproductie en emissies inzake NOx en SO2.

207 Ten aanzien van de doelstellingen voor 2010 (welke te aanzien zijn als indicatieve waarden) maken de toekomstige emissies 1 % en 0,2 % uit van de MBO doelstelling voor NOx respectievelijk SO2. Er dient hierbij wel aangegeven te worden dat de beschouwde installatie niet operationeel zal zijn in In die zin is deze vergelijking ook louter indicatief. Tabel VI.4.37 Overzicht van de toekomstige gegevens gebruikt voor toetsing aan doelstellingengeformuleerd in nieuwe MBO voor elektriciteitsproductie Omschrijving eenheid Project hoofdscenario 1 (zonder HA) Project hoofdscenario 2 (met HA) verwachte datum indienstname Najaar 2012 Najaar 2012 voorzien aantal werkingsuren aantal/jaar brandstof verbruiken biomassa/afval ton/jaar MWh ± ± stookolie ton/jaar MWh elektriciteitsproductie MWh / / SO2 emissie ton/jaar NOx emissie ton/jaar 58 (1) 58 (1) (1) uitgaande van een aangenomen zeer laag emissieniveau van slechts 55 mg/nm³. In onderstaande tabel VI.4.38 worden de globale emissieniveaus en de emissiedoelstellingen opgenomen. Tevens wordt de NOx-emissie berekend in g/mwh (gezien de doelstellingen opgenomen in de MBO). De gezamenlijke doelstellingen voor de bestaande installaties ressorterend onder de nieuwe MBO elektriciteitssector worden eveneens in een tabel opgenomen. Hieruit blijkt dat inzake NOx, de emissie zich situeert op de doelstelling van 2010, maar iets hoger ligt dan de MBO doelstelling vanaf 2011 (deze doelstelling is wel als gezamelijke doelstelling voor de volledige sector te beschouwen, wat impliceert dat niet elke individuele installatie hieraan dient te voldoen). In de mate dat de werkelijke NOx-emissie hoger zou liggen dan 55 mg/nm³ waarmee bij de berekeningen rekening werd gehouden, zal de afwijking uiteraard evenredig toenemen. Dat deze doelstelling niet gehaald wordt voor de betrokken installatie is eerder logisch, gezien in feite slechts een beperkt deel van de input in elektriciteit kan omgezet worden.

208 De relatieve NOx emissies liggen wel duidelijk lager dan de waarde die voor 2005 als referentiewaarde kan aanzien worden. Verdere substantiële afname wordt als niet haalbaar aanzien gezien reeds een vergaande de-nox op de installatie gerealiseerd wordt. Hierbij dient aangegeven dat een verder gaande NOx emissiereductie gepaard gaat met een toename van de NH3 emissie, zodat het positief effect (op bvb emissie/impact verzurende bestanddelen) grotendeels of zelfs volledig teniet gedaan zal worden. De NOx emissie bedraagt zowat 0,1% van de NEC doelstelling voor Inzake SO2 wordt slechts een beperkte emissie verwacht (0,75% van de MBO doelstelling). Het relatieve aandeel van deze emissie is ook zeer beperkt t.o.v. de NEC doelstelling (0,03 %). De bijdrage van de ammoniakemissie in de NEC doelstelling bedraagt slechts 0,01%. Tabel VI.4.38 Overzicht reductiedoelstellingen NEC en MBO elektriciteitsproductie, te verwachten emissies, relatieve bijdrage t.o.v. de vermelde plafonds en relatieve emissie in g per MWh NEC-Emissiedoelstelling voor Vlaanderen, excl. transport MBO doelstelling elektr MBO doelstelling elektr aandeel tov NEC aandeel tov MBO emissie ton/jaar ton/jaar g/mwh ton/jaar % % g/mwh absoluut plafond relatief plafond SO ,03 0,75 NOx ,10 NH ,01 NM-VOS à 412 elektr. productie installatie Recover MWh/jaar Hieronder wordt een extract uit de nieuwe MBO overgenomen:

209 p. VI M ILDERENDE MAATREGELEN Indien op basis van de impactbeoordeling bijkomende maatregelen noodzakelijk geacht worden (functie van de berekende bijdrage en de berekende immissieniveau s versus de gehanteerde luchtkwaliteitsdoelstellingen) worden milderende maatregelen voorgesteld/geëvalueerd. Milderende maatregelen worden noodzakelijk geacht indien: Emissiegrenswaarden of reeds vastgelegde toekomstige emissiegrenswaarden overschreden worden of; De te verwachten immissieconcentraties, veroorzaakt door het bedrijf in combinatie met de achtergrondconcentraties, ter hoogte van de dichtst bijgelegen woonkernen, hoger zijn dan de vastgelegde luchtkwaliteitsdoelstellingen. In dit geval kunnen de voorgestelde milderende maatregelen ook betrekking hebben op mogelijke oorzaken van hoge achtergrondconcentraties, indien de bijdrage van het project zelf beperkt is. Bijkomend dient onderzoek naar eventuele milderende maatregelen uitgevoerd te worden overeenkomstig de bepalingen van het richtlijnenboek Lucht, en de hierin gemaakte koppeling met de berekende bijdrage vanaf 3 en 5% van de doelstellingen. Op basis van de berekende impactbijdragen en de te verwachten immissies kan men stellen dat er geen extra project gerelateerde milderende maatregelen dienen voorzien te worden. Om de eventuele impact door storingen te beperken dient een voldoende voorraad aan reserveonderdelen voorzien te worden zodat een aantal storingen snel kunnen opgelost worden. Om diffuse geur- en stofemissies te vermijden wordt best voorzien dat de toegangspoorten van het snelsluitende type zijn. Als globale mildering kan gesteld worden dat de mate waarin de restwarmte nuttig kan herbruikt worden, dit zal resulteren in een daling van de emissies van omliggende bronnen. Deze daling kan zowel lokaal als regionaal plaatsvinden. Lokale emissiereductie zou bvb mogelijk zijn door de nuttige aanwending van de restwarmte voor gebouwverwarming. Dit wordt bij voorbeeld in Nederland reeds op verschillende locaties toegepast. Gezien de nabijheid van een woonzone zou dit ook theoretisch in dit geval haalbaar moeten zijn. Wel dient gesteld dat de realisatie van dergelijke projecten vnl. voorzien wordt bij nieuw te bouwen woningen/woonwijken of bij grootschalige renovatieprojecten.. Hierbij kan gerefereerd worden naar een project in Dordrecht waarbij ruim nieuwbouwwoningen en bestaande woningen aangesloten worden aan een net voor stadsverwarming dat door de restwarmte van een afvalcentrale gevoed wordt ( energieraad.nl ; 21/07/2009). Ook in Vlaanderen worden dergelijke systemen van stadsverwarming reeds jarenlang toegepast. Dit is bij voorbeeld het geval voor de afvalverbrandingsinstallaties van onder andere MIROM te Roeselare (warmteleidingsnetwerk van 7,5 km) en IVBO te Brugge (warmteleidingsnetwerk van 22 km). Een dergelijk systeem vereist wel het voorzien van de nodige back-up systemen voor het geval bij stilstand van de oven geen warmte kan geleverd te worden. Een klassieke back-up bestaat hierbij uit een stookinstallatie gevoed met fossiele brandstoffen. Uiteraard kan dergelijke koppeling ook bij bedrijven voorzien worden. Bij de woningen en de bedrijven aangesloten op een dergelijk net zouden er minder brandstoffen dienen verbrand te worden. Er ontstaan dan minder emissies bij de huishoudens en de bedrijven met een gunstige impact op de luchtkwaliteit. Uiteraard kunnen dergelijke projecten enkel na oordeelkundig haalbaarheidsonderzoek opgestart worden.

210 p. VI.105 Niettegenstaande dat de extra wachttijden die aan de bruggen over het kanaal zullen ontstaan, niet leiden tot het optreden van overschrijdingen van grenswaarden, kunnen in het kader van het streven naar een minimale impact toch een aantal mogelijke milderende maatregelen voorgesteld worden, met name: in de mate dat de chauffeurs de motoren stilleggen tijdens de wachtperiode zal de impact afnemen; het eventueel voorzien van een dubbele wachtrij zal een gunstig effect hebben op de doorstroming t.h.v. de N26 en leiden tot een lagere impact t.h.v. het kruispunt met de N26; vermijden van scheepvaartransporten tijdens de spitsuren zal uiteraard eveneens leiden tot een verlaagde impact; Ten aanzien van deze maatregelen dient wel vermeld te worden dat deze niet door het bedrijf zelf kunnen gerealiseerd worden. Tijdens de aanlegfase dient rekening gehouden te worden met mogelijke emissies van opwaaiend stof door transport. Vooral de mate van vervuiling van wegen gekoppeld aan de weersomstandigheden is hierbij bepalend. Door het nemen van milderende maatregelen waarbij vervuiling van de weg zoveel mogelijk vermeden wordt (bij voorbeeld frequent reinigen, natspuiten, wielwasinstallatie) kan de emissie van opwaaiend stof echter zeer sterk gereduceerd worden. 4.6 P OSTMONITORING Postmonitoring en hieraan gerelateerde maatregelen worden voorgesteld indien: Bij de impactevaluatie een te grote mate van onzekerheid blijft bestaan m.b.t. de te verwachten immissieniveaus in de omgeving; De huidige en/of te verwachten immissies de gehanteerde luchtkwaliteitsdoelstellingen benaderen en/of overschrijden; Ten aanzien van postmonitoring, wordt, behoudens het toepassen van de wettelijke verplichtingen inzake continue meetverplichtingen, geen bijkomende monitoring noodzakelijk geacht bij de normale exploitatiecyclus.

211 p. VI.106 Met betrekking tot de opvolging van de dioxine emissies kan ook verwezen worden naar de wettelijke verplichtingen terzake. Continumetingen van dioxines zijn technisch gezien niet mogelijk, continu bemonstering daarentegen wel waarbij de stalen periodiek worden geanalyseerd. Dit systeem wordt in Vlaanderen algemeen toegepast. Een link leggen voor het bepalen van dioxine-emissies naar andere parameters biedt in real time geen oplossing. Zo kunnen verhoogde stofmetingen mogelijks gepaard gaan met verhoogde dioxine emissie, maar processturingen zijn hieraan niet te koppelen, enerzijds omwille van de onzekerheid van de stofmetingen, anderzijds gezien verhoogde stofemissies doorgaans te wijten zijn aan problemen met de filters, en minder of niet gelinkt zijn aan andere procesomstandigheden. Bij vaststelling van verhoogde stofemissies dient in eerste instantie de goede werking van de filters nagegaan te worden. Desgevallend dient er een controle uitgevoerd te worden op (micro)scheurtjes of slijtage, naast een controle op de goede werking van de stofmonitor zelf. Uiteraard dient ook een controle op de goede werking van de dosering van aktief kool (of het mengsel met kalk) in beschouwing genomen te worden. Dergelijke controles zijn waarschijnlijk makkelijk toepasbaar. Eén controle per shift wordt voorgesteld. Er kan hierbij wel op gewezen worden dat er reeds een dubbele filter aanwezig is, waarbij de injectie van aktief kool ook naar de 1 ste filter verplaatst kan worden. Het gebruik van een dubbel filtersysteem als projectgeïntegreerde milderende maatregel leidt er dan ook toe dat postmonitoring ten aanzien van het opvolgen van de werking van de filterinstallaties als minder dwingend kan beschouwd worden ten opzichte van een installatie waarbij slechts één filter gebruikt wordt. Wat uiteraard niet wil zeggen dat de goede werking van deze dubbele filters niet dient opgevolgd te worden natuurlijk. Voor accidentele situaties, waarbij door uitval/langdurige stilstand van de oven de af te zuigen binnenlucht niet kan verbrand worden, kan wel een opvolging voorgesteld worden. Gezien cfr. de BBT/Bref bepalingen in dit geval de lucht via een zuiveringsinstallatie dient afgezogen te worden kan de efficiëntie van deze installatie op basis van periodieke metingen vastgesteld worden. Als initieel te meten parameters kunnen hierbij vermeld worden: H2S Stof Koppeling van deze noodafzuiging aan de hoge schouw kan hierbij als aanbeveling vooropgesteld worden. Op deze wijze zal de restemissie een goede dispersie ondergaan, zodat hiervan geen effecten te verwachten zijn. Gezien de lage berekende impactniveaus wordt het voorzien van een vaste meetopstelling voor de beoordeling van de omgevingslucht slechts beperkt zinvol geacht. Het periodiek laten meten door middel van mobiele meetunits van VMM kan echter zorgen voor aanvullende gegevens m.b.t. de plaatselijke luchtkwaliteit, zonder dat hieruit evenwel de impact van het project zal uit af te leiden zijn. Wel kan aanbevolen worden dat: Het bedrijf de beschikbare meetgegevens van de emissies continu via een website ter beschikking stelt. Mogelijks zou dit kunnen uitgebreid worden met bvb lichtpanelen (zgn. lichtkranten) t.h.v. de Leuvensesteenweg, waarop de meetwaarden door iedereen kunnen opgevolgd worden. Dit wordt ook op andere locaties bij huisvuilverbrandingsinstallaties reeds voorzien; VMM ten noordoosten van het bedrijf minstens de eerste jaren een meetpost inzake dioxinedepositie installeert. Het verdient hierbij aanbeveling om deze metingen reeds op te starten vooraleer het bedrijf opgestart wordt zodat indicatieve waarden beschikbaar zijn zonder bijdrage van het bedrijf. Het opstarten van een project inzake biomonitoring kan ook als positief beoordeeld worden voor het nagaan van een eventuele impact op de omgeving.

212 p. VI.107 Niettegenstaande er geen aanwijzigingen zijn dat bij de exploitatie van de installaties er geurhinder te verwachten is, wordt omwille van een aantal onzekerheden (bvb garantie dat de gesloten containers voldoende geurdicht zouden zijn), toch aangeraden om na opstart van de exploitatie een geuronderzoek uit te voeren.

213 p. VI.108

214 p. VI MENS 5.1 SOCIAAL ORGANISATORISCHE ASPECTEN: M OBILITEIT Beknopte beschrijving methodiek De effecten op mobiliteit worden besproken voor de situatie tijdens en na uitvoering van de werken, en dit voor de verschillende vervoersmodi (autoverkeer, langzaam verkeer, openbaar vervoer). In de discipline mobiliteit worden volgende effectgroepen besproken: wijzigingen in doorstroming / verkeersbelasting; wijzigingen in verkeersveiligheid en verkeersleefbaarheid; wijzigingen in bereikbaarheid van functies. De effecten worden besproken tijdens uitvoering van de werken en tijdens de exploitatiefase. Tijdens de uitvoering van de werken worden de effecten besproken op het vlak van: aan- en afvoer materialen; eventuele omleidingen ten gevolge van de werken. Het werfverkeer wordt ingeschat op basis van bepaalde hypothesen: Voor het grondverzet worden opleggers ingezet. Afhankelijk van het type model bedraagt het nuttig volume 25 tot 30 m³; De maximale capaciteit van een betonmixer bedraagt 12 m³; Voor de aan- en afvoer van bouwmaterialen worden vrachtwagens ingezet met een MTM van kg, wat overeenkomt met ongeveer 15 m³ materialen. Het rendement bedraagt hier 80% of een nuttig volume van 12 m³. Voor de afvoer van grond kunnen bulkschepen worden ingezet. De inhoud van een bulkschip type Kempenaar bedraagt ongeveer 700 m³. Op basis van de raming van de af te voeren hoeveelheden kan aan de hand van het volume dat één vrachtwagen kan verplaatsen, de gemiddelde belasting door werfverkeer ingeschat worden. Hierbij wordt rekening gehouden met de uitvoeringstermijn (in aantal werkdagen) Effectgroep verkeersdoorstroming De effectgroep doorstroming wordt besproken voor de gewestwegen N26, N21 en N2. Op het lokale wegennet primeert de verkeersleefbaarheid en verkeersveiligheid boven de doorstroming. De effecten op het vlak van doorstroming worden ingeschat op basis van de theoretische restcapaciteit van de wegen en de gewenste rol van de wegen. De Intensiteit/Capaciteit-ratio geeft de verhouding weer tussen de werkelijke intensiteiten op de weg en de theoretische capaciteit. Waar de werkelijke intensiteiten de theoretische capaciteit benaderen of overschrijden, ontstaat vertraagd verkeer met kans op filevorming. Het overschrijden van de theoretische capaciteit, wordt in ieder geval als significant negatief beoordeeld. De effectbespreking wordt genuanceerd indien er een duidelijke daling optreedt van de verkeersintensiteiten, maar waarbij de theoretische capaciteit nog steeds overschreden wordt.

215 p. VI.110 In het kader van dit project worden drie I/C-klassen gehanteerd: I/C-ratio kleiner dan 0,80: vlotte doorstroming is mogelijk; I/C-ratio tussen 0,80 en 0,95: doorstroming wordt gehinderd; I/C-ratio hoger dan 0,95: structurele verkeersproblemen met filevorming. Zowel de N21 als de N26 heeft een 1x2-profiel (al dan niet met vrije busbaan). De capaciteit op deze wegen wordt geraamd op pae (=personenauto-equivalent) per uur per rijrichting. Op de N2 wordt de capaciteit iets lager ingeschat, namelijk pae per uur per rijrichting 6. Op basis van de capaciteitstoets wordt een beoordeling uitgevoerd. Hiervoor wordt het significantiekader vooropgesteld zoals weergegeven in onderstaande tabel VI.5.1. Tabel VI.5.1 Significantiekader voor de effectgroep verkeersdoorstroming Effectbeschrijving Significantie Verkeersdoorstroming zeer significant positief +++ I/C-ratio onder 0,80 en daling met meer dan 40% significant positief ++ I/C-ratio onder 0,80 en daling met 15 tot 40% matig positief + I/C-ratio onder 0,80 en daling 5 tot 15% verwaarloosbaar 0 I/C-ratio onder 0,80 en wijziging tussen -5 en + 5% I/C-ratio onder 0,80 en stijging 5 tot 15 % matig negatief - OF I/C-ratio tussen 0,80 0,95 en stijging met minder dan 5% I/C-ratio onder 0,80 en stijging 15 tot 40 % significant negatief -- OF I/C-ratio tussen 0, en stijging 5 tot 15% I/C-ratio onder 0,80 en stijging met meer dan 40% OF zeer significant negatief --- I/C-ratio tussen 0,80 0,95 en stijging met meer dan 15% OF I/C-ratio van meer dan 0,95 en stijging met meer dan 5% Effectgroep verkeersleefbaarheid en verkeersveiligheid Verkeersleefbaarheid kan beschreven worden in termen van wijzigingen in het optreden van sluikverkeer, wijzigingen van de intensiteiten op het lokaal wegennet, wijzigingen in oversteekbaarheid voor zwakke weggebruikers, geluidshinder, 6 Inschatting op basis van de verkeerstellingen en het wegprofiel

216 p. VI.111 Het aspect hinder wordt beoordeeld in de discipline mens en komt hier niet verder aan bod. Het maakt onrechtstreeks wel deel uit bij de beoordeling van de gewijzigde verkeersintensiteiten ten aanzien van verkeersleefbaarheid. Een sterke toename van de verkeersintensiteit leidt tot negatieve effecten ten aanzien van de verkeersleefbaarheid en leidt eveneens tot een toename van de geluidshinder. Een toename van het verkeer heeft een effect op de verkeersleefbaarheid. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen werfverkeer (tijdens de aanlegfase) en niet-werfverkeer (na realisatie van de werken). Vrachtverkeer tijdens de werken wordt als meer storend ervaren dan autoverkeer. Sluikverkeer zal in voorliggend MER niet beoordeeld worden omdat de informatie met betrekking tot deze problematiek ontbreekt en omdat kan aangenomen worden dat gezien de ligging van het projectgebied nabij belangrijke invalswegen het mogelijke sluipverkeer te verwaarlozen zal zijn en eveneens niet in te schatten zal zijn. Hetvolgende significantiekader, zoals opgenomen in onderstaande tabel VI.5.2, wordt gevolgd bij de beoordeling van de effecten (tijdens de exploitatie). Tabel VI.5.2 Significantiekader voor de effectgroep verkeersleefbaarheid Effectbeschrijving Significantie Verkeersleefbaarheid zeer significant positief +++ significant positief ++ matig positief + verwaarloosbaar 0 matig negatief - significant negatief -- zeer significant negatief --- Zeer significante toename van de verkeersleefbaarheid door een afname van het verkeer met meer dan 50% Significante toename van de verkeersleefbaarheid door een afname van het verkeer met 25 tot 50% Beperkte toename van de verkeersleefbaarheid door een afname van het verkeer tot 25% Geen of verwaarloosbare wijziging in de verkeersleefbaarheid (en de intensiteiten) Beperkte afname van de verkeersleefbaarheid door een toename van het verkeer tot 25% Significante afname van de verkeersleefbaarheid door een toename van het verkeer met 25 tot 50% Zeer significante afname van de verkeersleefbaarheid door een toename van het verkeer met meer dan 50% De effecten inzake verkeersveiligheid betreffen wijzigingen in het optreden van het risico op ongevallen. Specifieke aandacht gaat naar de veiligheid van het langzaam verkeer. De nieuwe fiets- en voetgangerstunnel onder de kade wordt beoordeeld ten opzichte van de eisen vooropgesteld in het Vademecum Fietsvoorzieningen 7. De impact op de verkeersveiligheid wordt ingeschat op basis van de bestaande potentiële conflictsituaties en de wijziging in verkeersstromen ten gevolge van de geplande ontwikkelingen. Verkeersveiligheid is afhankelijk van het aandeel vrachtverkeer, het type vrachtwagen en de huidige verkeersveiligheid. Bij de beoordeling wordt onderstaand significantiekader gehanteerd, opgenomen in tabel VI Vademecum Fietsvoorzieningen, Vlaamse overheid, 2005

217 p. VI.112 Tabel VI.5.3 Significantiekader voor de effectgroep verkeersveiligheid Effectgroep verkeersveiligheid Significante toename van de verkeersveiligheid: ten gevolge van de geplande ontwikkelingen zullen alle bestaande conflictpunten worden opgelost en zal de verkeersveiligheid in belangrijke mate verbeteren Significante toename van de verkeersveiligheid: ten gevolge van de geplande ontwikkelingen zullen de bestaande conflictpunten in belangrijke mate worden opgelost en zal de verkeersveiligheid in belangrijke mate verbeteren Matige of beperkte toename van de verkeersveiligheid: de geplande ontwikkelingen zullen in beperkte mate een oplossing betekenen van bestaande conflictpunten en de verkeersveiligheid matig verbeteren Geen of verwaarloosbare wijziging van de verkeersveiligheid: neutrale situatie op vlak van verkeersveiligheid Matige of beperkte afname van de verkeersveiligheid: de geplande ontwikkelingen zullen een lichte achteruitgang betekenen van de verkeersveiligheid ten gevolge van een verhoging van het risico ter hoogte van de bestaande potentiële conflictpunten Significante afname van de verkeersveiligheid: de geplande ontwikkelingen zullen een aanzienlijke achteruitgang betekenen van de verkeersveiligheid ten gevolge van één of meerdere bijkomende conflictpunten Zeer significante afname van de verkeersveiligheid: de geplande ontwikkelingen zullen een danig negatieve impact hebben op de verkeersveiligheid ten gevolge van een verhoogd risico ter hoogte van de bestaande potentiële conflictpunten en van één of meerdere bijkomende conflictpunten Significantie Afbakening en beschrijving studiegebied Het studiegebied bestaat uit de gewestwegen N26 Leuvensesteenweg en de N21 Haachtsesteenweg met bijhorende zijstraten. Daarnaast behoren ook de N2 Brusselsesteenweg en de kern van Veltem-Beisem tot het studiegebied omwille van de aanwezigheid van het sorteercentrum te Veltem. Het studiegebied wordt weergegeven op de 2 figuren VI.5.1 en VI.5.2 in bijlage.

218 p. VI Referentiesituatie Bereikbaarheid W EGINFRASTRUCTUUR De site van Recover Energy N.V. ligt in de directe nabijheid van twee gewestwegen, de N26 Leuvensesteenweg en de N21 Haachtsesteenweg. De N26 wordt in het Ruimtelijk Structuurplan van de provincie Vlaams-Brabant gecategoriseerd als secundaire weg type I, de N21 als secundaire weg type II. De N26 heeft bijgevolg een bovenlokale verbindingsfunctie, bij de N21 ligt de nadruk op de verzamelende functie van de weg. De snelheid op de N26 en de N21 bedraagt 70 km/u. De brug over het kanaal Leuven-Dijle telt 2x2 rijvakken met aan beide zijden tweestrooksrotondes. De zuidelijke rotonde is voorzien van twee bypasses; richting Brussel en richting Leuven. Aan beide zijden van de brug komen aparte bruggen voor fietsers en voetgangers voor. Alle fietsers- en voetgangersverkeer over de twee kruispunten verloopt ondergronds via tunnels zodat er geen conflictpunten meer zijn tussen verkeer en zwakke weggebruikers. Dit wordt weergegeven op onderstaande figuur VI.5.3. Op de toegangshelling van de brug (richting Leuven) bevindt zich een busstation, met een P+R-parking. Figuur VI.5.3 Afgescheiden netwerk van fietspaden, -bruggen en tunnels ter hoogte van Kampenhout-Sas De N26 ten noorden van Kampenhout-Sas (richting Mechelen) heeft twee rijstroken, een per richting, gescheiden door een middengeleider. Ter hoogte van de Vekestraat bevindt zich een terugkeerpunt. Tussen de rotonde en de Vekestraat zijn de fietspaden vrijliggend, ten noorden van de Vekestraat bestaat het wegprofiel uit een 1x2 (1 rijbaan met 2 rijstroken) met aanliggende fietspaden. Ter hoogte van Kampenhout-Sas bevindt zich een ventweg. Voetgangersvoorzieningen en oversteken ontbreken. De N26 ten zuiden van Kampenhout Sas, richting Leuven, is een 1x2 met aanliggende fietspaden. Voetgangersvoorzieningen ontbreken. Ter hoogte van de kruising van de N21 met de Aarschotsebaan zijn de voetgangersoversteken gekoppeld aan verkeerslichten.

219 p. VI.114 De N21 Brussel-Haacht is eveneens een 1x2. Op beide vakken zijn gedeeltelijk vrije busbanen aangelegd. De rotonde van het industrieterrein verleent toegang tot het industriepark Kampenhout. Zowel richting Haacht als richting Brussel zijn de fietspaden volledig gescheiden van de rijbaan. Voetgangersoversteken zijn ofwel gekoppeld aan verkeerslichten, ofwel gekoppeld aan de middenberm waardoor de oversteekbaarheid toeneemt. Beide wegen maken deel uit van de routes voor uitzonderlijk vervoer. De N21 tussen Brussel en Kampenhout Sas behoort tot de reisklasse R2, met een toegestane tonnage van 120 tot 180 ton en een vrije hoogte van meer dan 5 meter. Voertuigen kunnen 3,5 m breed zijn en de lading kan tot 5,5 m breed zijn. De N26 en de N21 tussen Kampenhout Sas en Haacht behoren eveneens tot de reisklasse R2, met een toegestane tonnage van 44 tot 60 ton en een vrije hoogte van meer dan 5 meter. Op de N26 in zuidelijke richting is de hoogte van de voertuigen beperkt tot 5 meter. Voertuigen kunnen 3,5 m breed zijn, de lading tot 5,5 m breed. De structuur van het kruispunt tussen de N26 en de N21 wordt weergegeven op onderstaande figuur VI.5.4. Figuur VI.5.4 Structuur van het kruispunt tussen de N26 en de N21 ter hoogte van Kampenhout-Sas Het sorteercentrum in Veltem-Beisem is gelegen langs de N2 Leuvensesteenweg Brusselsesteenweg 8. De weg is in het structuurplan van de provincie Vlaams-Brabant geselecteerd als secundaire weg type III. Dit betekent dat de verkeersfunctie van deze weg neven- of ondergeschikt wordt aan het openbaar vervoer en de fiets. De N2 heeft een 1x2-profiel met aanliggende fietspaden. Ter hoogte van het kruispunt met de Kroonstraat zijn de fietsoversteken rood gemarkeerd en in de voorrang. 8 In 2006 werd voor de N2 Brusselsesteenweg een streefbeeldstudie opgesteld. Hierbij ging de aandacht vooral naar de doorstroming van het openbaar vervoer en het oplossen van onveilige kruispunten.

220 p. VI O PENBAAR VERVOER Het studiegebied wordt bediend door het openbaar vervoer, meer bepaald door bus en trein. De bestaande site van het sorteercentrum Kampenhout is gelegen op 2,3 km van het NMBS-station van Haacht, gelegen op de lijn 53a Leuven-Mechelen. Tijdens de spits rijden er 4 treinen per uur per richting en buiten de spits 2 treinen per uur per richting. Het sorteercentrum te Veltem-Beisem is gelegen op 1,8 km van het NMBS-station van Veltem, gelegen op de lijn 36c Brussel-Leuven. Er zijn 2 treinen per uur richting Leuven en 2 treinen per uur richting Brussel. De figuur VI.5.5 in bijlage geeft de bediening van het studiegebied weer met bussen van De Lijn. De projectsite is gelegen vlakbij de halte Kampenhout Sas, dewelke bediend wordt door drie buslijnen. Op lijn 385 (op de N26) rijdt 1 bus per uur richting Mechelen en 1 per uur richting Leuven. Richting Brussel en richting Haacht (buslijnen 270 en 272 op de N21) rijden telkens 2 bussen per uur. De site te Veltem-Beisem wordt bediend door de lijnen 352 en 652, samen goed voor 2 bussen per uur per richting F IETSNETWERKEN De provincie tekende een bovenlokaal functioneel en recreatief fietsroutenetwerk uit. Het gaat hier om een gewenst netwerk dat nog grotendeels gerealiseerd moet worden. Het recreatief fietsroutenetwerk richt zich op de vrijetijdsfietser en leidt langs aantrekkelijke, aangename routes, weg van het drukke autoverkeer. Het netwerk zoekt bij voorkeur het groen op, gaat door historische dorpskernen en verbindt monumenten en andere toeristische attractiepolen. Daarnaast is er ook een netwerk uitgetekend voor mensen die zich per fiets willen verplaatsen naar school, het werk, een bedrijventerrein, een ziekenhuis of de winkel. Treinstations en knooppunten van busvervoer werden ook zo maximaal mogelijk opgenomen op deze routes. Ze richten zich of het functioneel fietsgebruik en men spreekt dan ook over het bovenlokaal functioneel fietsroutenetwerk (BFF). In het studiegebied zijn het jaagpad langs het kanaal Leuven-Dijle en de as Spoorwegstraat Klein Dalenstraat Dorpsstraat Warotstraat Kroonstraat Lodewijk van Veltemstraat (grondgebied Herent) geselecteerd als non-stop hoofdroute in het BFF. De N2 Brusselsesteenweg is tussen Leuven en de Kroonstraat te Veltem geselecteerd als corridor. Vanaf de Kroonstraat richting Brussel is de N2 een functionele fietsroute. Ook de N26 Mechelsesteenweg Leuvensesteenweg en de N21 Haachtsesteenweg zijn functionele fietsroutes van het BFF, net als de Wildersedreef Schoonstraat, de Haachtstraat en de Lipselaan. De figuur VI.5.6 in bijlage geeft het fietsroutenetwerk van de provincie Vlaams-Brabant weer ter hoogte van het studiegebied C ONCLUSIE BEREIKBAARHEID Het huidige sorteercentrum te Kampenhout, en dus ook de toekomstige site van Recover Energy N.V., is met alle vervoersmodi vlot bereikbaar. De site is gelegen op de kruising van twee gewestwegen de N21 en de N26 die een directe verbinding geven naar Brussel, Leuven en Mechelen.

221 p. VI.116 Ook de bereikbaarheid met het openbaar vervoer wordt positief bevonden. Het station van Haacht ligt op 2 km, en de site is gelegen nabij een busstation waar drie buslijnen halteren. Langs het kanaal Leuven-Dijle is het jaagpad een non-stop fietsroute, de N21 en N26 zijn functionele fietsroutes van het bovenlokaal functioneel fietsroutenetwerk. Ook voor het sorteercentrum te Veltem-Beisem wordt de bereikbaarheid voor alle modi positief bevonden Verkeerstellingen M OBILITEITSPLAN K AMPENHOUT (1995) In het kader van het mobiliteitsplan zijn er ter hoogte van het kruispunt van de N21 met de N26 in Kampenhout-Sas tellingen uitgevoerd op 22 en 29 juni 1995, ten tijde van de oude situatie met verkeerslichten. De totale hoeveelheid verkeer op de brug (beide richtingen samen) bedroeg tijdens de ochtendspits motorvoertuigen, tijdens de avondspits ongeveer In de ochtendspits was er een zeer sterke stroom richting Brussel met ongeveer voertuigen. De drukke stroom in de avondspits richting Sas bedroeg ongeveer tweederde van de gespiegelde stroom in de ochtendspits (760 mvt). In het algemeen kon worden gesteld dat op de N26 s avonds de verkeersrichting Leuven overheerst V ERKEERSTELLINGEN IN HET KADER VAN TV3V In het kader van de aanpak van de gevaarlijke punten op gewestwegen werden ter hoogte van Kampenhout-Sas door TV3V 9 verkeerstellingen gehouden. Het betreft het kruispunt N21 Haachtsesteenweg Dorpelstraat/Zeypestraat, en het kruispunt N26 Leuvensesteenweg Schransstraat. Deze tellingen werden uitgevoerd respectievelijk in juni en september 2003, ten tijde van de werken aan Kampenhout-Sas. Hierdoor was een capaciteitsreductie opgetreden, wat zich vertaalt in lagere intensiteiten: N21 Haachtsesteenweg Dorpelstraat/Zeypestraat Tijdens de ochtendspits (7u45-8u45) was de stroom naar Brussel het grootst met ongeveer 860 pae. In de avondspits reden ongeveer 700 pae in de tegenovergestelde richting. N26 Leuvensesteenweg Schransstraat Ter hoogte van het kruispunt van de N26 met de Schransstraat (ten zuiden van Kampenhout-Sas) waren de stromen in beide richtingen ongeveer gelijk. Zowel tijdens de ochtend- als tijdens de avondspits bedroegen de stromen (enkele richting) tussen 850 en 950 pae. 9 Tijdelijke vennootschap van Arcadis Belgium - Grontmij Technum voor Veilig Verkeer Vlaanderen

222 p. VI N21 T ELLINGEN AWV JANUARI 2006 Door AWV 10 zijn in de periode van 5 januari tot 26 januari 2006 slangtellingen gehouden op de N21 o.a. ter hoogte van kilometerpunt 18,0 (gelegen net voor de Dorpelstraat) komende uit de richting van Brussel. Op basis hiervan kan gesteld worden dat de verkeerstroom op de N21 in de ochtendspits richting Brussel ruim voertuigen per uur bedraagt. Omgerekend naar pae zal dit ongeveer pae/ochtendspitsuur zijn (rekening houdend met 10% vrachtverkeer). Tijdens de avondspits worden ongeveer dezelfde intensiteiten opgemeten, maar dan in de richting van Haacht. In diezelfde periode werden ook slangtellingen gehouden ter hoogte van kilometerpunt 17,0 en 13,6. Op deze punten werden ongeveer dezelfde intensiteiten gemeten als ter hoogte van kilometerpunt 18, N21 T ELLINGEN AWV SEPTEMBER 2006 Tussen 15 en 28 september werden slangtellingen gehouden op de N21 in Haacht ter hoogte van kilometerpunt 22,7. Tijdens de ochtendspits waren de intensiteiten richting Brussel het grootst met ongeveer 700 pae. Tijdens de avondspits bedroeg de intensiteit richting Haacht op het drukste uur bijna pae. Het aandeel vrachtverkeer bedroeg een kleine 10% T ELLINGEN AWV JUNI 2008 Naast occasionele verkeerstellingen, zijn er ook permanente telposten op de gewestwegen. In het kader van deze studie zijn volgende telposten relevant: t.h.v. kmpt 13 op de N21 in Steenokkerzeel; t.h.v. kmpt 22,7 op de N21 in Haacht; t.h.v. kmpt 7,5 op de N26 in Buken; t.h.v. kmpt 20,5 op de N2 in Winksele; Omwille van wegenwerken in de omgeving zijn de tellingen uitgevoerd op de N21 in juni 2008 onvoldoende betrouwbaar. Op de N21 in Steenokkerzeel (kmpt 13) en Haacht (kmpt 22,7) geven de tellingen een verkeerd beeld van de normale verkeersintensiteiten. In Steenokkerzeel bedragen de intensiteiten tijdens de ochtendspits richting Brussel slechts 300 voertuigen per uur. Diezelfde intensiteiten werden waargenomen tijdens de avondspits richting Haacht. Eerdere tellingen wijzen uit dat de intensiteiten richting Brussel in de ochtendspits en richting Haacht in de avondspits ruim voertuigen per uur bedroegen. Ook op de N21 in Haacht geven de intensiteiten van juni 2008 een verkeerd beeld, vooral tijdens de ochtendspits. Tijdens de avondspits reden ongeveer 800 voertuigen per uur richting Haacht. Op de N26 in Buken (kmpt 7,5) is de richting Mechelen het drukst in de ochtendspits, met bijna 900 voertuigen per uur. s Avonds bedragen de intensiteiten richting Mechelen zo n 650 voertuigen per uur. Richting Leuven zijn dezelfde intensiteiten waar te nemen, waarbij dan tijdens de avondspits de verkeersintensiteiten het grootst zijn. Op de N26 in Muizen (kmpt 17,4) rijden tijdens de ochtendspits gemiddeld 520 voertuigen richting Mechelen en 480 voertuigen richting Leuven. Tijdens de avondspits is het in beide richtingen drukker, met 650 voertuigen richting Mechelen en 570 voertuigen richting Leuven. 10 Administratie wegen en verkeer

223 p. VI.118 Op de N2 in Winksele, nabij het sorteercentrum te Veltem, werden tijdens de ochtendspits intensiteiten opgemeten van ongeveer 800 voertuigen per uur richting Brussel. Richting Leuven werden zo n 600 voertuigen per uur geteld. s Avonds bedroeg de intensiteit richting Leuven 900 voertuigen op het drukste uur (17-18u) S YNTHESE VAN DE VERKEERSTELLINGEN Op basis van alle uitgevoerde tellingen, kan een beeld worden geschetst van de huidige intensiteiten op het wegennet in de omgeving van het sorteercentrum in Kampenhout. Onderstaande figuren geven de grootteorde van de intensiteiten weer op de wegvakken N21 en N26, tijdens de ochtendspits (figuur VI.5.7 links) en tijdens de avondspits (figuur VI.5.7 rechts). Tijdens de ochtendspits worden de hoogste intensiteiten waargenomen op de N21 richting Brussel (1.100 pae/u). Tijdens de avondspits is de omgekeerde richting op de N21 het drukst. Figuur VI.5.7 Intensiteiten in pae per uur tijdens de ochtendspits (linkerfiguur) en avondspits (rechterfiguur) Op de N2 in Winksele, nabij het sorteercentrum te Veltem, werden tijdens de ochtendspits intensiteiten opgemeten van ongeveer 800 voertuigen per uur richting Brussel. Richting Leuven werden zo n 600 voertuigen per uur geteld. s Avonds bedroeg de intensiteit richting Leuven 900 voertuigen op het drukste uur (17-18u) Capaciteitstoets referentiesituatie Zowel de N21 als de N26 heeft een 1x2-profiel (al dan niet met vrije busbaan). De capaciteit op deze wegen wordt geraamd op pae per uur per rijrichting. Op de N2 wordt de capaciteit iets lager ingeschat, namelijk pae per uur per rijrichting 11. Omwille van het ontbreken van kruispunttellingen, en bijgevolg ook de afslagbewegingen, ter hoogte van de twee rotondes aan Kampenhout Sas, kan de belastingsgraad van de rotondes niet berekend worden. De capaciteit van een tweestrooksrotonde met dubbele toeritten, zoals ter hoogte van Kampenhout Sas, bedraagt ongeveer tot pae per uur. Deze capaciteit zou moeten volstaan om het verkeer op een vlotte manier af te wikkelen. Occasionele problemen zijn echter niet uit te sluiten. 11 Inschatting op basis van de verkeerstellingen en het wegprofiel

224 p. VI.119 De capaciteitstoets of belastingsgraad wordt berekend aan de hand van de verhouding tussen de werkelijke intensiteiten en de theoretische capaciteit. Bij een verhouding kleiner dan 0,8 is er sprake van een goede verkeersafwikkeling en is er geen filevorming. Vanaf een verhouding hoger dan 0,8 treden problemen op naar doorstroming van het openbaar vervoer, ontstaan er periodieke afwikkelingsproblemen van het verkeer met grotere kans op filevorming. Is deze verhouding groter dan 1 dan heeft men te maken met een structurele verstoring van het verkeersbeeld. In de buurt van het sorteercentrum van Kampenhout kunnen tijdens de spitsuren problemen optreden naar doorstroming, vooral voor het openbaar vervoer. De N21 tussen Kampenhout en Brussel heeft met een verzadigingsgraad van 92% (tijdens de ochtendspits richting Brussel, tijdens de avondspits richting Kampenhout), de kleinste restcapaciteit waardoor filevorming kan optreden. Vermits de belastingsgraad hoger ligt dan 80%, zijn er wel problemen naar doorstroming van het openbaar vervoer. De bussen van De Lijn kunnen niet aan de gewenste snelheid rijden, met wachttijden aan de haltes tot gevolg. Dit wordt echter in de nabije toekomst verholpen, daar men begonnen is met de aanleg van specifieke busbanen op de N21. Op de N26 ligt de belastingsgraad net onder de 80% op de drukste richting (intensiteit van 950 pae/u ten opzichte van een capaciteit van pae/u). Er treden m.a.w. geen problemen op. Een lichte toename van het verkeer op de N26 kan evenwel leiden tot doorstromingsproblemen van het openbaar vervoer. Ook op de N2 ter hoogte van Veltem-Beisem bedraagt de maximale belastingsgraad tijdens de avondspits 90%. Een vlotte doorstroming wordt dan niet meer gegarandeerd. De ochtendspits verloopt iets vlotter (max. belastingsgraad 80%) Verkeersgeneratie sorteercentra S ORTEERCENTRUM K AMPENHOUT In het sorteercentrum van Kampenhout werd in ton aangevoerd en ton afgevoerd. De verkeersgeneratie van het sorteercentrum in Kampenhout, gelegen op de toekomstige site van de afvalenergiecentrale, wordt bepaald aan de hand van de wegingen van vrachtwagens. Eén weging impliceert twee bewegingen (op- en afrijden) van één vrachtwagen. Hierdoor kan de verkeersgeneratie van het sorteercentrum gedurende de dag ingeschat worden. In waren er gemiddeld 5,6 vrachtwagens met aanvoer en 6,4 vrachtwagens met afvoer per werkdag 13 (zie tabel VI.5.4). Afgerond betekent dit dat er op een werkdag ongeveer 13 vrachtwagens het sorteercentrum van Kampenhout oprijden (waarvan 6 geladen vrachtwagens met aanvoer en 7 lege vrachtwagens voor afvoer), en diezelfde 13 vrachtwagens het sorteercentrum nadien ook uitrijden (= 26 vrachtwagenbewegingen in totaal). Eén vrachtwagen is het equivalent van twee personenauto s. Zowel de toekomende als de vertrekkende intensiteiten op een werkdag bedragen bijgevolg 26 pae per richting. 12 De cijfers van 2008 hebben betrekking op de periode 01/01/2008 t.e.m. 30/06/2008. Het betreft een periode van 156 werkdagen waarbij een zaterdag eveneens als werkdag wordt gerekend. 13 Indien er geen rekening gehouden wordt met aan- en afvoer op zaterdagen, bekomt men een gemiddelde van 6,0 vrachtwagens met aanvoer en 7,3 vrachtwagens met afvoer per weekdag.

225 p. VI.120 Ten opzichte van de voorgaande jaren is het aantal vrachtwagens in het sorteercentrum van Kampenhout sterk gedaald 14. In 2008 kreeg het sorteercentrum gemiddeld 13 vrachtwagens per dag over de vloer ten opzichte van gemiddeld 16 vrachtwagens in 2007 en 26 vrachtwagens in Vooral het aantal vrachtwagens met aanvoer daalde. Het gemiddelde tonnage per vracht is de voorbije jaren echter wel gestegen. In 2008 werd dagelijks gemiddeld 73,5 ton aangevoerd en 115,2 ton afgevoerd. Dit betekent een gemiddelde van 13,3 ton aangevoerd per vrachtwagen, en 18,4 ton afgevoerd per vrachtwagen. Het feit dat de afvoer hoger ligt dan de aanvoer is te wijten aan het feit dat de afvoer tijdens de wintermaanden bijna stil ligt, en dat er op het einde van het jaar dus een grote voorraad af te voeren materialen aanwezig is 15. Deze voorraad wordt dan in het voorjaar terug afgevoerd, wat de hogere afvoer ten opzichte van de aanvoer verklaart. 57% van de aangevoerde tonnage werd door de containerdienst van De Coninck rechtstreeks van bij de klant aangevoerd. 34% werd uitgesorteerd in het sorteercentrum van Veltem en door de containerdienst van De Coninck naar het sorteercentrum in Kampenhout gebracht. De rest wordt door klanten zelf aangevoerd. Het sorteercentrum in Kampenhout is bereikbaar via de N21 Haacht Brussel en via de N26 Leuven Mechelen. De herkomst van de vrachtwagens met aanvoer is als volgt: 49,6% komt vanuit het zuiden via de N26 Leuvensesteenweg; 40,8% komt vanuit het westen via de N21 Haachtsesteenweg; 5,1% komt vanuit het noorden via de N26 Leuvensesteenweg; 4,5% komt vanuit het oosten via de N21 Haachtsesteenweg. De bestemming voor de afgevoerde vrachten is min of meer gelijkaardig: 52,6% rijdt via de N21 Haachtsesteenweg richting Brussel; 39,2% rijdt via N26 Leuvensesteenweg richting Leuven; 4,2% rijdt via de N21 Haachtsesteenweg richting Haacht; 4,0% rijdt via de N26 Leuvensesteenweg richting Mechelen. Onderstaande tabel VI.5.4 (cijfers 2008) geeft de verkeersgeneratie weer van het sorteercentrum in Kampenhout, naar herkomst of bestemming van de vrachtwagens. 14 Omwille van de crisis worden vrachtwagens met aangevoerd afval optimaler gevuld, wat resulteert in minder vrachten en meer ton per vracht. Inzake afvoer werden grotere opleggers in gebruik genomen. (bron: Recover Energy N.V.) 15 Bron: Recover Energy N.V.

226 p. VI.121 Tabel VI.5.4 Verkeersgeneratie sorteercentrum Kampenhout in 2008 Aanvoer Afvoer Totaal Gemiddeld aantal PAE Gemiddelde ton Gemiddeld aantal PAE Gemiddelde ton PAE vrachtwagens enkele per vrachtwagens enkele per enkele per werkdag richting vrachtwagen per werkdag richting vrachtwagen richting Vanuit/naar Brussel N21 Vanuit/naar Leuven N26 via via 2,3 5 12,0 3,3 7 19,2 12 2,7 5 14,7 2,5 5 17,8 10 Vanuit/naar Haacht via N21 Vanuit/naar Mechelen via N26 0,3 1 11,8 0,3 1 5,6 2 0,3 1 11,3 0,3 1 17,7 2 Totaal 5, ,3 6, ,4 26 Onderstaande figuur VI.5.8 geeft de totale verkeersgeneratie weer van het sorteercentrum te Kampenhout op een werkdag (gebaseerd op het jaar 2008), in pae per dag en opgesplitst naar herkomst of bestemming. Figuur VI.5.8 Verkeersgeneratie sorteercentrum Kampenhout in 2008 N26 richting Mechelen 2 pae/dag 2 pae/dag 2 pae/dag 2 pae/dag N21 richting Haacht 12 pae/dag N21 richting Brussel 12 pae/dag 10 pae/dag 10 pae/dag N26 richting Leuven

227 p. VI.122 In onderstaande grafiek (figuur VI.5.9) is de procentuele verdeling in de tijd weergegeven van het aantal vrachtwagens dat het sorteercentrum bereikt. De aankomst van vrachtwagens is eerder gelijkmatig verdeeld over de dag tussen 7u en 18u 16. Vrachtwagens met afvoer komen voornamelijk tussen 10 en 12u, en tussen 13u en 16u. Vrachtwagens met aanvoer komen voornamelijk in de namiddag, tussen 13u en 17u. Figuur VI.5.9 Verkeersgeneratie sorteercentrum Kampenhout verdeling in de tijd 14% Sorteercentrum Kampenhout % verdeling in de tijd van het aantal vrachtwagens 12% 10% aanvoer afvoer 8% 6% 4% 2% 0% 6-7u 7-8u 8-9u 9-10u 10-11u 11-12u 12-13u 13-14u 14-15u 15-16u 16-17u 17-18u 18-19u 19-20u Uit voorgaande berekeningen is gebleken dat de verkeersgeneratie in totaal 26 pae per dag per richting bedraagt, met een maximum van 12 pae van of naar Brussel via de N21. Hiervan rijdt ongeveer 8% (of ongeveer 1 pae) tijdens de ochtendspits en 11% (of ongeveer 2 pae) tijdens de avondspits het sorteercentrum in of uit. De belasting op het wegennet gegenereerd door het sorteercentrum in Kampenhout is bijgevolg ter hoogte van het sorteercentrum zowel tijdens de ochtend- als tijdens de avondspits verwaarloosbaar. Omwille van het verzadigde wegennet in de omgeving, de grotere afstand die sommige containers vaak afleggen en hierdoor mogelijks tijd verliezen in de file, is de werkelijke impact van de verkeersgeneratie moeilijk in beeld te brengen. Omwille van de congestie op het wegennet is het mogelijk dat een container in het sorteercentrum aankomt buiten de spitsuren, maar in werkelijkheid zich in volle spits bevindt tijdens de rit naar het sorteercentrum S ORTEERCENTRUM V ELTEM Op het industrieterrein van Veltem-Beisem ligt een tweede sorteercentrum. Deze neemt in de toekomst de sorteeractiviteiten van de site te Kampenhout over. 16 Gebaseerd op jaardata van 2007

228 p. VI.123 In het sorteercentrum te Veltem werd in 2007 ruim ton aangevoerd en bijna evenveel ton afgevoerd. Op jaarbasis is dit ongeveer ton meer dan in het sorteercentrum van Kampenhout (aan- en afvoer samen). Het aantal vrachtwagens met aanvoer van afval ligt tot driemaal hoger dan in het sorteercentrum van Kampenhout. Hierdoor ligt de gemiddelde ton per vrachtwagens met aanvoer in Veltem heel wat lager. Voor de afvoer is zowel het aantal vrachtwagens als de tonnage vergelijkbaar met het sorteercentrum in Kampenhout. Ook in het sorteercentrum van Veltem is het aantal vrachtwagens de voorbije jaren sterk gedaald. In 2006 waren er gemiddeld 57 vrachtwagens per dag, in 2007 gemiddeld 49 vrachtwagens en in 2008 gemiddeld 38 vrachtwagens per dag. Deze daling is te wijten aan een hogere tonnage per vracht (zie verder). In waren er gemiddeld 32,2 vrachtwagens met aanvoer en 6,3 vrachtwagens met afvoer per werkdag 18 (zie tabel VI.5.5). Afgerond betekent dit dat er op een werkdag ongeveer 38 vrachtwagens het sorteercentrum van Kampenhout oprijden (waarvan 32 geladen vrachtwagens met aanvoer en 6 lege vrachtwagens voor afvoer), en diezelfde 38 vrachtwagens het sorteercentrum nadien ook uitrijden (= 76 vrachtwagenbewegingen in totaal). Vermits één vrachtwagen het equivalent is van twee personenauto s, bedragen zowel de toekomende als de vertrekkende intensiteiten op een werkdag 76 pae per richting. Er werd dagelijks gemiddeld 112 ton aangevoerd en 111 ton afgevoerd. Dit betekent een gemiddelde van 3,5 ton aangevoerd per vrachtwagen, en 17,8 ton afgevoerd per vrachtwagen. De gemiddelde ton per vrachtwagen is de laatste jaren vooral bij de afvoer gestegen. 43% van de aangevoerde tonnage werd door de containerdienst van De Coninck rechtstreeks van bij de klant aangevoerd. 34% werd door een andere containerdienst gebracht en 23% wordt door klanten zelf aangevoerd. Onderstaande tabel VI.5.5 (cijfers 2008) geeft de herkomst of bestemming weer van de vrachtwagens. Het sorteercentrum in Veltem is bereikbaar via volgende wegen: vanuit/naar Brussel via de N2 (28,9% aanvoer en 25,6% afvoer); vanuit/naar Mechelen via de N2 en de N227 (12,0% aanvoer en 33,6% afvoer); vanuit/naar Leuven via de N2 (20,3% aanvoer en 9,8% afvoer); vanuit/naar Kampenhout via de N26 en de Lipselaan (5,2% aanvoer en 28,8% afvoer); vanuit/naar Herent via de Winkselsesteenweg (9,5% aanvoer en 1,4% afvoer); vanuit/naar Tervuren via de N2 en de Wijnegemhofstraat (24,1% aanvoer en 0,8% afvoer). 17 De cijfers van 2008 hebben betrekking op de periode 01/01/2008 t.e.m. 30/06/2008. Het betreft een periode van 156 werkdagen, waarbij een zaterdag eveneens als werkdag wordt gerekend. 18 Indien er geen rekening gehouden wordt met aan- en afvoer op zaterdagen, bekomt men een gemiddelde van 35,5 vrachtwagens met aanvoer en 7,2 vrachtwagens met afvoer per weekdag.

229 p. VI.124 Tabel VI.5.5 Verkeersgeneratie sorteercentrum Veltem in 2008 Aanvoer Afvoer Totaal Gemiddeld aantal vrachtwagens per werkdag PAE enkele richting Gemiddelde ton per vrachtwagen Gemiddeld aantal vrachtwagens per werkdag PAE enkele richting Gemiddelde ton per vrachtwagen PAE enkele richting Vanuit/naar Brussel Vanuit/naar Mechelen Vanuit/naar Leuven Vanuit/naar Kampenhout Vanuit/naar Herent Vanuit/naar Tervuren 9,3 19 2,8 1,6 3 18,1 22 3,9 8 3,7 2,1 4 22,3 12 6,6 13 2,4 0,6 1 7,0 14 1,7 3 3,3 1,8 4 16,7 7 3,1 6 1,8 0,1 1 8,6 7 7,8 16 5,8 0,1 1 6,2 17 Totaal 32,2 65 3,5 6, ,8 79 Bijna 30% van de vrachtwagens met aanvoer komt vanuit Brussel, en 24% vanuit Tervuren/Overijse. 34% van de vrachtwagens met afvoer rijdt richting Mechelen. Slechts een heel beperkt aandeel wordt afgevoerd richting Herent en Tervuren. Onderstaande figuur VI.5.10 geeft de totale verkeersgeneratie weer van het sorteercentrum te Veltem op een werkdag (gebaseerd op 2008). Op de N2 bedragen de dagintensiteiten gegenereerd door het sorteercentrum te Veltem 51 pae per richting naar het westen (Brussel, Tervuren, Mechelen) en 14 pae per richting naar het oosten (Leuven) van het sorteercentrum.

230 p. VI.125 Figuur VI.5.10 Verkeersgeneratie sorteercentrum Veltem in 2008 richting Kampenhout 7 pae/dag 7 pae/dag 7 pae/dag richting Herent 7 pae/dag 22 pae/dag (Brussel) 17 pae/dag (Tervuren) 12 pae/dag (Mechelen) N2 richting Brussel / Mechelen 22 pae/dag (Brussel) 17 pae/dag (Tervuren) 12 pae/dag (Mechelen) 14 pae/dag 14 pae/dag N2 richting Leuven Wat de verdeling van de verkeersgeneratie betreft, is er in de voormiddag tussen 10u en 11u een inzake de afvoer. In de namiddag wordt het meeste materiaal afgevoerd tussen 14u en 16u. De aanvoer van afvalstoffen verloopt vrij continu tussen 10u en 17u (met uitzondering van het middaguur 12u-13u). Dit wordt weergegeven in onderstaande figuur VI.5.11.

231 p. VI.126 Figuur VI.5.11 Verkeersgeneratie sorteerventrum Veltem verdeling in de tijd Sorteercentrum Veltem % verdeling in de tijd van het aantal vrachtwagens 14% 12% 10% aanvoer afvoer 8% 6% 4% 2% 0% 6-7u 7-8u 8-9u 9-10u 10-11u 11-12u 12-13u 13-14u 14-15u 15-16u 16-17u 17-18u 18-19u 19-20u Uit voorgaande berekeningen is gebleken dat de verkeersgeneratie in totaal 79 pae per dag (enkele richting) bedraagt, met een maximum van 51 pae op de N21 per richting (tussen de Wijnegemhofstraat en het sorteercentrum). Hiervan rijdt ongeveer 8% of 6 pae tijdens de ochtendspits en 12% of 10 pae tijdens de avondspits. De belasting op het wegennet gegenereerd door het sorteercentrum in Veltem is ter hoogte van het sorteercentrum bijgevolg zowel tijdens de ochtend- als tijdens de avondspits verwaarloosbaar. Het eigenlijke effect van de verkeersgeneratie is, net zoals bij het sorteercentrum te Kampenhout, moeilijk in te schatten Waterweg De site van Recover Energy N.V. wordt ten noordoosten begrensd door het kanaal Leuven-Dijle, na de Lisseweegse Vaart, het oudste kanaal van België. Het kanaal heeft een totale lengte van 30 kilometer, en telt tien beweegbare bruggen en vijf sluizen. Heden is er reeds containertransport op het kanaal Leuven-Dijle voor andere industriële activiteiten. De ervaring leert ons dat dit werkbaar, rendabel en logistiek haalbaar is. De kade infrastructuur is aanwezig en de waterweg grenst aan het bedrijfsperceel. Alle troeven zijn aldus aanwezig om eveneens transporten via het water te laten verlopen. Om de efficiëntie, de snelheid en de verkeersveiligheid te bevorderen, wordt de bediening van de bruggen en sluizen gecentraliseerd. De centrale bedieningstoren staat op het industrieterrein in Kampenhout, in de onmiddellijke omgeving van de trekweg. Het kanaal op weekdagen open van 6 tot 22 uur (sinds einde december 2009), op zaterdag van 8 tot 16 uur en is ook van een zondagsbediening voorzien. De automatisatie in één centrale verkeerspost past in het beleid van de Vlaamse overheid om het transport via binnenvaart te stimuleren.

232 p. VI S CHEPEN Bij de aan- en afvoer van afvalstoffen worden schepen ingezet van het type Kempenaar (genaamd naar hun ontwerp voor de Kempische kanalen). De diepgang bij vollast is rond de 2,4 m, de lengte varieert van 50 m tot 55 m, de breedte ligt meestal in de buurt van 6,50 m. De snelheid bedraagt ongeveer 10 km/u. Er zijn twee schepen van het type Kempenaar: containerschepen en bulkschepen. C ONTAINERSCHEPEN Containerschepen hebben een capaciteit voor 20 lege en 18 volle containers van 20 voet. Voor het project van Recover Energy N.V. wordt een Kempenaar ingezet die is omgebouwd en zo 24 lege en 20 volle containers kan vervoeren. De containers worden in het schip 2 hoog gestapeld, in de breedte kunnen 2 containers naast elkaar worden geplaatst. Een 20 voet container heeft een bruto inhoud van 33 m³ en weegt leeg 2,2 ton. Een container kan nooit maximaal worden gevuld. Er wordt gerekend met een vulgraad van 80 à 90 % voor de aan- en afvoer van afvalstoffen en bulkgoederen. De vulgraad is functie van het type materiaal dat vervoerd wordt. Elk product heeft een eigen bulkgewicht (bulkdensiteit). Er wordt worst case (maximale waarde rekening houdend met de vulgraad en de bulkdensiteit) gerekend met een maximum van 25 ton per container inclusief tarra. De maximale laadcapaciteit van een Kempenaar varieert tussen de ton. Met geladen containers verhoogt echter het zwaartepunt. Om stabiliteitsredenen wordt het maximale laadvermogen met containers beperkt tot ton. De stabiliteitsbeperking is per Kempenaar ook verschillend en afhankelijk van type en bouwjaar. Er kunnen tegelijk volle en lege containers worden ingezet. De containers zijn volledig gesloten om geurhinder te vermijden. Onderaan de container zijn twee sledes voorzien waardoor ze met een vrachtwagen autonoom kunnen worden opgetrokken en geplaatst. B ULKSCHEPEN Bulkgoederen kunnen ook vervoerd worden met bulkschepen. Een bulkschip kan tot 580 ton of 700 m³ vervoeren. Het kanaal Leuven-Dijle kan bevaren worden door binnenschepen van maximaal klasse II (600 ton). De capaciteit van het kanaal bedraagt 1,2 miljoen ton per jaar 19. Er dient bij het transport met bulkschepen steeds rekening gehouden te worden met de maximale diepgang van 2,30 meter van het kanaal Leuven-Dijle, wanneer het maximum te vervoeren tonnage wordt bepaald C APACITEIT De capaciteit van het Kanaal Leuven-Dijle wordt voornamelijk beperkt door de diepgang van de sluizen (trafiek, dimensies en diepgang). De diepgang is hierdoor beperkt tot 2,30m. Heden wordt het kanaal gebaggerd. Deze werken zijn gestart in het najaar van 2008 en zullen duren tot eind Sluizen zijn de beperkende factor voor de scheepsmaat. Het kanaal Leuven-Dijle telt vijf sluizen: sluis Zennegat, sluis Battel, Sluis Boortmeerbeek, sluis Kampenhout en sluis Tildonk. Deze sluizen zijn 52 m lang en 7,75 m breed. De maximale lengte van een schip bedraagt 50 m met een breedte van 6,5 m. 19 Bron: Afdeling Waterwegen en Zeekanaal

233 p. VI.128 De Zennegatsluis is de eerste sluis op het kanaal en een getijsluis. Hier kan getijgebonden worden gevaren. De Zennegatsluis wordt bediend van maandag tot vrijdag van 5 tot 23 u, op zaterdag is er bediening tussen 8 en 16 u en op zondag tussen 7 en 13 u. Het kanaal Leuven - Dijle is berekend op een theoretisch maximum van 15 opeenvolgende af- of opwaartse versassingen (verlies water van bovenpand naar benedenpand). Dit betekent dat theoretisch maximaal 30 schepen geschut kunnen worden op voorwaarde dat de schuttingen alternerend kunnen gebeuren voor een afwaarts varend schip gevolgd door een opwaarts varend schip, waarbij dus slechts voor één schutting op twee waterverlies optreedt. Een bijkomende belemmering is dat de openingsuren van de Zennegatsluis bepaald worden door de getijdenwerking van de Zenne. Dit impliceert dat de openingstijden sterk kunnen verschillen. Dit kan aldus het maximaal theoretisch haalbaar aantal schuttingen beperken (volgens W&Z). Bij hoogwater kan men de Zennegatsluis zonder problemen invaren. Het kunstwerk wordt bediend tot 4 uur voor en 4 uur na hoogwater. Rond de periode van laagwater kan men de sluis niet naderen of uitvaren. Er is dan ook geen bediening. Ter hoogte van de Zennegatsluis kunnen praktisch gezien maximaal 12 schepen opvaren en maximaal 12 schepen afvaren H UIDIGE INTENSITEITEN Het kanaal wordt in hoofdzaak bevaren door pleziervaart, en in mindere mate door goederentransport. In 2008 bedroeg de containertrafiek op het kanaal Leuven-Dijle ongeveer ton (een daling met 10% ten opzichte van 2007), wat overeenkomt met ongeveer 784 schepen. Dit zijn gemiddeld 4 schepen per werkdag. Er is bijgevolg nog ruimte voor 8 schepen per dag. Per maand bedraagt de trafiek gemiddeld ton (cijfers 2008), met een maximum van ton in juni 2008 en een minimum van ton in juli. De gemiddelde snelheid van een schip bedraagt ongeveer 10 km/u. Het gebruik van de zondagsbediening door pleziervaarders op het kanaal Leuven-Dijle is gedaald in 2007 t.o.v. het jaar voordien 21.De daling van het aantal versassingen bedroeg ruim een tiende. In 2007 waren er in de periode mei tot september 82 doorvaarten voor pleziervaart aan de Zennegatsluis, en 62 doorvaarten ter hoogte van Kampenhout. De toegelaten snelheid op het kanaal bedraagt 6 km/u voor de pleziervaart Geplande situatie Aanlegfase V ERKEERSGENERATIE TIJDENS DE AANLEGFASE Tijdens de uitvoering van de werken genereert de afvoer van grond en de aanvoer van bouwmaterialen heel wat werfverkeer. Vermits het project gelegen is langsheen het kanaal Leuven-Dijle, zal optimaal gebruik worden gemaakt van de aan- en afvoer per schip. De realisatie van het project zal aanleiding geven tot grondverzet. Het totale grondverzet wordt geraamd op m³: m³ afgevoerde grond voor het uitgraven van de bouwput voor de afval-energiecentrale, waarvan 80% of m³ per schip en 20% of ton per vrachtwagen; 20 Bron: sluismeester Zennegat 21 Redenen voor deze daling zijn waarschijnlijk de weersomstandigheden en de gestegen brandstofprijzen. Bron: NV De Scheepvaart. Er zijn geen recentere gegevens beschikbaar.

234 p. VI m³ af te voeren grond voor het uitgraven van de stortopening voor de tunnel onder het kanaal, waarvan 80% of 960 m³ per schip en 20% of 240 ton per vrachtwagen; 452 m³ af te voeren grond voor het boren van de tunnel onder het kanaal, waarvan 80% of 360 m³ per schip en 20% of 92 ton per vrachtwagen; m³ af te voeren grond voor de aanleg van de kade, de fietstunnel en de werken ter hoogte van het jaagpad, waarvan 80% of m³ per schip en 20% of 945 ton per vrachtwagen. De hoeveelheid beton nodig voor de aanleg van de bouwput bedraagt m³. Voor de bouw van het project worden ongeveer 20 betonmixers per dag verwacht, rekening houdend met een duur van 45,5 werkdagen. Dit komt neer op 40 pae per richting. De bouwtijd neemt 2 jaar in beslag waarvan 14 maanden voor de civiele werken en 10 maanden voor het plaatsen en opstarten van de technische installatie. De tunnel voor de aanvoer van afval wordt pas gegraven na de aanleg van de bouwput. De bouw van een fiets- en voetgangerstunnel naast het kanaal wordt geraamd op 6 maanden. Onderstaande tabel VI.5.6 geeft een gedetailleerde weergave van de geraamde hoeveelheden aan- en afvoer en de geraamde transporten via de weg en het water. Tabel VI.5.6 Verkeersgeneratie tijdens de werken Beschrijving Hoeveelheid Duur werkzaamheden Aantal vrachtwagens/betonmi xers PAE/dag 22 Aantal schepen Bouwput Uitgraven bouwput m³, m³ per schip 5,5 maanden of 110 werkdagen Totaal: tot 4 per dag 12 tot 16 Totaal: 50 1 schip om de 2 werkdagen Aanleg bouwput (aanvoer beton) m³ 2,2 maanden of 45,5 werkdagen Totaal: per dag 80 / Tunnel onder kanaal voor aanvoer afval Uitgraven stortopening m³, 960 m³ per schip 2 weken of 10 werkdagen Totaal: 10 1 per dag 4 Totaal: 2 1 schip per week Boren tunnel 452 m³, 360 m³ per schip 1 maand of 20 werkdagen Totaal: 4 1 per week 0,8 Totaal: 1 1 schip per maand Kade, fietstunnel, jaagpad Afvoer grond m³, m³ per schip 1 maand of 20 werkdagen Totaal: 38 2 per dag 8 Totaal: 6 6 per maand 22 1 vrachtwagen = 2 vrachtwagenbewegingen = 4 pae in totaal of 2 pae per richting

235 p. VI E FFECTBEOORDELING VOOR DE AANLEGFASE De volumes af te voeren uitgegraven grond en aan te voeren beton voor de aanleg van de bouwput zijn aanzienlijk. Door grond af te voeren via de waterweg, kan echter heel wat transport over de weg vermeden worden. Afvoer van grond per schip wordt dan ook sterk aanbevolen. De verkeersgeneratie bedraagt maximaal 16 pae per dag tijdens het uitgraven (of 8 pae per richting) en 80 pae per dag (of 40 pae per richting) tijdens het storten van beton voor de bouwput. Indien wordt aangenomen dat een werkdag 8 uren omvat, betekent dit 2 pae per uur tijdens het uitgraven en 10 pae per uur tijdens het storten van beton. Op de N26 wordt het effect van de verkeersgeneratie tijdens de werken op de doorstroming van het wegennet als verwaarloosbaar (0) beoordeeld. De I/C-ratio ligt op vandaag net onder de 0,80 en door de zeer beperkte stijging (0,2 tot 1,0%) van de intensiteiten wijzigt deze I/C-ratio nauwelijks. Op de N21 wordt het effect als matig negatief beoordeeld omdat de huidige I/C-ratio reeds 0,92 bedraagt. Niettegenstaande het effect als verwaarloosbaar tot matig negatief kan beoordeeld worden, wordt aanbevolen om werftransport tijdens de spitsuren zoveel mogelijk te vermijden. Vooral de fase van het storten van beton genereert een grote stroom vrachtverkeer. Het beton is afkomstig van de overzijde van het kanaal (Industriestraat). De mogelijkheid dient te worden onderzocht of transport over het water mogelijk of via de tunnel onder het kanaal Leuven- Dijle is. Zo kan de mobiliteitshinder in deze fase tot een minimum herleid worden. Het effect van het werfverkeer ten aanzien van verkeersleefbaarheid en verkeersveiligheid wordt tijdens het uitgraven en de aanleg van de bouwput als tijdelijk significant negatief beoordeeld (--). De in- en uitrit van de site Kampenhout wordt extra belast door vrachtwagens waardoor het risico op ongevallen met zwakke weggebruikers toeneemt. Maatregelen dienen genomen te worden om de verkeersveiligheid ten aanzien van de zwakke weggebruiker te verhogen. De fiets oversteek dient ter hoogte van de in- en uitrit extra gemarkeerd te worden (dmv rode coating) en te worden voorzien van een markering met lange strepen waardoor de fietsers voorrang heeft ten opzichte van de vrachtwagens. De uitrit kan beveiligd worden d.m.v. van een stopstreep voor het fietspad of d.m.v. haaientanden. Bijkomend kan een verkeersbord geplaatst worden om extra aandacht te vestigen op de fietsers Recover Energy N.V. onderzoekt tevens de mogelijkheid om deze speciale aandacht ter hoogte van de inrit van de site te bestendigen, zodat er zowel tijdens de aanleg- als tijdens de exploitatiefase extra aandacht uitgaat naar fietsers die het fietspad op de N26 gebruiken. Deze permanente wijziging, die enkel beoogt de veiligheid voor fietsers te verhogen, kan erin bestaan een kleine knik aan te brengen in het fietspad, zodanig dat bestuurders die de site verlaten meer tijd hebben om een fietser op te merken. De verkeersgeneratie ten gevolge van de aanleg van de tunnel onder het kanaal, en de aanleg van de kade, fietstunnel en het jaagpad, veroorzaakt geen problemen op het wegennet indien zoals wordt voorgesteld 80% van de afgevoerde grond wordt afgevoerd per schip. De verkeersgeneratie is beperkt tot maximaal 4 vrachtwagenbewegingen per dag (2 op en 2 af). Om het wegennet tijdens de spits niet extra te belasten, wordt aanbevolen werftransport buiten de spitsuren te laten plaatsvinden. Het effect wordt als verwaarloosbaar (0) beoordeeld. Het effect ten aanzien van verkeersleefbaarheid en verkeersveiligheid wordt als tijdelijk matig negatief beoordeeld (-).

236 p. VI.131 Tijdens de aanlegfase van de kade en de nieuwe fiets- en voetgangerstunnel zal het jaagpad langs het kanaal Leuven-Dijle gedurende zes maanden onderbroken en bijgevolg onbruikbaar zijn. Langs het jaagpad zal er een tijdelijke omleiding worden voorzien via de Schransstraat en de Leuvensesteenweg. Vermits deze omleiding loopt langsheen de in- en uitrit van de site dient deze, rekening houdende met het vrachtverkeer tijdens de werken, extra beveiligd te worden (zie eerder). Voor het recreatief fietsverkeer wordt aanbevolen om fietsers langsheen de andere kant van het kanaal om te leiden. Ter hoogte van de sluis van Tildonk kan een tijdelijke bewegwijzering de fietsers naar de overkant van het kanaal leiden. Ter hoogte van Kampenhout-Sas kunnen ze het kanaal opnieuw oversteken. Tijdens de werken hebben de transporten per schip een verwaarloosbaar effect (0) naar doorstroming op het waterwegennet. Het kanaal Leuven-Dijle heeft in de huidige situatie namelijk nog een restcapaciteit van 8 schepen per dag (of 66% restcapaciteit), en tijdens de werken worden slechts 5 schepen per week of maximaal 1 schip per dag verwacht Exploitatiefase In dit hoofdstuk wordt eerst de verkeersgeneratie ten gevolge de exploitatie van het project beschreven. Vervolgens worden de effecten ten gevolge de verkeersgeneratie beoordeeld. Het project Recover Energy N.V. betreft de uitbating van een afvalenergiecentrale voor ton niet gevaarlijk, niet recupereerbaar residu op jaarbasis. Jaarlijks wordt ton aangevoerd en ton afgevoerd, deels per schip, deels per vrachtwagen. De aanvoer per vrachtwagen en het laden en lossen van de schepen zal gebeuren op weekdagen tussen 7 en 19u V ERKEERSGENERATIE TEN GEVOLGE VAN DE AANVOER VAN AFVALSTOFFEN Er worden twee scenario s uitgewerkt. In scenario 1 wordt van de ton afval op jaarbasis, ton bedrijfsafval verbrand. In scenario 2 wordt ton huishoudelijk afval en ton bedrijfsafval verbrand. De overige tonnages zijn voor beide scenario s identiek. Beide scenario s worden hieronder beschreven en beoordeeld op mobiliteitseffecten. Tussen beide scenario s is er een verschil in het gebruik van de verschillende transportmodi. S CENARIO 1: GEEN AANVOER VAN HUISHOUDELIJKE AFVALSTOFFEN Jaarlijks zal ton afval worden aangevoerd naar de site van Recover Energy N.V.. De aanvoer van afvalstromen wordt opgesplitst: ton bouw- en sloopafval; ton bedrijfsafval (nat); ton bedrijfsafval (droog); ton medisch afval. Aanvoer per schip

237 p. VI % van de aangevoerde afvalstoffen of ton wordt gebracht per schip. Hiervoor worden containerschepen ingezet van het type Kempenaar. In totaal worden jaarlijks containers aangevoerd. Eén schip kan 18 tot 20 volle containers en 20 tot 24 lege containers vervoeren, goed voor 457 schepen op jaarbasis. 233 schepen komen vanuit Westvaartdijk of Grimbergen, 112 schepen komen uit Willebroek en nogmaals 112 schepen uit Lembeek of Halle. De meerderheid van de aangevoerde afvalstoffen betreft bouw- en sloopafval. Een overzicht van deze aanvoer per schip wordt weergegeven in onderstaande tabel VI.5.7 Tabel VI.5.7 Overzicht van de aangevoerde afvalstoffen per schip: scenario 1 Herkomst (kades) Hoeveelheid (ton) % t.o.v. totale hoeveelheid ( ton) Soort afvalstof Aantal containers Aantal containerschepen/jaar Willebroek ,9% Bouw- en sloop Westvaartdijk - Grimbergen ,4% Bedrijfsafval(droog) ,7% Bedrijfsafval(nat) ,9% Bouw- en sloop ,4% Bedrijfsafval(droog) Lembeek of Halle ,9% Bouw- en sloop ,4% Bedrijfsafval(droog) Totaal ,7% Schepen die afval aanvoeren, zullen direct terugvaren 23 met lege afvalcontainers. Het stockeren van het afval gebeurt voornamelijk in de stortbunker. De twee losstations zorgen ervoor dat het laden en lossen van één schip zo snel mogelijk kan gebeuren. Het schip vertrekt terug met een lading lege containers die worden geplaatst op een paar strategische kades langs de kanalen van Vlaams-Brabant. Deze kades situeren zich in Willebroek, Westvaartdijk- Grimbergen, en Lembeek of Halle. Van op deze kades kunnen vrachtwagens de containers oppikken om ze te vervoeren naar de verschillende sorteercentra. Vanuit Grimbergen, Lembeek of Halle varen de schepen via het Zeekanaal Brussel Schelde (beide vaarwegen voor schepen met een laadvermogen van meer dan ton). Ook Willebroek is gelegen aan deze waterweg. Van daaruit vervolgen de schepen hun koers via de Rupel (tot ton) en een klein stukje Beneden-Dijle (tot ton) richting het kanaal Leuven Dijle (tot 600 ton). Aanvoer per vrachtwagen ton (of 26%) afvalstoffen worden aangevoerd op een vrachtwagen. De aanvoer per vrachtwagen zal enkel gedurende de week gebeuren tussen 7 uur en 17 uur. 23 Via de zwaaikom te Kampenhout Sas of de zwaaikom ter hoogte van de sluis van Tildonk (zie verder)

238 p. VI.133 Om dergelijke tonnage te vervoeren, worden op jaarbasis containers ingezet of ongeveer 13 containers per werkdag. Er wordt aangenomen dat één vrachtwagen één container vervoert (maximale verkeersgeneratie). Uitgedrukt in personenauto-equivalent wordt een vrachtwagen gelijkgesteld met 2 pae. De verkeersgeneratie van de afvalenergiecentrale bedraagt bijgevolg pae per jaar per richting of gemiddeld 24 tot 26 pae per dag per richting (tabel VI.5.8) voor de aanvoer van afval. Tabel VI.5.8 Overzicht van de aangevoerde afvalstoffen per vrachtwagen: scenario 1 Soort afvalstof Hoeveelheid (ton) % t.o.v. totale hoeveelheid ( ton) Aantal containers PAE/jaar /richting PAE/dag /richting Bouw- en sloop ,0% à 5 Bedrijfsafval (droog) ,6% Bedrijfsafval(nat) ,6% Medisch afval ,6% à 9 Totaal ,0% à 26 De vooropgestelde installatie kan tot 12 vrachtwagens afval per uur verwerken. Indien uitgegaan wordt van deze maximale waarde en rekening houdend met de vooropgestelde modal shift kan al het vooropgesteld transport (24 à 26 pae/dag of ±12 vrachtwagens) over de weg in een tijdspanne van ongeveer 1 uur de centrale bedienen. Daarnaast kan aangenomen worden dat deze 12 vrachtwagens de centrale bereiken tijdens de ochtendspits ( ) om de worst case situatie in kaart te brengen. Hierbij kan echter reeds opgemerkt worden dat de kans zeer klein is dat deze situatie zich voordoet. De huidige verdeling van de verkeersgeneratie van de afvalverwerking te Kampenhout wijst op piekmomenten per uur van ongeveer 10 à 12% van het daggemiddelde (1,5 vrachtwagens of 3pae). Cijfers van andere energierecuperatiecentrales wijzen eveneens op piekmomenten van 10%. Deze situeren zich dan ook meestal tussen 10 en 12 uur en tussen 15 en 16 uur. Volledigheidhalve wordt de worst case toch kort besproken om de eventuele effecten van deze uitzonderlijke situatie op de verkeersdoorstroming in kaart te brengen. Vrachtwagens die de afvalstoffen in bulk aanleveren, kunnen voor het storten op de parking (1.200 m²) wachten. Zo is er geen stockage van los afval op het terrein of in de overdekte storthal. De storthal met aanrij- en draaizone dient zo ontworpen te zijn dat ook grote wagens vlot kunnen draaien en aandokken. De installatie dient ook voorzien te zijn voor het lossen van huisvuilophaalwagens. Containers die per vrachtwagen worden aangevoerd, worden op het losstation geplaatst. Via een geautomatiseerd proces wordt de container naar de stortbunker gebracht om het afval te storten. Aanvoer via de tunnel onder het kanaal leuven-dijle Het afval van twee afvalverwerkende bedrijven aan de overkant van het kanaal, zal via een tunnel onder het kanaal naar de afval-energiecentrale gebracht worden. Dit is enerzijds droog bouw-, sloop- en bedrijfsafval en anderzijds nat horeca-afval vanuit 2 sorteercentra. De tunnel onder het kanaal verbindt een inkaptrechter aan de kant van Haacht- Station met de stortbunker. In de tunnel, die een diameter heeft van 2,5 meter, wordt het afval via een transportband rechtstreeks in de stortbunker gebracht. Jaarlijks wordt ton afval via de tunnel aangevoerd naar de site van Recover Energy N.V.: ton bouw- en sloopafval; ton bedrijfsafval (nat);

239 p. VI ton bedrijfsafval (droog). Recover Energy N.V. voorziet niet in de aanvoer van meer dan ton afvalstoffen op jaarbasis doorheen deze tunnel. Deze transportmodus vermijdt een belangrijk aantal transporten per vrachtwagen, namelijk vrachtwagens op jaarbasis of 8 tot 10 pae (enkele richting) per werkdag. S CENARIO 2: TEVENS AANVOER VAN HUISHOUDELIJKE AFVALSTOFFEN In scenario 2 wordt de aangevoerde ton afval als volgt opgesplitst: ton bouw- en sloopafval; ton bedrijfsafval (droog); ton huishoudelijk afval; ton medisch afval. Aanvoer per schip 40% van de aangevoerde afvalstoffen of ton worden gebracht per schip. Hiervoor worden containerschepen ingezet van het type Kempenaar. In totaal worden jaarlijks containers aangevoerd. Eén schip kan 18 tot 20 volle containers en 20 tot 24 lege containers vervoeren, goed voor 336 schepen op jaarbasis. 187 schepen komen vanuit Westvaartdijk of Grimbergen, 112 schepen komen uit Willebroek en 37 schepen uit Lembeek of Halle. De meerderheid van de aangevoerde afvalstoffen betreft bouw- en sloopafval. Dit wordt weergegeven in onderstaande tabel VI.5.9. Tabel VI.5.9 Overzicht van de aangevoerde afvalstoffen per schip: scenario 2 Herkomst Hoeveelheid (ton) % t.o.v. totale hoeveelheid ( ton) Soort afvalstof Aantal containers Aantal containerschepen/jaar Willebroek ,9% Bouw- en sloop Westvaartdijk - Grimbergen ,4% Bedrijfsafval(droog) ,9% Bouw- en sloop ,9% Bouw- en sloop ,4% Bedrijfsafval(droog) Lembeek of Halle ,4% Bedrijfsafval(droog) Totaal ,0% Vanuit Grimbergen, Lembeek of Halle varen de schepen via het Zeekanaal Brussel Schelde (beide vaarwegen voor schepen met een laadvermogen van meer dan ton). Ook Willebroek is gelegen aan deze waterweg. Van daaruit vervolgen de schepen hun koers via de Rupel (tot ton) en een klein stukje Beneden-Dijle (tot ton) richting het kanaal Leuven Dijle (tot 600 ton). Aanvoer per vrachtwagen

240 p. VI ton (of 52%) afvalstoffen worden aangevoerd per vrachtwagen. Hiervoor worden op jaarbasis containers ingezet of ongeveer 31 containers per werkdag. De verkeersgeneratie van de afvalenergiecentrale bedraagt bijgevolg pae per jaar per richting of 62 pae per dag per richting. Dit wordt weergegeven in onderstaande tabel VI Tabel VI.5.10 Overzicht van de aangevoerde afvalstoffen per vrachtwagen: scenario 2 Soort afvalstof Hoeveelheid (ton) % t.o.v. totale hoeveelheid ( ton) Aantal containers PAE/jaar /richting PAE/dag /richting Bouw- en sloop % Bedrijfsafval (droog) ,6% Huishoudelijk afval ,3% Medisch afval ,6% Totaal % De vooropgestelde installatie kan tot 12 vrachtwagens afval per uur verwerken. Indien uitgegaan wordt van deze maximale waarde en rekening houdend met de vooropgestelde modal shift dan kan al het vooropgesteld transport (62 pae/dag of 31 vrachtwagens) over de weg in een tijdspanne van ongeveer 2,5 uur de centrale bedienen. Daarnaast kan aangenomen worden dat deze 12 vrachtwagens de centrale bereiken tijdens de ochtendspits ( ) om de worst case situatie in kaart te brengen. Hierbij kan echter reeds opgemerkt worden dat de kans zeer klein is dat deze situatie zich voordoet. De huidige verdeling van de verkeersgeneratie van de afvalverwerking te Kampenhout wijst op piekmomenten per uur van ongeveer 10 à 12% van het daggemiddelde (3 vrachtwagens of 6 pae). Cijfers van andere energierecuperatiecentrales wijzen eveneens op piekmomenten van 10%. Deze situeren zich dan ook meestal tussen 10 en 12 uur en tussen 15 en 16 uur. Volledigheidhalve wordt de worst case toch kort besproken om de eventuele effecten van deze uitzonderlijke situatie op de verkeersdoorstroming in kaart te brengen. Aanvoer via de tunnel In het scenario met huishoudelijk afval wordt jaarlijks ton afval via de tunnel aangevoerd naar de site van Recover Energy N.V.: ton bouw- en sloopafval; ton bedrijfsafval (droog). Deze transportmodus vermijdt een belangrijk aantal transporten per vrachtwagen, namelijk 569 vrachtwagens op jaarbasis of 5 pae (enkele richting) per werkdag V ERKEERSGENERATIE TEN GEVOLGE VAN DE AANVOER VAN CHEMICALIËN De chemicaliën gebruikt voor de rookgasreiniging worden aangevoerd per vrachtwagen. Het betreft in totaal ton op jaarbasis: 227 ton of 10 vrachtwagens per jaar gebluste kalk; 85 ton of 4 vrachtwagens per jaar actief kool; 925 ton of 42 vrachtwagens per jaar ammoniak; ton of 248 vrachtwagens per jaar natriumbicarbonaat.

241 p. VI.136 In totaal gaat het om 304 vrachtwagens per jaar. Omgerekend naar pae betekent dit 11 pae per week per richting of 2 tot 3 pae per dag per richting V ERKEERSGENERATIE TEN GEVOLGE VAN DE AFVOER VAN RESTSTOFFEN Vanuit de afval-energiecentrale van Recover Energy N.V. worden jaarlijks ton reststoffen afgevoerd. De afvoer van reststoffen is onafhankelijk van het al dan niet aanvoeren van huishoudelijke afvalstoffen. De afvoer betreft volgende afvalstromen per jaar: ton bodemassen; ton ketelassen; ton rookgasreinigingsresidu s uit de eerste mouwenfilter (in hoofdzaak Bicar); 300 ton rookgasreinigingsresidu s uit de tweede mouwenfilter (in hoofdzaak droge kalk). Afvoer per schip Alle bodemassen, ketelassen en rookgasreinigingsresidu s uit de eerste mouwenfilter, samen ton of 99,4% van de totale afvoer, worden per schip afgevoerd. Dit komt neer op gemiddeld 90 schepen per jaar, waarvan 70 bulkschepen en 20 containerschepen. De bestemmingen worden weergegeven in onderstaande tabel VI.5.11 Tabel VI.5.11 Overzicht van de afvoer van reststoffen per schip Bestemmingen Roosendaal (NL) Mark Vlietkanaal Haven Gent - J.Kennedylaan 50 Westvaartdijk - Grimbergen Hoeveelheid (ton) % t.o.v. totale hoeveelheid ( ton) Soort product Type laadeenheden Containers /jaar Schepen /jaar ,0 Bodemassen Bulkschip ,3 Ketelassen 20 voet container 131 6, ,1 Residu Bicar 20 voet container ,2 Totaal , Voor het afvoeren van bodemassen (incl. ferro en non-ferro metalen) worden bulkschepen ingezet. Alvorens de bodemassen per schip worden afgevoerd, worden ze in een asbunker gestockeerd. Van daaruit worden ze met een bulldozer naar het schip gebracht. De bulldozer zal 80 maal op- en afrijden, gedurende 5 uur (= de laadtijd van een bulkschip). Bodemassen is de zwaarst te vervoeren reststof vanuit de site van Recover Energy N.V., met een bulkdensiteit van 1,5 ton/m³. Er worden 1 tot 2 schepen per werkweek voorzien om de bodemassen af te voeren. Dit komt neer op ongeveer 70 bulkschepen per jaar. De afvoer van ketelassen en Bicar-residu uit de eerste mouwfilter gebeurt met Kempenaars. Zij hebben capaciteit voor 18 tot 20 volle containers en 20 tot 24 lege containers van 20 voet. De containers worden voor maximaal 80% geladen, waardoor het netto-volume per container 26,4 m³ of maximum 22,8 ton bedraagt. Voor het Bicar-residu wordt één schip om de 25 dagen ingezet, voor de ketelassen één schip om de 50 dagen. Samen komt dit neer op ongeveer 20 containerschepen per jaar voor de afvoer van deze reststoffen.

242 p. VI.137

243 p. VI.138 Afvoer per vrachtwagen De resterende reststoffen, namelijk 300 ton kalkresidu of 0,6% van de totale hoeveelheid af te voeren stoffen, worden per vrachtwagen afgevoerd. De afvoer van dit residu komt neer op ongeveer 13 containers per jaar of ongeveer 1 container om de 17 werkdagen. Er wordt aangenomen dat één vrachtwagen één container vervoert (maximale verkeersgeneratie). Uitgedrukt in personenauto-equivalent wordt dergelijke vrachtwagen gelijkgesteld met 2 pae. De verkeersgeneratie van de afvalenergiecentrale bedraagt bijgevolg 26 pae per jaar per richting voor de afvoer van reststoffen V ERKEERSGENERATIE TEN GEVOLGE VAN DE HERLOCALISATIE VAN DE ACTIVITEITEN VAN DE C ONINCK TE K AMPENHOUT De activiteiten van het sorteercentrum in Kampenhout worden verplaatst naar de andere site van De Coninck te Veltem-Beisem. Er wordt aangenomen dat de containerdienst de komende jaren niet meer zal uitbreiden, waardoor kan aangenomen worden dat het aantal vrachten ongewijzigd blijft. In sectie VI werd de verkeersgeneratie van het sorteercentrum te Kampenhout in beeld gebracht (cijfers 2008). Op basis van de herkomst en bestemming van de vrachten kan de nieuwe verkeersgeneratie per route worden berekend bij herlocalisatie van het sorteercentrum te Kampenhout naar de site te Veltem-Beisem. De verdeling van de afgevoerde vrachten werd hierbij herverdeeld, rekening houdend met het feit dat jaarlijks (7.500 tot ton zal worden vervoerd naar de afval-energiecentrale te Kampenhout. Onderstaande tabel VI.5.12 geeft de intensiteiten weer van de nieuwe verkeersgeneratie ter hoogte van het sorteercentrum in Veltem-Beisem als gevolg van de herlocalisatie van het sorteercentrum te Kampenhout, en rekening houdend met de afvoer van ton afval naar de site van Recover Energy N.V. te Kampenhout.

244 p. VI.139 Tabel VI.5.12 Overzicht van de nieuwe verkeersgeneratie ter hoogte van het sorteercentrum te Veltem Aanvoer Afvoer Totaal Gemiddeld aantal vrachtwagens per werkdag PAE enkele richting Gemiddelde ton per vrachtwagen Gemiddeld aantal vrachtwagens per werkdag PAE enkele richting Gemiddelde ton per vrachtwagen PAE enkele richting Vanuit/naar Brussel Vanuit/naar Mechelen Vanuit/naar Leuven Vanuit/naar Kampenhout Vanuit/naar Herent Vanuit/naar Tervuren 11,0 22 7,2 1, ,1 9 15,3 3, ,0 18 8,4 1, ,4 5 4,2 5, ,6 7 9,1 0, , ,0 0, Totaal 6, ,0 2, ,4 106 De herlocalisatie van het sorteercentrum te Kampenhout naar de site te Veltem-Beisem betekent dat de verkeersgeneratie stijgt van 79 pae per dag per richting (cfr ) tot 106 pae per dag per richting. Hiervan rijdt 26 pae op de N21 van/naar Brussel (enkele richting). Onderstaande figuur VI.5.12 visualiseert de nieuwe verkeersgeneratie van het sorteercentrum te Veltem-Beisem per richting. Tussen haakjes wordt aangegeven hoeveel de stijging bedraagt ten opzichte van de huidige situatie.

245 p. VI.140 Figuur VI.5.12 Toekomstige verkeersgeneratie ter hoogte van het sorteercentrum te Veltem-Beisem richting Kampenhout 16 (+9) pae/dag 16 (+9) pae/dag 9 (+2) pae/dag richting Herent 9 (+2) pae/dag 26 (+4) pae/dag ( Brussel) 19 (+2) pae/dag (Tervuren) 15 (+3) pae/dag ( Mechelen) N2 richting Brussel / Mechelen 26 (+4) pae/dag ( Brussel) 19 (+2) pae/dag (Tervuren) 15 (+3) pae/dag ( Mechelen) 21 (+7) pae/dag 21 (+7) pae/dag N2richting Leuven T OTALE VERKEERSGENERATIE TOTALE VERKEERSGENERATIE PER SCHIP Afhankelijk van het al dan niet aanvoeren van huishoudelijk afvalstoffen naar de afval-energiecentrale, worden in totaal ton (scenario 1 zonder huishoudelijk afval) of ton (scenario 2 - met huishoudelijk afval) afvalstoffen en reststoffen per schip vervoerd. In scenario 1 zonder huishoudelijk afval worden in totaal ton stoffen per jaar via schip vervoerd: ton aangevoerde afvalstoffen en ton afgevoerde reststoffen. De totale trafiek per schip gegenereerd door de afval-energiecentrale van Recover Energy N.V. bedraagt in dit scenario 547 schepen per jaar (457 voor de aanvoer van afvalstoffen en 90 voor de afvoer van reststoffen) die opvaren en nadien terug afvaren (in totaal bewegingen). Dit komt neer op ongeveer 2 tot 3 24 schepen per dag die opvaren en nadien terug afvaren of in totaal ongeveer 4 tot 5 schipbewegingen per werkdag. In scenario 2 met huishoudelijk afval worden in totaal ton stoffen per jaar via schip vervoerd: ton aangevoerde afvalstoffen en ton afgevoerde reststoffen. De totale trafiek per schip gegenereerd door de afvalenergiecentrale van Recover Energy N.V. bedraagt in dit scenario 427 schepen per jaar (337 voor de aanvoer van afvalstoffen en 90 voor de afvoer van reststoffen) die opvaren en nadien terug afvaren (in totaal 854 bewegingen). Dit komt neer op ongeveer 1 tot 2 24 schepen per dag die opvaren en nadien terug afvaren of in totaal ongeveer 2 tot 4 schipbewegingen per werkdag. 24 Rekening houdend met gemiddeld 226 werkdagen per jaar

246 p. VI.141 T OTALE VERKEERSGENERATIE PER VRACHTWAGEN Afhankelijk van het al dan niet aanvoeren van huishoudelijk afvalstofffen naar de afval-energiecentrale, worden in totaal ton (scenario 1 zonder huishoudelijk afval) of ton (met huishoudelijk afval) afvalstoffen en reststoffen per vrachtwagen vervoerd: (scenario 1) of ton (scenario 2) aangevoerde afval; 300 ton afgevoerde reststoffen; ton aangevoerde chemicaliën. De aanvoer van afvalstoffen en chemicaliën en de afvoer van reststoffen per vrachtwagen veroorzaakt in totaliteit een stroom vrachtverkeer van ongeveer 31 (scenario 1) of 62 (scenario 2) pae per dag naar de site van Recover Energy N.V., en diezelfde 31 of 62 pae per dag vanuit de site van Recover Energy N.V. (tabel VI.5.13). Uitgaande van de bestaande herkomst- en bestemmingsverdeling van de sorteercentra te Kampenhout en Veltem (cfr. VI en VI ), kan aangenomen worden dat ongeveer 45% op de N21 van/naar Brussel rijdt, 46% op de N26 van/naar Leuven, 7% van/naar Mechelen via de N26 en 2% van/naar Haacht via de N21 (zie ook tabel VI.5.13). Tabel VI.5.13 Overzicht van de verkeersgeneratie (vrachtwagens) van Recover Energy N.V. in pae/dag/richting Huidige toestand Scenario 1 Verschil tss. Scenario 1 en huidige toestand Scenario 2 Verschil tss. Scenario 2 en huidige toestand Vanuit/naar Brussel via N Vanuit/naar Leuven via N Vanuit/naar Haacht via N = 4 +2 Vanuit/naar Mechelen via N = 2 = Totaal ton wordt vanuit het sorteercentrum te Veltem-Beisem via de N26 aangevoerd naar de nieuwe site van Recover Energy N.V. Dit is 25,6% (scenario 1) of 12,9% (scenario 2) van de totale hoeveelheid aangevoerde afval per vrachtwagen. In beide scenario s komt dit neer op ongeveer 8 pae per dag per richting. Onderstaande figuur VI.5.13 geeft de nieuwe verkeersgeneratie via de weg van de afvalenergiecentrale in vergelijking met de huidige activiteiten.

247 p. VI.142 Figuur VI.5.13 Overzicht van de verkeersgeneratie (vrachtwagen) van Recover Energy N.V. in pae/dag E FFECTBEOORDELING VAN DE DOORSTROMING TIJDENS EXPLOITATIE OP DE WATERWEGEN Omwille van de sluizen kunnen per dag maximaal 12 schepen opvaren en maximaal 12 schepen afvaren 25. De huidige trafiek op het kanaal bedraagt reeds 4 schepen per dag of 8 bewegingen (4 op en 4 af). In het scenario zonder aanvoer van huishoudelijke afvalstoffen (scenario 1) genereert het project van Recover Energy N.V. op één werkdag 2 tot 3 schepen die opvaren en nadien terug afvaren. Hierdoor bedraagt de totale trafiek op het kanaal tijdens de exploitatiefase van de afval-energiecentrale van Recover Energy N.V. ongeveer 6 tot 7 schepen die opvaren en 6 tot 7 schepen die afvaren, of een toename met 50 tot 75%. Dit is een significante stijging van de scheepvaart op het kanaal Leuven-Dijle. Dit betekent dat het ter hoogte van de sluizen drukker zal worden, maar dat er nog voldoende restcapaciteit (40 tot 50%) ter hoogte van de sluizen en op het kanaal overblijft. Er is nog steeds ruimte voor 5 tot 6 schepen per dag (op en af). Een evaluatie van andere plannen (in ontwikkeling of reeds vergund) wordt gezien het hoge percentage aan restcapaciteit niet nodig en niet relevant geacht. Het effect op het waterwegennet wordt als verwaarloosbaar (0) beoordeeld. Het transport over het water op zich wordt wel als matig positief (+) beoordeeld omwille van het vermijden van vrachttransporten over het wegennet. Er wordt op jaarbasis ton (scenario 1) over het water vervoerd. Rekening houdend met volgende tonnages per vrachtwagen: ton aanvoer met 22 ton per vrachtwagen = vrachtwagens/jaar ton aanvoer met 10 ton per vrachwagen = vrachtwagens/jaar ton afvoer met 20 ton per vrachtwagen = vrachtwagens/jaar worden jaarlijks vrachtwagens van de weg gehouden. Indien gerekend wordt met 226 werkdagen per jaar dan zijn dit gemiddeld 38 vrachtwagens per dag of 76 vrachtwagenbewegingen per dag. Omgerekend zijn dit 9,5 vrachtwagens of 19 pae per uur die omwille van transport per schip op het wegennet kan vermeden worden. 25 Bron: sluismeester Zennegatsluis (het theoretische maximum is 15 (mededeling W&Z))

248 p. VI.143 In het scenario met aanvoer van huishoudelijk afvalstoffen (scenario 2) genereert het project van Recover Energy N.V. op een werkdag 1 tot 2 schepen die opvaren en nadien terug afvaren. Hierdoor bedraagt de totale trafiek op het kanaal tijdens de exploitatiefase van de afval-energiecentrale van Recover Energy N.V. ongeveer 5 tot 6 schepen die opvaren en nadien terug afvaren. Er is bijgevolg nog voldoende restcapaciteit (50 tot 60%, of ruimte voor 6 tot 7 schepen per dag (op en af)) ter hoogte van de sluizen en op het kanaal. Het effect op het waterwegennet wordt ook in scenario 2 als verwaarloosbaar (0) beoordeeld. Het transport over het water op zich wordt als matig positief (+) beoordeeld omwille van het vermijden van vrachttransporten over het wegennet. Er wordt op jaarbasis ton per jaar afgevoerd. Rekening houdend met volgende verdeling en tonnage per vrachtwagen: ton aanvoer met 22 ton per vrachtwagen = vrachtwagens/jaar ton afvoer met 20 ton per vrachtwagen = vrachtwagens/jaar komt dit neer op vrachtwagens die jaarlijks niet op de weg komen. Indien gerekend wordt met 226 werkdagen per jaar dan zijn dit gemiddeld 23 vrachtwagens per dag of 46 vrachtwagenbewegingen per dag. Omgerekend zijn dit 5,8 vrachtwagens of ongeveer 12 pae per uur die omwille van transport per schip op het wegennet kan vermeden worden. Een aandachtspunt vormt het draaien van de schepen. Het kanaal is te smal om het draaien of manoeuvreren van containerschepen ter hoogte van de kade mogelijk te maken. Het draaien en manoeuvreren kan wel plaatsvinden ter hoogte van zwaaikommen. Aan Kampenhout Sas ligt een zwaaikom. Deze bevindt zich ten noorden van het project. Ter hoogte van de sluis van Tildonk, op ongeveer 5 km van Kampenhout Sas, ligt eveneens een zwaaikom. Beide zwaaikommen worden weergegeven op figuur VI Schepen komende vanuit het noorden (Willebroek, Westvaartdijk) zullen hun lading lossen op de kade van Recover Energy N.V. Indien zij hun koers willen verder zetten richting het noorden, dienen zij verder te varen tot aan de zwaaikom ter hoogte van Tildonk (op 5 km of ongeveer een half uurtje varen) en daar te draaien. Achteruit varen en draaien ter hoogte van de zwaaikom te Kampenhout Sas is praktisch moeilijk omwille van de aanwezigheid van de sluis van Kampenhout-Sas. Schepen die verder varen richting Leuven, kunnen zonder problemen hun koers verder zetten. De kade van Recover Energy N.V. (linkeroever) en de kade van Celis nv (rechteroever) liggen slechts ca. 100m van elkaar verwijderd. Het kanaal is er ongeveer 25m breed. Indien zowel een schip bij Celis is aangemeerd als bij Recover Energy N.V., is er nog passage mogelijk maar kan de passage van schepen wel gehinderd worden. Om de passage van de scheepvaart zo weinig mogelijk te hinderen dient de kade van Recover Energy N.V. zoveel mogelijk in de oever voorzien te worden (aldus W&Z). Dientengevolge wordt er voorgesteld om de kade enkele meters in de oever te voorzien (bvb. 5-tal meter) zodat de passage van schepen niet meer wordt gehinderd.

249 p. VI.144 Figuur VI.5.14 Sluizen en zwaaikommen in de nabijheid van Recover Energy N.V E FFECTBEOORDELING VAN DE DOORSTROMING TIJDENS EXPLOITATIE OP HET WEGENNET Ter hoogte van Kampenhout-Sas Figuur VI.5.13 visualiseert de nieuwe verkeersgeneratie van Recover Energy N.V. in pae per dag. Hierbij dient rekening gehouden te worden met het feit dat de verkeersgeneratie van Recover Energy N.V. de huidige verkeersgeneratie van het sorteercentrum Kampenhout vervangt. In scenario 1, zonder huishoudelijke afvalstoffen, is de toename gemiddeld in pae per dag (4 pae/dag) hierdoor zeer beperkt. De grootste toename doet zich voor op de N26 van en naar Leuven met + 3 pae/dag. De aanvoer per vrachtwagen zal enkel gebeuren tijdens de week tussen 7 uur en 19 uur. Indien dit herrekend wordt naar de spitsuren, dan is deze toename verwaarloosbaar (0). Het effect op de doorstroming van het wegennet wordt hierdoor op de N26 als verwaarloosbaar (0) en op de N21 als matig negatief (-), omwille van de huidige I/C-ratio van 0,92) beoordeeld. In scenario 2, met aanvoer van huishoudelijke afvalstoffen, is de toename van het verkeer op het wegennet gemiddeld groter met + 16 pae per dag op de N21 van/naar Brussel en +18 pae per dag op de N26 van/naar Leuven. Ongeveer 8% rijdt de site in of uit tijdens de ochtendspits en 11% tijdens de avondspits 26. Dit betekent ongeveer 1 tot 2 pae per uur extra op het wegennet tijdens de spits. Het effect op de doorstroming van het wegennet wordt hierdoor op de N26 als verwaarloosbaar (0) en op de N21 als matig negatief (-), omwille van de huidige I/C-ratio van 0,92) beoordeeld. Indien uitgegaan wordt van een worst case situatie met een aanvoer van 12 vrachtwagens of 24 pae per uur tijdens de ochtendspits en rekening houdend dat er vandaag reeds gemiddeld 1 vrachtwagen per uur het sorteercentrum van Kampenhout aandoet tijdens de spits, dan leidt dit tot volgende verdeling over de verschillende richtingen: 26 Gebaseerd op de huidige verkeersstromen ter hoogte van het sorteercentrum te Kampenhout-Sas

250 p. VI.145 Pae/uur Vanuit/naar Brussel via N21 10 Vanuit/naar Leuven via N26 8,5 Vanuit/naar Haacht via N21 1,7 Vanuit/naar Mechelen via N26 1,7 Totaal 22 Dit betekent ongeveer 2 tot 10 pae per uur extra op het wegennet tijdens de spits. Het effect op de doorstroming van het wegennet wordt hierdoor op de N26 als verwaarloosbaar (0) en op de N21 als matig negatief (-), omwille van de huidige I/C-ratio van 0,92) beoordeeld. Een toename van de trafiek over het water, impliceert dat sluizen en bruggen frequenter gesloten zullen zijn dan in de huidige situatie. Afhankelijk van de drukte op het kanaal, kan een brug ter hoogte van een sluis 5 tot 20 minuten open staan. Binnen het studiegebied gaat het van noord naar zuid om twee bruggen in Boortmeerbeek (Bieststraat en Pontstraat), de brug in Tildonk op de N286 Kruineikestraat en de brug in Herent Wijgmaal op de Wijgmaalsesteenweg. Deze wegen zijn allemaal lokale wegen waarbij verkeersleefbaarheid en verkeersveiligheid primeert boven doorstroming. De bruggen in Boortmeerbeek zijn echter gelegen op korte afstand van de N26 Leuvensesteenweg, waardoor als de brug te lang open staat, een risico bestaat op een terugslag op de N26. Het effect wordt hierdoor als matig negatief (-) beoordeeld. Ter hoogte van Veltem-Beisem Uit de huidige verkeersgeneratie van de sorteercentra te Kampenhout en Veltem-Beisem (VI en VI ) blijkt dat 8% van de verkeersgeneratie plaatsvindt tijdens de ochtendspits (8 9u) en 11% tijdens de avondspits (16 17u). Onderstaande tabel VI.5.14 geeft het verschil in verkeersgeneratie van de geplande situatie ten opzichte van de referentiesituatie weer ter hoogte van Veltem-Beisem. Tabel VI.5.15 geeft de verkeersgeneratie weer in de geplande situatie tijdens de spitsuren. Het wegennet in de buurt van Veltem-Beisem ondervindt tijdens de spitsuren geen problemen ten gevolge van de nieuwe verkeersgeneratie. De N2 heeft op vandaag een belastingsgraad van 80% (ochtendspits richting Brussel) tot 90% (avondspits richting Leuven), en heeft voldoende restcapaciteit om de nieuwe verkeersgeneratie te verwerken. Het effect op de doorstroming van het wegennet wordt als verwaarloosbaar tot matig negatief (0/-) beoordeeld.

251 p. VI.146 Tabel VI.5.14 Verschil in verkeersgeneratie van de geplande situatie ten opzichte van de referentiesituatie ter hoogte van Veltem-Beisem PAE per dag Huidig Nieuw Verschil Vanuit/naar Brussel Vanuit/naar Mechelen Vanuit/naar Leuven Vanuit/naar Kampenhout Vanuit/naar Herent Vanuit/naar Tervuren Totaal Tabel VI.5.15 Verkeersgeneratie in de geplande situatie tijdens de spitsuren. PAE per uur nieuwe verkeersgeneratie Ochtendspits (8%) Avondspits (11%) Vanuit/naar Brussel 2 3 Vanuit/naar Mechelen 1 2 Vanuit/naar Leuven 2 2 Vanuit/naar Kampenhout 1 2 Vanuit/naar Herent 1 1 Vanuit/naar Tervuren 2 2 Totaal 9 12 Ter hoogte van de bruggen gelegen op het kanaal Leuven-Dijle O PENINGSTIJDEN BRUGGEN Bij WenZ werden de openingstijden van de verschillende bruggen opgevraagd voor de maand mei (1/05/2010 tot en met 31/05/2010). In deze periode zijn enkele feestdagen gelegen (donderdag 13 mei, brugdag 14 mei en maandag 24 mei). De feestdagen en de weekends werden voor de analyse buiten beschouwing gelaten. Uit de gegevens blijkt dat de openingstijden van de bruggen steeds 6 minuten bedraagt. Gedurende één openingsinterval kunnen meerdere schepen passeren, al blijkt uit de gegevens dat dit op vandaag weinig voorkomt. Onderstaande tabel VI.5.16 geeft het gemiddeld aantal openingen van de betrokken bruggen op een werkdag in mei 2010 weer.

252 p. VI.147 Tabel VI.5.16 Gemiddeld aantal openingen per brug op een werkdag in mei 2010 Gemiddeld aantal openingen op een werkdag (excl. feestdagen) in mei 2010 Boortmeerbeekbrug 10 Schiplakenbrug 10 Hofstadebrug 10 Colomabrug 9 Plaissancebrug 10 Battelbrug 9 De bruggen worden bediend tussen 6u en 22u. Er zit geen duidelijke periodiciteit in de opening van de bruggen, de tijdsspanne tussen 2 brugopeningen varieert van dag tot dag. Er kan zeker niet gesproken worden van vaste uren waarop de bruggen geopend worden. Gemiddeld zijn de bruggen 1 tot 2 keer geopend tijdens de ochtendspits (8u-9u) en eveneens 1 tot 2 keer tijdens de avondspits (17-18u). Het komt voor dat op de ene werkdag tijdens de ochtenden/of avondspits een brug geen enkele keer open gaat, en op een andere werkdag tijdens de ochtend en/of avondspits deze misschien 3 keer open gaat. De overige brugopeningen gebeuren grotendeels tussen beide spitsmomenten (9u-17u). Voor 8u s morgens is het aantal brugopeningen zeer beperkt (+- 10 openingen per maand tussen 6u en 8u). Late vaarten zijn zeer variabel, waarbij de brug op sommige werkdagen niet meer geopend wordt na 18u, en op andere werkdagen nog 3 tot 4 keer geopend wordt tussen 18u en 22u. W ACHTRIJEN Methodiek In de periode van maandag 10 tot en met zondag 30 mei 2010 werden ter hoogte van 6 bruggen over het kanaal Leuven Dijle mechanische verkeerstellingen uitgevoerd. In deze periode zijn enkele feestdagen gelegen (donderdag 13 mei, brugdag 14 mei en maandag 24 mei). Voor de berekening van de werkdaggemiddelden werd met deze dagen geen rekening gehouden. Uit de gegevens opgevraagd bij WenZ blijkt dat de openingstijden van de bruggen steeds 6 minuten bedraagt. Deze openingstijd vangt aan zodra een belsignaal start en omvat de totale duurtijd van de roodtijden van de aanwezige verkeerslichten. De gemiddelde wachtrijen werden bepaald op basis van het aantal voertuigen dat in een bepaalde richting over de brug rijdt. De verkeersintensiteiten per uur werden herberekend naar verkeersintensiteiten per 6 minuten. Voor de omzetting van motorvoertuigen in wachtrijlengte, werd rekening gehouden met 6 m per voertuig 27. De figuren tonen aan hoe ver de wachtrij reikt indien de brug 6 minuten geopend is. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen ochtendspits, avondspits en daluren. In wat volgt wordt voor elke brug volgende informatie beschreven: - Lokatie van de telpost; - Verkeersintensiteiten ter hoogte van de telpost (ochtendspits, avondspits en daluur); - Wachtrijen; 27 6m per voertuig is de standaard om wachtrijlengtes te berekenen en wordt onder meer gebruik in de TV3V-projecten.

253 p. VI.148 Deze informatie wordt telkens gevisualiseerd aan de hand van een figuur die zich in bijlage van het rapport bevindt. Boortmeerbeekbrug De telpost is gelegen ten zuidwesten van het kanaal Leuven-Dijle, in de Langestraat, ter hoogte van de 4 de woning aan de oostelijke zijde van de weg. Er werd gemeten in beide richtingen. De verkeersintensiteiten liggen het hoogst tijdens de ochtendspits richting Kampenhout en zijn sterk uitgesproken gedurende 2 uren. De avondspits is eerder verdeeld over 3 uur, waardoor de pieken minder hoog zijn. Tijdens de daluren is het gebruik van de brug zeer beperkt. De verkeersintensiteiten worden cijfermatig weergegeven in onderstaande tabel VI Tabel VI.5.17 Weergave van de gemiddelde verkeersintensiteiten ter hoogte van de Boortmeerbeekbrug (mei 2010) Ochtendspits 8-9u Avondspits 17-18u Daluren Richting N26 72 mvt/u 204 mvt/u 58 mvt/u Richting Kampenhout 345 mvt/u 112 mvt/u 61 mvt/u Inzake wachtrijen, zijn er tijdens de avondspits geen problemen ter hoogte van de brug van Boortmeerbeek. Tijdens de ochtendspits loopt de gemiddelde wachtrij tot aan het lichtengeregeld kruispunt van de N26 met de Pontstraat Audenhovenlaan. Vermits het gaat om gemiddelde waarden, zullen op dit kruispunt vermoedelijk occasioneel problemen optreden naar doorstroming. Buiten de spits zijn de wachtrijen minimaal. De gemiddelde lengte van de wachtrijen wordt cijfermatig weergegeven in onderstaande tabel VI Tabel VI.5.18 Weergave van de gemiddelde lengte v/d wachtrijen ter hoogte van de geopende Boortmeerbeekbrug (mei 2010) Ochtendspits 8-9u Avondspits 17-18u Daluren Richting N26 43 m 122 m 35 m Richting Kampenhout 207 m 67 m 37 m Bovenstaande informatie omtrent de Boortmeerbeekbrug wordt gevisualiseerd in figuur VI.5.15 in bijlage. Schiplakenbrug De telpost is gelegen ten westen van het kanaal Leuven-Dijle, in de Bieststraat, ongeveer halverwege tussen het kanaal en de rotonde. Er werd gemeten in beide richtingen. Tijdens de ochtendspits komen de hoogste pieken voor, tot ongeveer 550 mvt/u. De avondspits is beter gespreid in de tijd, met pieken tot ongeveer 470 mvt/u. Buiten de spitsuren liggen de intensiteiten tussen 200 en 300 mvt/u per richting. De verkeersintensiteiten worden cijfermatig weergegeven in onderstaande tabel VI.5.19.

254 p. VI.149 Tabel VI.5.19 Weergave van de gemiddelde verkeersintensiteiten ter hoogte van de Schiplakenbrug (mei 2010) Ochtendspits 8-9u Avondspits 17-18u Daluren Richting N mvt/u 468 mvt/u 58 mvt/u Richting Elewijt 551 mvt/u 266 mvt/u 230 mvt/u Inzake wachtrijen is er tijdens de ochtendspits een wachtrij die een terugslag heeft tot op de N26. Op de figuur VI.5.16 in bijlage is in gele stippellijn aangegeven tot hoever de wachtrij maximaal kan reiken (in de veronderstelling dat alle verkeer uit die ene richting komt). Tijdens de avondspits reikt de wachtrij tot aan de rotonde in de Bieststraat, waardoor de doorstroming op de rotonde mogelijks gehinderd wordt. Buiten de spits geven de wachtrijen geen problemen. De gemiddelde lengte van de wachtrijen wordt cijfermatig weergegeven in onderstaande tabel VI Tabel VI.5.20 Weergave van de gemiddelde lengte v/d wachtrijen ter hoogte van de geopende Schiplakenbrug (mei 2010) Ochtendspits 8-9u Avondspits 17-18u Daluren Richting N m 281 m 138 m Richting Elewijt 331 m 160 m 131 m Bovenstaande informatie omtrent de Schiplakenbrug wordt gevisualiseerd in figuur VI.5.16 in bijlage. Hofstadebrug De telpost is gelegen op de N267 Trianonlaan ten noordoosten van het kanaal Leuven-Dijle, net voor de brug. Er werd gemeten in beide richtingen. Uit de grafiek opgenomen in de figuur VI.5.17 in bijlage valt af te leiden dat zowel ochtend- als avondspits gespreid zijn over 4 uur. Op piekmomenten rijden ongeveer 800 voertuigen per uur per richting N26 over de brug. Tussen 10u en 15u liggen de intensiteiten rond 400 mvt/u/richting. De verkeersintensiteiten worden cijfermatig weergegeven in onderstaande tabel VI Tabel VI.5.21 Weergave van de gemiddelde verkeersintensiteiten ter hoogte van de Hofstadebrug (mei 2010) Ochtendspits 8-9u Avondspits 17-18u Daluren Richting N mvt/u 798 mvt/u 415 mvt/u Richting Hofstade 651 mvt/u 554 mvt/u 436 mvt/u

255 p. VI.150 Inzake wachtrijen ontstaat er zowel tijdens de ochtend- als tijdens de avondspits een wachtrij die een terugslag heeft tot op de N26. Op de figuur VI.5.17 in bijlage is in stippellijn aangegeven tot hoever de wachtrij maximaal kan reiken (in de veronderstelling dat alle verkeer uit die ene richting komt). Tijdens de avondspits richting N26 is de wachtrij het langst, met ongeveer 500 m. Op deze weg komen nauwelijks kruispunten voor, waardoor er weinig tot geen problemen optreden naar door-stroming op de overige wegen. Buiten de spits geven de wachtrijen geen problemen. De gemiddelde lengte van de wachtrijen wordt cijfermatig weergegeven in onderstaande tabel VI Tabel VI.5.22 Weergave van de gemiddelde lengte v/d wachtrijen ter hoogte van de geopende Hofstadebrug (mei 2010) Ochtendspits 8-9u Avondspits 17-18u Daluren Richting N m 479 m 149 m Richting Hofstade 391 m 332 m 261 m Bovenstaande informatie omtrent de Hofstadebrug wordt gevisualiseerd in figuur VI.5.17 in bijlage. Colomabrug Ter hoogte van de Colomabrug werden drie telposten voorzien: op de Hanswijkvaart ten noord-westen van het kruispunt met de Colomalaan, op de Hanswijkvaart ten zuidoosten van het kruis-punt met de Colomalaan en op de Colomalaan net voor het kruispunt met de Geerdegemvaart. Er werd telkens gemeten in één richting: richting brug. In de andere richting werd niet geteld. Ter hoogte van de Colomabrug werden de hoogste intensiteiten opgemeten op de Colomalaan, met ongeveer 400 mvt/u (1 richting, tijdens de avondspits). Op de Hanswijkvaart komende vanuit het zuiden liggen de intensiteiten tijdens de avondspits iets lager met 360 mvt/u. Hier dient opgemerkt dat gedurende de periode van de tellingen de ochtendspits op de Hanswijkvaart komende vanuit het zuiden een uurtje vroeger valt, namelijk tussen 7u en 8u, met intensiteiten rond 360 mvt/u. Deze zijn identiek als gemeten tijdens de avondspits. De intensiteiten buiten de spitsuren bedragen ongeveer de helft van de intensiteiten gemeten tijdens de spitsen. De verkeersintensiteiten worden cijfermatig weergegeven in onderstaande tabel VI Tabel VI.5.23 Weergave van de gemiddelde verkeersintensiteiten ter hoogte van de Colomabrug (mei 2010) Ochtendspits 8-9u Avondspits 17-18u Daluren Hanswijkvaart (NW brug) 216 mvt/u 261 mvt/u 181 mvt/u Hanswijkvaart (ZO brug) 239 mvt/u 362 mvt/u 235 mvt/u Colomalaan 252 mvt/u 401 mvt/u 156 mvt/u Omwille van de vrij beperkte verkeersintensiteiten, blijven ook de wachtrijen vrij beperkt in lengte. De wachtrijen geven geen problemen naar doorstroming op de volgende kruispunten.

256 p. VI.151 Er dient te worden opgemerkt dat op de Hanswijkvaart komende vanuit het zuiden de wachtrij tussen 7u en 8u gelijkaardig zal zijn als de wachtrij tijdens de avondspits. De ochtendspits viel in de periode dat de tellingen werden uitgevoerd namelijk wat vroeger dan een klassieke ochtend-spits. Het is niet duidelijk of dit gedurende het ganse jaar zo is, of dit een momentopname betreft. De gemiddelde lengte van de wachtrijen wordt cijfermatig weergegeven in onderstaande tabel VI Tabel VI.5.24 Weergave van de gemiddelde lengte v/d wachtrijen ter hoogte van de geopende Colomabrug (mei 2010) Ochtendspits 8-9u Avondspits 17-18u Daluren Hanswijkvaart (NW brug) 143 m 217 m 141 m Hanswijkvaart (ZO brug) 129 m 156 m 108 m Colomalaan 151 m 241 m 94 m Bovenstaande informatie omtrent de Colomabrug wordt gevisualiseerd in figuur VI.5.18 in bijlage. Plaisancebrug De telposten zijn gelegen ten noordoosten van het kanaal op de Brusselsepoortstraat. Richting Brusselsepoort (noordoosten) zijn er twee rijstroken, richting Hombeeksesteenweg (zuidwesten) één rijstrook. Richting Brusselsepoort werden ongeveer 610 voertuigen per uur gemeten, dit over 2 rijstroken. In de daluren schommelen de intensiteiten rond mvt/u. In de andere richting zijn de intensiteiten eerder gelijkmatig verdeeld over de dag, van ongeveer 112 tot 175 mvt/u (1 rijstrook). De verkeersintensiteiten worden cijfermatig weergegeven in onderstaande tabel VI Tabel VI.5.25 Weergave van de gemiddelde verkeersintensiteiten ter hoogte van de Plaisancebrug (mei 2010) Ochtendspits 8-9u Avondspits 17-18u Daluren Richting Brusselsepoort (2 rijstroken) 608 mvt/u 609 mvt/u 440 mvt/u Richting Hombeeksesteenweg 175 mvt/u 112 mvt/u 146 mvt/u De wachtrij tussen de brug en de Brusselsepoort reikt tijdens de spitsuren net niet tot aan het kruispunt van de Brusselsepoort. Buiten de spits geeft de wachtrij geen problemen. Richting Brusselsepoort zijn de wachtrijen langer. Op de figuur VI.5.19 in bijlage is in stippellijn aangegeven tot hoever de wachtrij maximaal kan reiken (in de veronderstelling dat alle verkeer uit die ene richting komt). Tijdens de spits kan de wachtrij in het slechtste geval reiken tot aan het kruispunt met de Velkgerstraat. Ook buiten de spitsuren belemmeren de wachtrijen in het slechtste geval deze kruispunten. De gemiddelde lengte van de wachtrijen wordt cijfermatig weergegeven in onderstaande tabel VI.5.26.

257 p. VI.152 Tabel VI.5.26 Weergave van de gemiddelde lengte v/d wachtrijen ter hoogte van de geopende Plaisancebrug (mei 2010) Ochtendspits 8-9u Avondspits 17-18u Daluren Richting Brusselsepoort (2 rijstroken) 365 m 365 m 264 m Richting Hombeeksesteenweg 105 m 67 m 88 m Bovenstaande informatie omtrent de Plaisancebrug wordt gevisualiseerd in figuur VI.5.19 in bijlage. Battelbrug Ter hoogte van de Battelbrug werden drie telposten voorzien: op de Battelsesteenweg ten oosten van het kanaal Leuven-Dijle, op de Stuivenbergvaart (zuidoosten) en op de Gentsesteenweg Baroniestraat (noordwesten). Er werd telkens gemeten in één richting: richting brug. In de andere richting werd niet geteld. De Stuivenbergstraat is ter hoogte van de Battelbrug het drukst, met ongeveer 430 mvt/u tijdens de ochtendspits, en 385 mvt/u tijdens de avondpits. Het verkeer komende uit de Battelsesteen-weg ligt iets lager, verkeer komende uit de Gentsesteenweg is eerder beperkt. De verkeersintensiteiten worden cijfermatig weergegeven in onderstaande tabel VI Tabel VI.5.27 Weergave van de gemiddelde verkeersintensiteiten ter hoogte van de Battelbrug (mei 2010) Ochtendspits 8-9u Avondspits 17-18u Daluren Battelsesteenweg 236 mvt/u 377 mvt/u 183 mvt/u Stuivenbergvaart 429 mvt/u 384 mvt/u 212 mvt/u Gentsesteenweg 212 mvt/u 140 mvt/u 131 mvt/u Ter hoogte van de Battelbrug veroorzaken de wachtrijen geen problemen op het overige wegennet. De wachtrijen reiken niet tot aan de dichtstbijzijnde kruispunten. Op de figuur VI.5.20 in bijlage is in stippellijn aangegeven tot hoever de wachtrij maximaal kan reiken (in de veronderstelling dat alle verkeer uit die ene richting komt). De gemiddelde lengte van de wachtrijen wordt cijfermatig weergegeven in onderstaande tabel VI Tabel VI.5.28 Weergave van de gemiddelde lengte v/d wachtrijen ter hoogte van de geopende Battelbrug (mei 2010) Ochtendspits 8-9u Avondspits 17-18u Daluren Battelsesteenweg 141 m 226 m 110 m Stuivenbergvaart 257 m 230 m 127 m Gentsesteenweg 127 m 84 m 79 m

258 p. VI.153 Bovenstaande informatie omtrent de Battelbrug wordt gevisualiseerd in figuur VI.5.20 in bijlage. E FFECTEN MET BETREKKING TOT DE WACHTRIJEN De exploitatie van het project genereert een extra trafiek van schepen op het kanaal Leuven Dijle. In de huidige situatie zijn er per dag gemiddeld 8 bewegingen, dit neemt toe tot 14 (scenario 1) of 12 (scenario 2) bewegingen. Hierdoor zal de brug 4 tot 6 keer per dag meer geopend zijn dan in de huidige situatie, of zal de duur van de geopende brug langer zijn om meerdere schepen na elkaar te laten doorvaren. Uit de resultaten blijkt dat er tijdens de spitsuren in de huidige situatie reeds problemen kunnen optreden als de brug geopend is. De wachtrijen kunnen ter hoogte van de meeste bruggen (Boortmeerbeekbrug, Schiplakenbrug, Hofstadebrug en Plaissancebrug) reiken tot de nabijgelegen kruispunten, en hierdoor de doorstroming op deze kruispunten verhinderen. Tijdens de exploitatie van het project zal deze situatie ofwel nog meer optreden (met mogelijks nog langere wachtrijen tot gevolg) of ontstaan langere wachtrijen. Buiten de spitsuren zijn de intensiteiten op het wegennet beperkt, en leiden de wachtrijen als gevolg van het geopend zijn van de brug niet tot problemen op de overige kruispunten. M ILDERENDE MAATREGELEN Er wordt aanbevolen om transport per schip zoveel mogelijk buiten de spitsuren te laten plaatsvinden. Op deze manier worden de wachtrijen tot een minimum beperkt, en is de hinder op de doorstroming van het gemotoriseerd verkeer minimaal E FFECTBEOORDELING VERKEERSLEEFBAARHEID EN VERKEERSVEILIGHEID TIJDENS EXPLOITATIE Zowel op de site van Recover Energy N.V. (Kampenhout-Sas) als in de nabijheid van het sorteercentrum te Veltem- Beisem zullen de verkeersintensiteiten ten opzichte van de referentiesituatie toenemen. Deze toename bedraagt 4 (scenario 1) tot 36 (scenario 2) pae per dag voor Recover Energy N.V. en 27 pae per dag voor het sorteercentrum in Veltem en betreft enkel vrachtverkeer. De aan- en afvoerroutes van de vrachtwagens voor Recover Energy N.V. bevinden zich langs functionele fietsroutes, die gebruikt worden voor woon-school en woon-werkverplaatsingen. De fietspaden zijn in de huidige toestand aanliggend en bijgevolg niet optimaal naar verkeersveiligheid ter hoogte van de in- en uitrit van de site. Idealiter worden zowel op de N26 als op de N21 vrijliggende fietspaden aangelegd met een breedte van 1,75 m aan beide zijden van de weg. Deze ingrepen werden reeds voorgesteld in het ontwerp streefbeeld (cfr. II ). Het effect van vrachtverkeer op de verkeersleefbaarheid (groter volume, meer geluid- en trillingshinder) en verkeersveiligheid (dode hoek problematiek met kans op meer ernstige ongevallen) wordt ten opzichte van de referentiesituatie als matig (scenario 1) tot zeer significant (scenario 2) negatief beoordeeld (-/---), omwille van de beperkte tot sterke toename van de verkeersintensiteiten ten gevolge het project en de huidige niet optimale situatie. Ter hoogte van de rotondes aan Kampenhout-Sas wordt het effect op de verkeersveiligheid in beide scenario s als verwaarloosbaar (0) beoordeeld. Zwakke weggebruikers kunnen hier immers gebruik maken van een eigen fietsnetwerk met bruggen en tunnels, waardoor de verkeersveiligheid voor de zwakke weggebruiker gegarandeerd wordt en er geen extra risico op ongevallen optreedt.

259 p. VI.154 Ter hoogte van de in- en uitrit van Recover Energy N.V. wordt het effect op de verkeersveiligheid als matig (scenario 1) tot significant (scenario 2) negatief (-/--) beoordeeld. Per dag zullen 30 tot 62 pae de site in en uitrijden, of 4 (scenario 1) tot 36 (scenario 2) pae per dag extra. Maatregelen dienen genomen te worden om de verkeersveiligheid ten aanzien van de zwakke weggebruiker te verhogen. De fiets oversteek dient ter hoogte van de in- en uitrit extra gemarkeerd te worden (dmv rode coating) en te worden voorzien van een markering met lange strepen waardoor de fietsers voorrang heeft ten opzichte van de vrachtwagens. De uitrit kan beveiligd worden door middel van een stopstreep voor het fietspad of door middel van haaientanden. Bijkomend kan een verkeersbord geplaatst worden om extra aandacht te vestigen op de fietsers. Niettegenstaande zal het effect op de verkeersveiligheid ter hoogte van de in- en uitrit als matig negatief blijven beoordeeld, zeker in scenario 2. Tevens wordt aanbevolen om piekmomenten absoluut te vermijden tijdens de schoolspits (7u30-8u30, 16u-17u, en 12u-13u op woensdag). Recover Energy N.V. onderzoekt tevens de mogelijkheid om speciale aandacht voor fietsers ter hoogte van de inrit van de site te bestendigen, zodat er zowel tijdens de aanleg- als tijdens de exploitatiefase extra aandacht uitgaat naar fietsers die het fietspad op de N26 gebruiken. Deze permanente wijziging, die enkel beoogt de veiligheid voor fietsers te verhogen, kan erin bestaan een kleine knik aan te brengen in het fietspad, zodanig dat bestuurders die de site verlaten meer tijd hebben om een fietser op te merken. Langsheen de site van Recover Energy N.V. loopt een jaagpad dat gebruikt wordt door fietsers en wandelaars. De nieuwe kade zal een lengte hebben van 60 m, waardoor het jaagpad bovengronds onbruikbaar wordt. Het project voorziet in de bouw van een verlichte tunnel over een afstand van 90 m met een vrije hoogte van 3 meter. De tunnel helt lichtjes af tot op een diepte van 4 m. Verder dient de fietstunnel te voldoen aan de criteria vooropgesteld in het Vademecum Fietsvoorzieningen 7 : De breedte van de fietstunnel dient minstens 1,5 maal de hoogte te zijn. In voorliggend project is dit minimaal 4,5 m. Recht tracé; Eventueel scheiding tussen fietsers en voetgangers (dmv licht hoogteverschil, markering, ); Extra verlichting bij de ingang; Verzorgde afwatering; Akoestiek (geluidswerend materiaal aanbrengen). Niettegenstaande er een oplossing voor het continueren van het fiets- en jaagpad in voorliggend project wordt voorzien, betekent de tunnel toch een matig negatief effect (-) ten aanzien van de huidige situatie omwille van het verlies aan comfort. Voor het sorteercentrum te Veltem-Beisem dient alle verkeer de route te volgen zoals aanbevolen in het gemeentelijk verkeersconvenant Herent (cfr. II ). De extra 27 pae per dag betekent een significant negatief effect (--) op de verkeersleefbaarheid en de verkeersveiligheid van de zwakke weggebruikers. Vrachtverkeer doorheen de kernen van Veltem-Beisem, Winksele en Herent dient vermeden te worden. Langsheen de N2 wordt aanbevolen vrijliggende fietspaden aan te leggen met beveiligde fietsoversteken E FFECTBEOORDELING BIJ GEBRUIK VAN DE TUNNEL Het gebruik van de tunnel onder het kanaal kan geplaatst worden in een scenario waarin de afvalstoffen, die reeds in de referentiesituatie toekomen bij twee afvalverwerkende bedrijven, niet meer via de weg te vervoeren. Het scenario om ook deze afvalstoffen over de weg te vervoeren is immers noch milieutechnisch noch economisch interessant.

260 p. VI.155 De tunnel wordt gebruikt om ongeveer ton afval (op jaarbasis) te vervoeren van de westelijke zijde van het kanaal naar de oostelijke zijde. Het betreft hier dus het afval dat ingezameld wordt in twee sorteercentra en dat anders via de weg naar de afval-energiecentrale zou vervoerd worden. In een scenario waarbij ook huishoudelijk afval wordt aangevoerd kan deze ton ook lager liggen, als we onderstellen dat dit volume vooral bestaat uit droog en nat bedrijfsafval, bouw- en sloopafval. De aanvoer naar de tunnelmond zelf wordt afgehandeld op het bedrijventerrein zelf en er zijn volgens de andere disciplines geen noemenswaardige effecten naar de omgeving te verwachten. Ook al is de omweg over land en per vrachtwagen beperkt in afstand, toch kunnen hier op jaarbasis aanzienlijk veel vrachtwagenbewegingen uitgespaard worden. We schatten dit in op ongeveer 1000 vrachtwagenbewegingen per jaar. Dit is voor de lokale situatie een aanzienlijke positief effect op vlak van milieu en verkeersveiligheid en verkeersleefbaarheid in het bijzonder Effecten ten opzichte van het ontwikkelingsscenario De autonome toename van het verkeer en de (zij het beperkte) verkeersgeneratie ten gevolge van de uitbating van de KMO-zone, kunnen leiden tot congestie op het wegennet. Verwacht wordt dat de verhouding intensiteit/capaciteit op de N26 zal toenemen tot meer dan 0,80, en dat deze verhouding op de N21 de grens van de theoretische capaciteit zal bereiken (op heden 0,92). Ter hoogte van bepaalde kruispunten zal de doorstroming in de toekomst zowel voor gemotoriseerd verkeer als voor openbaar vervoer en verkeersveiligheid verbeteren. Het kruispunt van de N26 met de N267 op het grondgebied van Boortmeerbeek (ten noorden van voorliggend project) wordt voorzien van een rotonde. Beide wegen worden tevens voorzien van vrijliggende fietspaden (in de huidige situatie zijn dit gemarkeerde fietspaden op de rijbaan), waardoor de verkeersveiligheid voor de zwakke weggebruiker sterk zal toenemen Milderende maatregelen Tijdens de aanlegfase van het project worden tijdelijk negatieve effecten verwacht naar doorstroming (vooral ter hoogte van het knooppunt Kampenhout-Sas), verkeersveiligheid en verkeersleefbaarheid. Deze negatieve effecten kunnen gemilderd worden door werftransport enkel toe te laten buiten te spitsuren, en door het leveren van beton op een alternatieve manier over het water of via de tunnel (een betoncentrale is gelegen aan de overzijde van het kanaal Leuven-Dijle). De ligging van de site van Recover Energy N.V. aan het kanaal Leuven Dijle biedt de mogelijkheid om de aan- en afvoer van afvalstoffen en reststoffen deels te laten plaatsvinden via de waterweg. In het scenario 1 zonder aanvoer van huishoudelijke afvalstoffen, wordt ruim 60% van de stoffen per schip aangevoerd. Hierdoor is er slechts een beperkte stijging (4 pae per werkdag) van de vrachtintensiteiten op het wegennet in de omgeving van Kampenhout- Sas. Ook de rechtstreekse aanvoer via de tunnel onder het kanaal beperkt het vrachtverkeer. Zonder tunnel zou het project tot 10 pae per werkdag meer verkeer genereren. In het scenario 2 met aanvoer van huishoudelijke afvalstoffen is de verkeersgeneratie ten gevolge van het transport over de weg heel wat groter. Hierdoor zullen er ten opzichte van de referentiesituatie op een werkdag bijna 2,5 maal meer of 36 pae extra de site op- en afrijden. Tijdens de spits geeft dit weinig problemen naar doorstroming, maar de effecten ten aanzien van de verkeersveiligheid worden wel als significant negatief beoordeeld (--). De eventuele vooropgestelde maximale piekmomenten (worst case) tijdens de spits leiden tot een extra belasting van het wegennet op het moment dat het reeds druk is op de diverse wegen. Zoals reeds aangehaald blijkt uit beschikbare kencijfers dat de grootste piekmomenten zich buiten de spits voordoen en dat het dan telkens ongeveer 10% van het daggemiddelde betreft. Er wordt dan ook louter aanbevolen er over te waken dat deze piekmomenten zich niet voordoen door bvb. in de contracten met de aanvoerders de nodige clausules op te nemen dat de aanvoer gespreid over de dag dient te gebeuren. Anderzijds kan ook opgemerkt worden dat de aanvoerders zelf ook aansturen op vlot verlopende transporten en de drukste uren vermijden.

261 p. VI.156 Door het uitoefenen van transportactiviteiten, zal de drukte ter hoogte van de sluizen en de beweegbare bruggen over het kanaal wat stijgen. Ter hoogte van de sluizen en het kanaal bedraagt de bezettingsgraad in scenario 1 (grootste trafiek per schip) ongeveer 50 tot 60%. Bijgevolg is er in beide scenario s nog voldoende ruimte voor bijkomende schepen. Fietsvoorzieningen langs de N26 en N21 dienen ingericht te worden conform de richtlijnen van het Vademecum Fietsvoorzieningen. Speciale aandacht gaat naar de beveiliging van het fietspad ter hoogte van de in- en uitrit van Recover Energy N.V. op de N26. De fietstunnel onder de kade van het project, dient eveneens te voldoen aan de richtlijnen vooropgesteld in het Vademecum Fietsvoorzieningen. Ter hoogte van het bestaande sorteercentrum in Veltem-Beisem wordt een stijging van de intensiteiten verwacht met 27 pae per dag. Deze stijging zal een verwaarloosbaar effect hebben op de doorstroming van het wegennet omdat de transporten grotendeels buiten de spitsuren plaatsvinden, met name tussen 9u en 12u en tussen 13u en 17u. De stijging van het vrachtverkeer zal wel een effect hebben op de verkeersleefbaarheid en verkeersveiligheid, zij het in beperkte mate. Het is aanbevolen dat het vrachtverkeer de aanbevolen route volgt, en dat veilige fietsvoorzieningen en fietsoversteken worden aangebracht. Om de passage van schepen niet te hinderen indien zowel schepen zijn aangemeerd bij het bedrijf Celis als bij Recover Energy N.V., is het wenselijk de aan te leggen kade-infrastructuur 5m in de oever te voorzien. Er wordt aanbevolen om transport per schip zoveel mogelijk buiten de spitsuren te laten plaatsvinden. Op deze manier worden de wachtrijen tot een minimum beperkt, en is de hinder op de doorstroming van het gemotoriseerd verkeer minimaal Postmonitoring Er wordt voorgesteld dat er gedurende de eerste twee jaren van exploitatie halfjaarlijks een nota wordt opgemaakt waarin het mobiliteitsprofiel van de activiteiten duidelijk en overzichtelijk wordt weergegeven. Dit kan besproken worden op een gemeentelijke begeleidingscommissie. In deze nota wordt per type afval aangegeven hoe dit wordt aangevoerd (+ tonnages), wat de afvoer van reststoffen is en de aanvoer van hulpstoffen. Op basis van dit rapport kan nagegaan worden in welke mate het vooropgestelde mobiliteitsprofiel (in de projectbeschrijving) wordt gerealiseerd en/of waar bijsturing noodzakelijk is. Na de eerste twee jaar wordt dit jaarlijks gerapporteerd en voorgelegd aan de gemeentelijke begeleidingscommissie mobiliteit. 5.2 SOCIAAL ORGANISATORISCHE ASPECTEN: R UIMTELIJKE ASPECTEN Beknopte beschrijving methodiek Voor de beoordeling van het project wordt, waar relevant, een onderscheid gemaakt tussen de aanlegfase en de exploitatiefase. De effecten tijdens de aanlegfase zijn tijdelijke effecten, de effecten tijdens de exploitatiefase zijn permanente effecten. De effectenbeoordeling maakt een onderscheid in volgende effectengroepen: Wijziging ruimtegebruik Wijziging ruimtelijke samenhang en barrièrewerking Hinderaspecten en veiligheid

262 p. VI.157 Wijziging belevingswaarde Daarnaast vraagt men in de richtlijnen om de eventuele wijziging in waarde van de woningen in de omgeving van de afval-energiecentrale te beschrijven. Hierbij wordt opgemerkt dat dit vooral een economische afweging is die meer past in een kosten- batenanalyse en niet het voorwerp vormt van een beoordeling in een milieueffectenrapport. Maar aangezien dit specifiek in de richtlijnen werd gevraagd wordt hierop summier ingegaan in een aparte paragraaf. Hiervoor wordt gesteund op beschikbare literatuur. Er is geen bevraging/enquêtering gebeurd op het terrein Wijziging ruimtegebruik De effectgroep wijziging ruimtegebruik gaat na welke functies ruimte verliezen en welke functies aan ruimte winnen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen wonen, industrie, KMO, landbouw, recreatie, gemeenschapsvoorziening, De winst of het verlies aan ruimte voor de respectievelijke functies wordt begroot. Afhankelijk van de grootte van de wijziging wordt de significantie bepaald. Naast de louter kwantitatieve verschuivingen in ruimtegebruik wordt eveneens de wijze van het ruimtegebruik beoordeeld. Dit wordt louter kwalitatief beschreven met aandacht voor meervoudig ruimtegebruik, intensief ruimtegebruik, gebruikswaarde, Op basis van de kwantitatieve verschuivingen en kwalitatieve invulling wordt een globale beoordeling gegeven voor de effectgroep wijziging ruimtegebruik Wijziging ruimtelijke samenhang en barrièrewerking Hier wordt nagegaan in welke mate de nieuwe activiteiten de huidige ruimtelijke structuur versterkt, ondersteunt dan wel sterk wijzigt. De effectgroep beschouwt eveneens de mate waarin het project leidt tot het creëren van nieuwe barrières, versterken van bestaande of het wegwerken van barrières. Aangezien de wijziging in ruimtelijke samenhang en barrièrewerking niet op een onderbouwde wijze kan gekwantificeerd worden, wordt de beoordeling enkel kwalitatief uitgevoerd Hinderaspecten en veiligheid De hinder wordt in kaart gebracht op basis van de gegevens verkregen uit de disciplines geluid en lucht. Aangezien dit aspect wordt beschreven in het hoofdstuk Mens: toxicologie en psychosomatische effecten (zie sectie VI.5.3) wordt hierop niet dieper ingegaan Wijziging belevingswaarde De wijziging in de belevingswaarde gaat dieper in op de beeldkwaliteit, de visueel ruimtelijke integratie in de omgeving en de mogelijke invloeden van de nieuwe activiteit op de beleving van het landschap.

263 p. VI.158 De beeldkwaliteit wordt vooral bepaald door de architecturale vormgeving. Hierbij gaat aandacht uit naar materiaalgebruik, kleur, schaal van de gebouwen, oriëntatie, samenhang, De visueel ruimtelijke integratie beschrijft het al of niet aanwezig zijn van buffergroen, plantensoorten, samenhang met andere groenelementen, In een apart punt wordt eveneens stil gestaan bij de eventuele invloed van de nieuwe activiteiten op de beleving van de omgeving. De hinderaspecten (geluid, lucht, trillingen, ) leveren hiervoor een bijdrage zonder dieper in te gaan op de mate van hinder. Hiervoor wordt verwezen naar de discipline Mens: toxicologie en psychosomatische effecten (zie sectie VI.5.3).

264 p. VI Afbakening en beschrijving van het studiegebied Beschrijving van relevant ruimtelijke structuurplannen i.h.k.v. het voorliggend project Volgende juridische en beleidsmatige randvoorwaarden zijn relevant voor de discipline mens socio-organisatorische aspecten: Provinciaal ruimtelijk structuurplan Vlaams Brabant Gemeentelijk ruimtelijk structuurplan Kampenhout Gewestplan In de nabijheid van de site van Recover Energy N.V. zijn er geen geldende RUP s of BPA s. De gemeente Haacht is heden een gemeentelijk structuurplan aan het opmaken. Enkele mogelijke acties (onder voorbehoud) die relevant zijn in het kader van voorliggend project-mer zijn het creëren van bijkomend woongebied ten noordoosten van Haacht en de reconversie van het bedrijventerrein in het centrum van Wespelaar door middel van de realisatie van een stedenbouwkundig project met ruimte voor wonen P ROVINCIAAL RUIMTERLIJK STRUCTUURPLAN (PRS) V LAAMS B RABANT De Gewenste Ruimtelijke Structuur is richtinggevend op Provinciaal niveau. Bindende bepalingen leveren het kader voor uitvoerende maatregelen op Provinciaal niveau. In het PRS is de provincie opgedeeld in verschillende deelruimten met een gebiedsspecifiek samenhangend beleid. Het projectgebied maakt deel uit van Het Verdicht Netwerk, met volgende ontwikkelingsperspectieven: behoud van de verscheiden fysische structuur, van een diep ingesneden heuvellandschap tot een bijna vlak en relatief nat gebied; vrijwaren van de belangrijke openruimte-elementen in het gebied, die aangevuld worden met een gamma kleinere natuurgebieden, waardevolle rivier- en beekvalleien en andere ecologische elementen; sturing van de stedelijke dynamiek gebeurt plaatsgebonden en afhankelijk van de ligging tot lijninfrastructuren, openruimtefragmenten en concentraties aan activiteiten; verdere ontwikkeling multimodale knooppunten; versterking regionale en internationale polen; het openbaar vervoersnetwerk wordt uitgebouwd en afgestemd op ruimtelijke ontwikkelingen Relevante selecties binnen het PRS zijn: Boortmeerbeek, Haacht en Kampenhout als hoofddorp; Haacht-station, Wespelaar en Relst als woonkernen; Buken als kern in het buitengebied; Boscomplexen Weisetterbos-Vijverbossen en het gebied rond Kanaal Leuven-Dijle als natuurverbindingsgebied; Weisetterbos, Kampenhout-Sas, Vijverbossen en het Kanaal Leuven-Dijle als belangrijke toeristischerecreatieve elementen; Kanaal Leuven-Dijle als landschappelijk baken; De N26, Kanaal Leuven-Dijle en de spoorlijn Leuven Mechelen als belangrijke infrastructuurbundel (als drager van ontwikkeling);

265 p. VI.160 Kampenhout-Sas als specifieke economische entiteit van bovenlokaal belang 28 ; De N26 als secundaire weg categorie I; De N21 als secundaire weg categorie II; Station van Haacht als regionaal openbaar vervoersknooppunt; Kampenhout-Sas als bovenlokaal openbaar vervoersknooppunt; Vlaams-Brabantse kanalen- en rivierengebied (met o.a. Kanaal Leuven-Dijle) als toeristisch-recreatief netwerk; Kanaal Leuven-Dijle als lijnelement voor recreatief fietsen; GEMEENTELIJK RUIMTELIJK STRUCTUURPLAN (GRS) K AMPENHOUT De Gewenste Ruimtelijke Structuur is richtinggevend op gemeentelijk niveau. Bindende bepalingen leveren het kader voor uitvoerende maatregelen op gemeentelijk niveau. De ruimtelijke doelstellingen voor de deelruimte Kampenhout-Sas zijn het bieden van ontwikkelingskansen voor regionale bedrijven, het versterken van de toeristisch-recreatieve potenties en het afremmen van kleinhandelsontwikkelingen langs de N26. Uitgangspunten hierbij zijn: zone langs het kanaal wordt zoveel mogelijk voorbehouden voor watergebonden bedrijvigheid die de waterweg effectief als transportmodus of als proceswater voor grondstoffen en/of producten benut; de andere industriegebieden kunnen ontwikkeld worden voor regionale bedrijvigheid ; lokale bedrijvigheid aansluitend bij het hoofddorp; voorzien van buffering tussen industriegebied en woongebied of woonlinten; ontsluiting via de N21 of N26; kleinhandelslint langs de N26 afbakenen en exclusief voor handel, diensten en horeca; niet-watergebonden bedrijven dienen een groen scherm te voorzien langsheen het kanaal; landschappelijke inpassing van de watergebonden bedrijven ter hoogte van de groene ader (Kanaalzone met bossen); vrijwaring van fietsroutes en instaan voor de veiligheid van de fietsers; realisatie van een fietsroute vanuit Relst naar de veiling en het witloofmuseum, met koppeling aan bovenlokale recreatieve fietsroute; verdere ontwikkeling van de jachthaven; behoud van de huidige functies als restaurant, winkeltje, museum, in de omgeving van de veiling; verbetering relatie tussen de toeristisch-recreatieve camping (Camping Veronique) en het kanaal; Relevante selecties uit het GRS: de boscomplexen Vijverbossen en Weisetter als belangrijke natuurlijke structuren; Weisetterbeek en Leibeek als onderdeel van het netwerk van beeklopen ter verbinding van de natuurlijke structuren en drager van het landschap; 28 Recover Energy N.V. komt te liggen in het industriegebied rondom Kampenhout-Sas. Met Kampenhout-Sas als specifieke economische entiteit van bovenlokaal belang wenst men de lokale behoeften van de gemeenten Kampenhout, Boortmeerbeek en Haacht te bundelen. De provincie neem hierbij een coördinerende rol op. De provincie pleit bij het Vlaamse Gewest om, bij de herziening van het ruimtelijk structuurplan Vlaanderen, Kampenhout-Sas op te nemen als specifiek economisch knooppunt.

266 p. VI.161 Kanaal Leuven-Dijle en bomenrij Haachtsesteenweg als belangrijke natuurverbindingselementen en lineaire landschapselementen; gebied Buken- Het Sas als open landbouwgebied; kasteel van Opstal, Kasteel Ter Loonst, kasteel Van Wilder en de brug (N26) als bakens in het landschap; uitbouw recreatieve routes; Bescherming en versterking van bestaande recreatieve knooppunten, nl. jachthaven Kampenhout-Sas en camping Veronique; Relst als lokaal toeristisch-recreatief knooppunt in de zone voor zachte recreatie ; Woonkern Relst en kern in buitengebied Buken als landelijke kernen met behoud van landelijk karakter en veiligere oversteek van de Leuvensesteenweg; Weisetterbos als woonpark,waar verdichting wordt tegengaan,bebouwing geïntegreerd wordt in landschap en opleggen van voorwaarden bij nieuwe ontwikkelingen; Industriegebied Kampenhout-Sas als specifieke economische entiteit van provinciaal niveau, te behouden en te versterken, mits afstemming/samenhang met de gewenste recreatieve structuur; G EWESTPLAN, Voor de beschrijving van de bestemming van de site van Recover Energy N.V. wordt verwezen naar sectie II Afbakening studiegebied Het studiegebied omvat het projectgebied (site van de afval-energiecentrale) en het gebied errond waar de verschillende functies en/of structuren door de afval-energiecentrale beïnvloed kunnen worden. Deze beïnvloeding betreft zowel het aspect hinder, wijzigingen in ruimtelijke structuur, Het studiegebied bestaat uit de woonwijken Borreveld (Boortmeerbeek), Haacht Station (Haacht), de woonconcentratie langs de N26 t.h.v. het projectgebied en het gehucht Vierstraten, het woonpark langs de N21, camping Veronique, Wespelaar en het bedrijventerrein langs het kanaal. De uiteindelijke grens van het studiegebied wordt bepaald op basis de visuele reikwijdte van de schoorsteen Referentiesituatie De referentiesituatie beschrijft de huidige functies, de ruimtelijke structuren en de beeld- en belevingswaarde op mesoen microniveau of respectievelijk voor het studiegebied en het projectgebied. Bij de bespreking van de aanwezige functies wordt eveneens de bestemming aangehaald Microniveau projectgebied De locatie voor de afval-energiecentrale situeert zich in het uiterste zuidoosten van het bedrijventerrein en grenst aan de open ruimte (landbouwgebied). Heden wordt de site gebruikt door de initiatiefnemer als afvalsorteercentrum (De Coninck NV). Er wordt overwegend bouwafval gesorteerd. De site wordt dan ook gekenmerkt door loodsen en hopen puin. Bij hevige wind is er kans op opwaaiend stof. Het terrein is deels onttrokken aan het zicht vanaf de N26 wegens de aanwezigheid van groen en doordat het perceel over een beperkte breedte grenst aan de N26. Langs het kanaal is de site eveneens grotendeels omzoomd met bomen. Aan de oostzijde grenst het projectgebied aan landbouwgebied. Er is ten aanzien van het landbouwgebied geen buffer aanwezig. Enkel vanuit de tuinen van de Schransstraat is er zicht op de huidige bebouwing en de activiteiten in het projectgebied. Het geheel heeft een rommelig uitzicht, geen kwalitatieve afwerking, geen hoogstaande architectuur, verouderde loodsen, opslag van puin, stapeling van containers, geen groenscherm, Dit wordt weergegeven in onderstaande figuur VI.5.21.

267 p. VI.162 Figuur VI.5.21 Foto van de referentietoestand ter hoogte van de site van Recover Energy N.V Mesoniveau studiegebied F UNCTIES W ONEN In de omgeving van het project situeren zich een aantal grote woonentiteiten. Het betreft Borreveld (Boortmeerbeek), Haacht-Station en Wespelaar. Deze gebieden hebben de bestemming woongebied op het gewestplan. Net ten zuidoosten van het projectgebied (langs de N26) is er een landelijk woongebied met een 7-tal woningen. Ten westen van het project is er een woonpark. In de tabel II.1.1 in hoofdstuk II zijn de verschillende woongebieden opgelijst met telkens de afstand tot het projectgebied: De verschillende kernen zijn goed uitgeruste kernen met diverse voorzieningen. W ERKEN Het projectgebied maakt deel uit van een ruim industriegebied (zie onderstaande figuur VI.5.22) dat zich situeert langs het kanaal Leuven-Dijle, de N26 en deels langs de N21. Het industriegebied is deels bestemd voor kleine en middelgrootte ondernemingen en deels voor milieubelastende industrieën. Ten zuidwesten van het project (t.h.v. het zuidelijk kruispunt van de N21 en N26) is er een gebied voor diensten. Aan de overkant van het kanaal Leuven Dijle, tegenover de site van Recover Energy N.V. bevindt zich het industriegebied van Kampenhout-Sas waarop enkele afvalverwerkende bedrijven gevestigd zijn. Ter hoogte van Haacht-station is er de Brouwerij Haacht.

268 p. VI.163 Figuur VI.5.22 Bedrijventerrein te Kampenhout (Bron: website gemeente Kampenhout) R ECREATIE Ten noordoosten van het projectgebied bevindt zicht camping Veronique met plaats voor 78 residentiële- of trekcaravans, zwerfauto of tenten. Op deze camping is er eveneens permanente bewoning. Ter hoogte van de zwaaikom (ten zuidwesten van de Mechelsesteenweg) is er een jachthaven (aanlegplaats langs het kanaal). Ter hoogte van de Neysetterstraat is er een voetbalveld. Een meer uitgebreide oplijsting van recreatieterreinen wordt, gezien de relevantie, opgenomen in de discipline mens Mens: toxicologie en psychosomatische effecten (sectie VI.5.3). V OORZIENINGEN De belangrijkste gemeenschapsvoorzieningen in de omgeving liggen op het grondgebied van de gemeente Haacht. Deze zijn: Lagere en kleuterschool van Haacht Station, Basisschool in Wespelaar en Breugelwijk In het centrum van Haacht is er de Middenschool, het ASO, TSO en BSO Don Bosco Vrije Kleuterschool De Pit te Wespelaar; Freinet School De Muze te Haacht; Sint Angela instituut te Tildonk Sportcomplex Den Dijk (te Haacht) Een meer uitgebreide oplijsting van voorzieningen wordt, gezien de relevantie, opgenomen in de discipline mens Mens: toxicologie en psychosomatische effecten (sectie VI.5.3). Naast de gemeenschapsvoorzieningen zijn er nog de winkelvoorzieningen. Deze zijn in hoofdzaak gesitueerd in de diverse woonkernen in de omgeving (zie wonen). Langs de N26 zijn er in de omgeving eveneens diverse handelszaken gevestigd zoals een garage, handel in bouwmaterialen, kledijwinkel, tankstations, groothandel in groeten en fruit, autohandel, restaurant,

269 p. VI.164 Voor de recreatieve en functionele routes wordt verwezen naar de discipline mobiliteit R UIMTELIJKE STRUCTUREN De belangrijkste ruimtelijke structuren in de omgeving van het projectgebied zijn: N21 - N26 met dubbele rotonde; Kanaal Leuven-Dijle (met sas van Kampenhout.); De hoogspanningsleidingen; De verschillende kernen (zie beschrijving functies wonen); Het bedrijventerrein langs het kanaal; B EELD- EN BELEVINGSWAARDE In de omgeving zijn de belangrijkste structuren mede bepalend voor de beeld- en belevingswaarde. De aanwezigheid van de zeer drukke N21 en N26 en de aanwezigheid van het industrieterrein Kampenhout-Sas leiden tot omgevingslawaai, wat op zich de beeld- en belevingswaarde van de omgeving negatief beïnvloedt. Dit blijkt ook uit de geluidsmetingen uitgevoerd in het kader van de discipline geluid. Ter hoogte van de N26 wordt de milieukwaliteitsnorm voor geluid overdag niet gerespecteerd. s Avonds ligt het geluidsniveau rond de norm. s Nachts wordt de milieukwaliteitsnorm gerespecteerd. Het omgevingsgeluid wordt bepaald door het verkeerslawaai op de N26. Dit is uitvoerig beschreven in VI Ter hoogte van camping Veronique wordt de milieukwaliteitsnorm voor geluid overdag gerespecteerd. s Avonds ligt het geluidsniveau rond de norm. s Nachts wordt de milieukwaliteitsnorm gerespecteerd. Het omgevingsgeluid wordt hier bepaald door het industrielawaai en het wegverkeer op grotere afstand. Dit wordt uitvoerig beschreven in VI Er zijn enkele klachten gekend bij de gemeenten Kampenhout ( ), Boortmeerbeek en Haacht inzake geluidsoverlast. Deze zijn veelal gelinkt aan specifieke voorvallen en zowel te wijten aan particulieren als aan bedrijven. Andere, minder incidentele klachten zijn klachten inzake luchtverkeeroverlast of inzake vrachtverkeer langs kleine wegen. De beeld- en belevingswaarde wordt inzake geluid niet beïnvloed door één specifieke geluidsbron. Een structuur die de beeld-en belevingswaarde positief beïnvloedt is de aanwezigheid van het Kanaal Leuven-Dijle met het aangrenzende jaagpad. Hier vinden diverse rustige recreatieve activiteiten plaats. De aanwezige hoogspanningsleiding is eveneens beeldbepalend in het studiegebied Geplande situatie Wijziging van het ruimtegebruik Heden wordt de site gebruikt als afvalsorteercentrum waarin vooral aangevoerd bouw- en sloopafval wordt gesorteerd, deels hergebruikt en deels afgevoerd naar een stortplaats of een afvalverwerker. De huidige activiteiten worden verplaatst en voorzien in de nabijheid van het afvalsorteercentrum te Veltem. Daar worden alle afvalsorteeractiviteiten van De Coninck NV geconcentreerd. A ANLEGFASE Tijdens de werken zijn er vergravingen en worden gebouwen opgetrokken. Gedurende die periode is het terrein niet in gebruik als bedrijventerrein. Dit is slechts tijdelijk. Aangezien de waterweg zal gebruikt worden voor aan- en afvoer - ook tijdens de werken - wordt vooraleer te starten met de bouw van de centrale, het fietspad ter hoogte van de site ondertunneld. Hierdoor is het fietspad tijdelijk buiten gebruik. Dit werd reeds beoordeeld in de discipline mobiliteit.

270 p. VI.165 Na het realiseren van de ondertunneling wordt gestart met de bouw van de afvalenergiecentrale. Tijdens deze werken is het fietspad wel functioneel. E XPLOITATIEFASE De nieuwe activiteiten zijn industriële activiteiten net zoals de huidige activiteiten. Voor de activiteiten zal er gebruik gemaakt worden van de waterweg (Kanaal Leuven Dijle). Langs de trekweg van het kanaal is een recreatieve fietsroute. Deze recreatieve fietsroute kan blijven functioneren (tijdens de exploitatiefase van de afval-energiecentrale). De huidige activiteiten verdwijnen niet. Ze worden verplaatst naar een andere site. Hierdoor is er geen direct verlies aan gebruiksfuncties. De nieuwe activiteit is in overeenstemming met de gewestplanbestemming. De nieuwe functie leidt eveneens niet tot bijkomende ruimte-inname in oppervlakte. Er is dan ook geen bijkomend verlies van areaal van andere functie. De nieuwe activiteit leidt wel tot een hogere gebruikswaarde (energieproductie door afvalverbranding) in vergelijking met de huidige activiteiten (afval sorteren, breken, stapelen). Globaal genomen wordt het project dan ook als matig positief beoordeeld (+) Wijziging ruimtelijke samenhang en barrièrewerking De nieuwe activiteit situeert zich op een bedrijventerrein en maakt deel uit van een cluster van bedrijven die deels zijn geënt op het kanaal Leuven-Dijle en deels op de N26. Het projectgebied vormt één ruimtelijk samenhangend geheel met deze bedrijventerreinen. Voor de activiteiten zal eveneens gebruik gemaakt worden van het kanaal Leuven-Dijle. Het project leidt niet tot bijkomende versnippering en creëert geen nieuwe ruimtelijke barrière. De afval-energiecentrale bevindt zich wel aan de zuidoostelijke grens van een bedrijventerrein. Hier wordt rekening mee gehouden door te voorzien in een buffer. Ten noorden van het kanaal Leuven Dijle situeert zich eveneens afvalverwerkende industrie. De effecten worden dan ook als matig positief beoordeeld. De bereikbaarheid van de verschillende functies in het studiegebied wijzigt niet. Het voorliggend project leidt immers niet tot wijzigingen aan weginfrastructuur. De nieuwe activiteiten leiden aldus niet tot bijkomende versnippering of wijziging in de bereikbaarheid van functies. Het versterkt de huidige structuur en ruimtelijke samenhang en wordt dan ook als matig positief beoordeeld Hinderaspecten en veiligheid Voor de hinderaspecten wordt verwezen naar de het hoofdstuk mens Mens: toxicologie en psychosomatische effecten (sectie VI.5.3). Inzake veiligheid wordt verwezen naar sectie III Wijziging belevingswaarde De verschillende gebouwen worden afgebroken en er komt een volledig nieuw gebouwencomplex. De buitenactiviteiten zijn sterk verminderd en bestaan enkel nog uit aan- en afvoer. De beeldkwaliteit wordt beschreven aan de hand van de beschikbare beeldsimulaties die opgenomen zijn in het hoofdstuk Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie (sectie VI.7).

271 p. VI.166 De gebouwen zijn tot 20 m hoog (exclusief de schouw). Het gebouw heeft een strakke vormgeving en is gestructureerd (in functie van het verwerkingproces). Het uniform materiaalgebruik ondersteunt dit en maakt dat de verschillende onderdelen één samenhangend gebouwencomplex vormen. Het overwegend gebruik van lichte kleuren (grijs) leidt tot een betere integratie in de omgeving en een minder dominante aanwezigheid. Het centrale gebouwen deel (donker groen) integreert zich eveneens in het landschap. De schouw vormt met een hoogte van 50 m een landmark voor de ruime omgeving. Door de licht grijze kleur wordt de dominantie in de mate van het mogelijke beperkt. De schaduwvelden van de schouw worden beschreven en gevisualiseerd in het hoofdstuk Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie (sectie VI.7). Naar het westen toe (agrarisch gebied) is er een bufferzone van ongeveer 11 m. Heden is het niet duidelijk welke beplanting hier wordt voorzien. De discipline fauna en flora zal in de milderende maatregelen plant-, struik- en boomsoorten opnemen voor de beplanting (zie sectie VI.6.4). Aanzien de buffer de afwerking vormt van het volledige bedrijventerrein naar het west dient de realisatie ervan op een kwalitatieve manier te gebeuren. Er wordt dan ook aanbevolen een beplantingsplan aan de vergunningsaanvraag toe te voegen. Globaal genomen kan aangenomen worden dat de beeldkwaliteit verbetert in vergelijking met de huidige beeldkwaliteit als gevolg van de nieuwe gebouwen met strakke vormgeving en een groenbuffer. Zoals in de discipline mobiliteit reeds aangegeven dient de fietstunnel te voldoen aan de richtlijnen opgenomen in het vademecum fietsvoorzieningen. Ten aanzien van de sociale veiligheid is het belangrijk de tunnel zo kort mogelijk te houden door bvb. enkel een tunneldak te voorzien waar strikt nodig. De huidige beleving ter hoogte van de tunnel is weinig kwalitatief door de aanwezige afvalverwerkende industrie. De nieuwe afval-energiecentrale zal wel de beeldkwaliteit verbeteren. De eventuele effecten van een kwalitatieve tunnel met voldoende licht en een kort tunneldak zijn verwaarloosbaar ten aanzien van de belevingswaarde. Het is wenselijk te voorzien in een lichtsterkte van 100 tot 250 Lux overdag en 50 tot 100 Lux s nachts. Daarnaast is het wenselijk een geleidelijke overgang te voorzien van daglicht naar kunstlicht en extra verlichting te voorzien aan de ingang van de tunnel (tot 400 Lux overdag). Door de tunnel uit te voeren in heldere kleuren wordt deze als ruimer en minder afgesloten ervaren (fietsvademecum). Een overdekking (door verhoging van de kade) beperkt enkel de lengte van de helling maar verkort niet het deel onder de grond (tunneldak). De minder steile helling leidt er wel toe dat men minder diep rijdt wat het veiligheidsgevoel ten goede komt. Zoals beschreven bedraagt de hellingsgraad van de fietstunnel 2,7 % wat zich situeert tussen de hellingsgraden van 2% en 4% die in het vademecum fietsvoorzieningen respectievelijk als redelijk en als grenswaarde worden vastgesteld. Teneinde deze hellingsgraad te realiseren wordt de kade verhoogd aangelegd. De fietstunnel wordt geacht werkbaar en realistisch te zijn voor elke gebruiker. Tevens worden er over de volledige lengte van de tunnel 22 grote openingen (2 m x 0,4 m) voorzien. Via deze openingen valt er voldoende natuurlijk licht binnen waardoor het aangenamer wandelen en fietsen is. De tunnel wordt in zijaanzicht weergegeven in figuur III.4.9. De uitvoering van de fietserstunnel zoals hierboven beschreven wordt geacht de belevingswaarde ten goede te komen. Op psychologisch vlak worden dan ook geen effecten ten gevolge van het gebruik van de tunnel verwacht. De afval-energiecentrale zal leiden tot extra scheepvaart op het kanaal Leuven-Dijle. Dit zal leiden tot extra versassingen, het manoeuvreren van schepen in de zwaaikom, Schepen op het kanaal alsook het versassen van schepen oefent een zekere aantrekkingskracht uit op de recreant. Bij versassingen staan er vaak verschillende kijklustigen. Globaal kan aangenomen worden dat de extra schepen een positief effect hebben op de beleving. De schepen kunnen wel leiden tot eventuele geluid, geur- en rookhinder als gevolg van de verbranding van fossiele brandstof (zie disciplines lucht en geluid).

272 p. VI.167 Inzake geluid kan gesteld worden dat het specifieke geluid van de continue bronnen op de site van Recover Energy N.V., mits het naleven van de voorgestelde milderende maatregelen in de discipline geluid, zowel overdag als s avonds niet waarneembaar zal zijn ter hoogte van de N26, van camping Veronique en van de Schransstraat (nr 34). Tijdens de nachtperiode kan dit licht waarneembaar tot waarneembaar zijn (zie sectie VI.3.6.1). Er kan gesteld worden dat de continue bronnen de belevingswaarde niet beïnvloeden. De activiteiten die buiten plaatsvinden, worden enkel overdag uitgevoerd en geven aanleiding tot fluctuerend geluid. De discipline geluid oordeelt dat de bijdrage van dit fluctuerend geluid aan het omgevingsgeluid ter hoogte van de N26 verwaarloosbaar is. Ter hoogte van camping Veronique en van de Schransstraat (nr 34) wordt deze bijdrage als waarneembaar beoordeeld. Er kan gesteld worden dat de niet-continue bronnen de belevingswaarde in beperkte mate beïnvloeden tijdens de dagperiode Wijziging van de economische waarden van de woningen/vastgoed De eventuele wijziging van de waarde van de woningen in de omgeving van een afval-energiecentrale kan enerzijds bepaald worden door de louter fysische aanwezigheid van de afval-energiecentrale en anderzijds als gevolg van de eventuele hinder (geluid, geur, schaduwvelden van de schouw, emissies...). Over dit laatste aspect zijn reeds onderzoeken uitgevoerd. Deze worden kort toegelicht. Daarnaast is het belangrijk om na te gaan hoe de waarde van woningen wordt bepaald: welke andere (markt)mechanismen bepalen de waarde van woningen, wat het aandeel van deze marktmechanismen is in de eventuele wijziging van de marktwaarde als gevolg van de exploitatie van een afval-energiecentrale. In wat volgt worden een aantal globale kenmerken van de woningmarkt besproken en een aantal mogelijke evoluties. Daarna wordt nagegaan wat de mogelijke invloed is van een afval-energiecentrale op de verkoopprijs van een woning. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat de waarde van een woning en de verkoopprijs van een woning niet hetzelfde zijn. De prijs van woningen in Vlaanderen evolueert. In het persbericht Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie (16 april 2009) wordt dit grafisch weergegeven (zie figuur VI.5.23).

273 p. VI.168 Figuur VI.5.23 Evolutie van de woningprijzen in Vlaanderen ( ) Daarnaast verschilt de kostprijs van een woning van regio tot regio. In het Vlaams Gewest kostte een gewoon woonhuis gemiddeld euro (2008). De goedkoopste provincie voor een gewoon woonhuis is West-Vlaanderen. Daar betaalde men gemiddeld euro (2008). In Vlaams-Brabant zijn deze het duurst ( euro) (2008). Uit bovenstaande figuur en deze informatie kan afgeleid worden dat de kostprijs van een woning in Vlaanderen globaal genomen over de jaren heen, stijgt en sterk verschilt van regio tot regio. In de Trends van maart 2008 zegt dhr. Van de Cloot het volgende: De komende jaren veranderen meer dan een half miljoen woningen (inclusief appartementen) van eigenaar. Dit extra aanbod, dat de babyboomgeneratie op de markt zal brengen, kan de prijzen onderuithalen". De babyboomgeneratie is immers in grote mate eigenaar van een eigen woning, en zal de komende jaren een woning erven van de uitstervende oorlogsgeneratie. Die woningen zullen dus op de markt komen, of eventueel doorgegeven worden aan de volgende generatie, maar in dat geval zullen ze de vraag naar nieuwe woningen afremmen. Naast de vergrijzing is er eveneens ontgroening. De generatie kooplustigen - de groep tussen 25 en 35 jaar - krimpt in aantal. Tegen 2015 zijn ze al met minder, tegen 2050 met ruim minder", zegt Ivan Van de Cloot. "Vooral de grotere gezinswoningen kunnen daarom in waarde dalen. De 'lege nesten', woningen waar de kinderen het ouderlijk huis verlaten hebben, zullen het moeilijk hebben om een koper te vinden." Mogelijks kan de gezinsverdunning de bevolkingsdaling opvangen in de vastgoedmarkt. De gezinsverdunning leidt tot een toename van de behoefte aan woningen. Dhr. Van de Cloot heeft zijn twijfels of beide mechanismen elkaar zullen compenseren. Ook het mechanisme van vraag en aanbod speelt op de woningmarkt. Het is dus heel goed mogelijk dat zich op regionaal niveau tekorten of overschotten op de woningmarkt kunnen voordoen, terwijl er op nationaal niveau voldoende woningen beschikbaar zijn. De overschotten uiten zich in een lagere huizenprijsstijging, terwijl de regio s die met een woningtekort geconfronteerd worden met sterkere huizenprijsstijgingen. Ook de globale economische groei en het gemiddelde inkomen in een regio bepaalt mee de kostprijs van een woning. Hoe hoger de economische groei, hoe aantrekkelijker een regio is als woonregio en hoe sterker de prijs er over de afgelopen jaren zal zijn gestegen. Het huishoudinkomen geeft aan hoeveel een huishouden te besteden heeft voor de woonfunctie. Een groei van het huishoudinkomen leidt naar verwachting eveneens tot een groei van de huizenprijzen. (F.G. van Oort, T. de Graaff, G. Renes & M. Thissen, Economische dynamiek en de Randstedelijke woningmarkt ).

274 p. VI.169 Pascal De Decker wijst in z n essay in Liberales (2007) eveneens op verschillende factoren die de prijs van een woning bepalen. Zo stelt hij vast dat inkomensstijgingen, lagere rentes en een brede waaier aan fiscale maatregelen leiden tot een stijging van de koopprijs van woningen. Op basis van deze zeer beknopte analyse is duidelijk dat de woningmarkt een complex gegeven is waarin de woningprijs door velerlei factoren wordt beïnvloed waarvan, inkomen, aanbod- en vraag, economische groei, vergrijzing, ontgroening, er enkele zijn. Het is dan ook moeilijk in te schatten hoe de prijs van de woningen in de toekomst zou evolueren. Dit vormt een voorwerp van risicovolle speculatie. Om de eventuele wijziging van de marktwaarde van woningen als gevolg van de exploitatie van een afvalenergiecentrale in kaart te brengen werd voorgesteld om na te gaan hoe de marktwaarde van woningen in de omgeving van bestaande verbrandingsinstallaties (bvb. Roeselare, Eeklo, Antwerpen, ) evolueerde ten opzichte van woningen die niet in de omgeving van een afvalverbrandingsinstallatie staan. Om dit in kaart te brengen werd op verschillende problemen gestoten. De bouw van de bestaande verbrandingsovens is reeds geruime tijd achter de rug. Om een correcte vergelijking te kunnen maken zou aldus de waarde van de woningen voor de bouw van de oven moeten kunnen achterhaald worden. De waarde van woningen is gekend bij het kadaster. Bij het kadaster wordt deze informatie echter nog maar 5 à 6 jaar digitaal bijgehouden. Om verder terug te gaan in de tijd dienen analoge documenten geraadpleegd te worden onder de vorm van fiches. Om de evolutie van de waarde van woningen in de omgeving van een verbrandingsoven te kunnen vergelijken met woningen niet in de omgeving van een verbrandingsoven dienen gelijkaardige woningen vergeleken te worden (= woningen met dezelfde of gelijkaardige kenmerken). Om dit manueel te doen aan de hand van fiches is een immens werk en dit is geenszins het voorwerp van een milieueffectenrapport. Daarbij komt dat wegens de wet op de privacy de gegevens niet zomaar beschikbaar worden gesteld. Het inschatten van de wijziging van de waarde van een woning aan de hand van sites waar reeds een verbrandingsinstallatie aanwezig is, is aldus geen valabele piste. In Nederland is er een mechanisme van planschade. Dit mechanisme bestaat eveneens in Vlaanderen. Dit is tot op heden weinig toegepast. Het mechanisme van planbaten en schade in Vlaanderen is van toepassing bij wijziging van bestemmingen. Aangezien hier geen wijziging van bestemming is voorzien is deze regeling hier niet van toepassing. De planbaten en planschaderegeling in Vlaanderen betreft een regeling tussen overheid en bouwheer en niet tussen de bouwheer en eventuele omwonenden. In Nederland daarentegen betreft de planschaderegeling een financiële tegemoetkoming van de initiatiefnemer ten aanzien van omwonenden. Naast de planschaderegeling te gebruiken bij wijziging van bestemmingen wordt deze sporadisch ook toegepast bij het wijzigen/realisatie van nieuwe functies (bvb. realisatie van hypermarkt, discotheek, ) zonder dat een wijziging van een bestemming noodzakelijk is. In de Nederlandse wet op de ruimtelijke ordening (Wro) zijn in hoofdstuk 6 een aantal bepalingen hieromtrent opgenomen. Zo is er in de wet het normaal maatschappelijke risico vastgelegd. Dit heeft als consequentie dat bepaalde schade voor rekening van de schadelijder blijft. Het normaal maatschappelijk risico houdt in dat alleen die schade dient vergoed te worden, voor zover die de normaal te dulden schade overschrijdt. Lid zijn van de samenleving en het deelnemen aan het maatschappelijke proces draagt in zich dat men de lusten en lasten daarvan aanvaardt. Eénieder die deel uitmaakt van de samenleving krijgt vroeg of laat te maken met feitelijke of juridische veranderingen, al dan niet georkestreerd door de overheid, en draagt in beginsel ook het risico dat aan deze veranderingen nadelige gevolgen verbonden zijn. Daarnaast geeft de wetgeving nog aan dat er enkel sprake kan zijn van een compensatie van dat nadeel voor zover dat nadeel redelijkerwijs niet meer door het individu gedragen kan worden.

275 p. VI.170 Het is moeilijk precieze maatstaven of criteria te geven die bestuur en/of rechter in staat stellen om te bepalen wanneer er sprake is van een schade die uitgaat boven het normaal maatschappelijke risico. Om houvast te bieden is in het wetsvoorstel gekozen voor de invoering van een forfaitregeling. Deze regeling stelt in grote lijnen (uitzonderingen hier niet opgesomd) dat: bij inkomstenderving de schade gelijk wordt gesteld met twee procent van het inkomen onmiddellijk voor het ontstaan van de schade bij waardevermindering van een onroerende zaak wordt twee procent van de waarde van de onroerende zaak als schade vooropgesteld. Het is echter niet eenduidig vast te leggen wat moet begrepen worden onder normaal maatschappelijk risico. Hiertoe wordt een poging ondernomen. Ieder gezin produceert afval. In Kampenhout, Haacht, Boortmeerbeek en Herent wonen respectievelijk ongeveer , , en personen. Gemiddeld is er een afvalproductie per jaar van 555 kg/persoon (Vlaams gemiddelde). Dit is een totale afvalproductie van ongeveer ton. In Vlaanderen wordt er naar gestreefd dat hiervan ongeveer 75% wordt gerecycleerd. Er blijft aldus nog ongeveer ton afval over die dient verwerkt te worden. Daarnaast is er nog de afvalproductie van de aanwezige industrie. Hiervan zijn geen bruikbare cijfers beschikbaar. In vergelijking met de verbranding van ton afval zoals is voorliggend project, kan aangenomen worden (zelfs mits in rekening brengen van enige solidariteit) dat de normaal te dulden schade in meerdere of mindere mate wordt overschreden. Naast de louter fysische aanwezigheid van een afval-energiecentrale kan eveneens de eventuele ervaren hinder als gevolg van de activiteit leiden tot een beïnvloeding van de verkoopprijs van vastgoed. Om dit na te gaan zijn er verschillende methoden van prijsberekening beschikbaar die met het hinderaspect rekening houden. In de studie monetaire waardering van geurhinder (Ecolas, 2005) werden een aantal methoden toegelicht, werden waarderingsstudies in het buitenland toegelicht en werden methoden toegepast op RWZI s en groencomposteringsinstallaties in Vlaanderen. De meest relevante worden hieronder kort toegelicht. De contingente waarderingsmethode (contingent valuation method CVM) tracht via enquêtering te achterhalen wat de monetaire waardering is van mensen voor wijzigingen in de toestand of het beheer van milieugoederen. Dit wordt bereikt door de respondent in een hypothetische situatie te stellen waarin hij enkel een hoger niveau van milieukwaliteit kan bereiken (of een vermindering van de milieukwaliteit kan vermijden) door een deel van zijn inkomen op te offeren. Anderzijds kan ook gevraagd worden welk bedrag hij wenst om een vermindering van de milieukwaliteit te aanvaarden. De betalingsbereidheid (Willingness to Pay WTP) is het hoogste bedrag dat men (vrijwillig) bereid is te betalen voor een goed/dienst. Deze maat is gebaseerd op preferenties: bij het schatten van de kosten van gezondheidseffecten als gevolg van de blootstelling aan milieuverontreiniging, geeft het een beeld van de betalingsbereidheid van mensen of de maatschappij voor een milieuverandering en het daarmee geassocieerde gezondheidseffect. Een alternatieve maat is de Willingness to Accept (WTA). Dit is de minimale hoeveelheid geld die iemand nodig heeft als compensatie voor een bepaald risico, met andere woorden voor welk bedrag accepteert men een gegeven risico. In de meeste gevallen wordt de WTP geschat. In de studie werd dit door middel van een enquête toegepast. Voor de volledige steekproef wordt een gemiddelde WTP bekomen van 10,70 Euro/gezin/maand of 128,40 Euro/gezin/jaar.

276 p. VI.171 De hedonische prijsmethode heeft als uitgangspunt dat een onroerend goed op te vatten is als een bundeling van kenmerken en dat voor elk kenmerk een impliciete waardering bestaat. De prijs van een onroerend goed is het resultaat van de som van de prijzen van alle kenmerken van het onroerend goed, hoewel de meeste kenmerken zelden rechtstreeks in aanmerking worden genomen bij eigendomstransacties. De prijs die een koper voor een goed betaalt, gaat niet enkel uit voor de eigenlijke waarde van het goed op zich, maar weerspiegelt tevens de waardering van ondermeer de verschillende ligging-, buurt-, omgeving- en milieukenmerken. Bij het toepassen van de Hedonische prijsmethode blijkt volgens de studie van Ecolas dat de gemiddelde verkoopprijs van woningen gelegen in het geurwaarnemingsgebied voor sommige statistische sectoren groter is dan de gemiddelde verkoopprijs van woningen gelegen buiten het geurwaarnemingsgebied. Dit betekent dat andere factoren (bv. aantal kamers) dan de aanwezigheid van geurhinder relatief sterker bijdragen tot de bepaling van de verkoopprijs. Uit de analyse blijkt dat noch de aanwezigheid van geurhinder, noch het type, noch de interactie tussen beide een significante bijdrage leveren tot de te verklaren variabele Prijs. Uit literatuur in het buitenland wordt vastgesteld dat de waardevermindering als gevolg van geurhinder leidt tot een prijsdaling rond de 3,4%. Nelson, Genereux & Genereux (1992, in Saphores & Aguilar-Benitez, 2005) vonden dat de eigendomswaarde van huizen gelokaliseerd aan de grens van een stortplaats gemiddeld 12% lager ligt; voor huizen gelegen op een mijl van de stortplaats bedroeg de waardevermindering 6%. Hierbij werd niet enkel hinder vanwege geur gewaardeerd, maar tevens vanwege lawaai en verkeer. Reichert, Small & Mohanty (1992, in Saphores & Aguilar-Benitez, 2005) rapporteren een verlaging van 6% van de verkoopprijzen van huizen verkocht nadat een stortplaats in de buurt was geopend. Palmquist, Roka & Vukina (1997, in Saphores & Aguilar-Benitez, 2005) vonden een waardereductie van 9% voor de woningen die het dichtst gelegen zijn bij grootschalige varkensstallen. In de studie monetaire waardering van geurhinder van Ecolas werd een waarderingsinterval voorgesteld van minimum 60 tot maximum 137 Euro per gezin per jaar. In de paper van Gunther Van Broeck, Sarah Bogaert en Lies De Meyer, Monetary Valuation of odour nuisance as a tool tot evaluate cost effectiveness of possible odour reduction techniques (december 2008) wordt verder gegaan op de hierboven aangehaalde studie van Ecolas. De paper geeft het resultaat van verder onderzoek ter hoogte van een verwerkingsinstallatie van dierlijk afval en kadavers. Uit het onderzoek blijkt dat er een lineair verband bestaat tussen de geurhinder en de huisprijs. Een toename met 1 snuffeleenheid per m³ als 98 percentiel leidt tot een prijsdaling van de woning van 0,4 tot 0,8 %. Op basis van deze summiere literatuur analyse kan aangenomen worden dat vooral het aspect hinder kan leiden tot een wijziging in de waarde van de woning. Hoe deze wijzigingen staan ten opzichte van de standaard marktmechanismen is echter niet duidelijk. Het is evenmin duidelijk in welke mate de waardedaling na verloop van tijd teniet wordt gedaan door andere marktmechanismen Wijziging van de commerciële waarde en van het imago van economische activiteiten Naast de mogelijke wijziging van de waarde van het vastgoed (zie hierboven) kan eveneens nagegaan worden of er enige impact is op de commerciële waarde en/of het image van economische activiteiten en of teelten in de omgeving van een afval-energiecentrale.

277 p. VI.172 De bouw van een kwalitatieve hoogtechnologische en duurzame afval-energiecentrale is een wijziging in vergelijking met de huidige activiteiten (puinverwerking). De inrichting van het bedrijventerrein met voldoende schermgroen, kwalitatieve architectuur, nieuwe technologieën, aandacht voor duurzaamheid, kan enerzijds leiden tot positieve effecten ten aanzien van de uitstraling en het imago van het bedrijventerrein. Anderzijds kan een hoge schoorsteen en de connotatie die gelinkt is aan afvalverbranding leiden tot eventuele negatieve beïnvloeding van de commerciële waarde en/of imago van economische activiteiten. Wat uiteindelijk zal domineren zal o.a. afhangen van de gevoerde communicatie. Voor de eventuele impact op teelten als gevolg van emissies wordt verwezen naar de discipline menstoxicologie (sectie VI.5.3). Wijzigingen in een omgeving, vernieuwingen, hebben vaak vooral in de beginfase een mogelijke impact op het imago. Na verloop van tijd, treedt er gewenning op. Dit is enkel zo als er geen hinder wordt ervaren. (Tot deze vaststelling wordt eveneens gekomen in talrijke studies met betrekking tot windturbines in het landschap.) Bovenstaande is een algemene korte evaluatie van de mogelijke effecten ten aanzien van commerciële activiteiten en imago. Dit betreft echter een onderwerp waarover weinig onderzoeksresultaten beschikbaar zijn. Dit onderwerp wordt dan ook opgenomen in de leemten van de kennis. In het kader van voorliggend MER is het niet mogelijk hier een diepgaandere evaluatie uit te voeren Milderende maatregelen Er wordt aanbevolen om een groenscherm ten zuidoosten te voorzien van minimum 10 m om enige visuele buffer te verkrijgen. Hierop dient toegezien te worden door de vergunningverledende overheid. Voor de fietstunnel wordt er voorgesteld om indien mogelijk centraal in het tunneldak een onderbreking/opening of lichtkoepel te plaatsen om voldoende natuurlijk licht binnen te laten. Bovengronds dienen dan de nodige maatregelen genomen te worden zodat deze openingen worden afgeschermd. Daarnaast is het wenselijk te voorzien in een lichtsterkte van 100 tot 250 Lux overdag en 50 tot 100 Lux s nachts. Daarnaast is het wenselijk een geleidelijke overgang te voorzien van daglicht naar kunstlicht en extra verlichting te voorzien aan de ingang van de tunnel (tot 400 Lux overdag). Door de tunnel uit te voeren in heldere kleuren wordt deze als ruimer en minder afgesloten ervaren (fietsvademecum). Om een goed beeld te krijgen van de eventuele waardevermindering van de woningen kan de evolutie van de verkoopprijzen van de woningen in de ruime omgeving van de afval-energiecentrale opgevolgd worden. Deze kan uiteindelijk vergeleken worden met de prijsevolutie in Vlaanderen. Deze monitoring kan de uiteindelijke mogelijke impact van een afval-energiecentrale op de marktwaarde van woningen correct in kaart brengen. 5.3 M ENS: TOXICOLOGIE EN PSYCHOSOMATISCHE EFFECTEN Beknopte beschrijving methodiek De woon- en leefomgeving zal beschreven worden in de nabijheid van het projectgebied, waarbij o.a. aandacht zal geschonken worden aan de volgende elementen: de aanwezigheid van meer kwetsbare groepen (scholen, rustoorden, hospitalen, e.a.); de recreatieve mogelijkheden in de onmiddellijke omgeving; de geformuleerde klachten en de lokalisatie van de klachten. Er zal een onderscheid worden gemaakt tussen de verschillende potentiële effecten die een afzonderlijke aanpak vergen, met name

278 p. VI.173 blootstelling aan stoffen (dermaal, inhalatie, ingestie - consumptie van lokale gewassen) die aanleiding kan geven tot gezondheidseffecten; hindereffecten (geluidshinder, lichthinder, geurhinder) die aanleiding kunnen geven tot gezondheidseffecten; De ondervonden hinder bij de uitvoering van recreatie wordt opgenomen in de beschrijving van de verschillende hindereffecten. Bij het beoordelen van gezondheidseffecten in de referentiesituatie en in de geplande situatie wordt gebruik gemaakt van de methodologie van de Afdeling Preventieve en Sociale Gezondheidszorg, Vlaamse Gezondheidsinspectie Domein Gezondheid en Milieu. Om tot een voorspelling en beoordeling te komen van de risico s dienen verschillende stappen doorlopen te worden: a) beschrijving van het studiegebied en van de doelpopulatie (zie hoger); b) identificatie van de situatie relevant voor de mens, met betrekking tot lucht, geluid en mobiliteit, fauna en flora maar evenzeer de situatie op het vlak van recreatie; c) toetsing van deze situatie aan richtwaarden, richtlijnen (indien bestaande); d) identificatie van blootstelling en belasting; e) identificatie van de relevante gezondheidseffecten in de bestudeerde populatie; Voor de referentiesituatie worden deze 3 stappen doorlopen, a), b) en c). Op basis van de resultaten van de uitgevoerde toetsing in punt c), wordt geëvalueerd of een verderzetting van stap d) en e) al dan niet noodzakelijk is. Wanneer geen richt- of toetsingswaarden bestaan, wordt niet overgegaan tot stappen d) en e). Voor de geplande situatie zal er nagegaan worden wat de concrete invloed zal zijn van het voorliggend project op de onmiddellijke omgeving van Recover Energy N.V. inzake de gezondheidseffecten. Er vindt eveneens een toetsing aan richtwaarden en richtlijnen plaats. Wanneer geen richt- of toetsingswaarden bestaan, wordt er overgegaan tot het consulteren van literatuur (epidemiologische studies, studies omtrent psychosomatische effecten...) om een kwalitatieve evaluatie mogelijk te maken. Voor de beoordeling van de hindereffecten in de referentiesituatie worden de klachtenregisters van de gemeenten Kampenhout, Haacht en Boortmeerbeek geraadpleegd. Tevens worden nuttige gegevens (gemeten omgevingsgeluid, eventuele beschikbare geurwaarnemingen...) van de disciplines lucht en geluid gebruikt in de beoordeling. Wat de hindereffecten in de geplande situatie betreft zal het belang worden ingeschat van het project in relatie tot de omvang van de hinder en de omvang van de bevolkingsgroep die aan deze hinder wordt blootgesteld. Voor de uitvoering van de evaluatie wordt maximaal gebruik gemaakt van de gegevens van de andere disciplines (in het bijzonder geluid, lucht). Uiteraard zal een opsplitsing gemaakt worden tussen de mogelijke effecten gedurende de werkzaamheden en na uitvoering van het project. Effecten waarvoor geen kwantitatieve beoordeling mogelijk is, worden geëvalueerd aan de hand van literatuurgegevens (epidemiologische studies, studies omtrent psychosomatische effecten...) en op basis van een experten-oordeel. De uiteindelijke globale beoordeling wordt ook op basis van een expertenoordeel geformuleerd.

279 p. VI Afbakening en beschrijving studiegebied Afbakening van het studiegebied Aangezien deze discipline zeer sterk steunt op andere disciplines, wordt de afbakening van het studiegebied in grote mate bepaald door de afbakening van het studiegebied van andere disciplines zoals lucht, mens (sociaalorganisatorische aspecten) en geluid én de ingeschatte omvang van de effecten vanuit deze disciplines Beschrijving van het studiegebied B ESCHRIJVING VAN HET STUDIEGEBIED EN DE DOELPOPULATIE De ruimtelijke situering van Recover Energy N.V. ten opzichte van woonkernen, industrie en natuurgebieden werd besproken in deel II.1.3 en deze ten opzichte van verkeersassen in de deel VI In de tabel VI.5.29 in bijlage worden recreatiegebieden en gevoelige bevolkingsgroepen in de nabijheid van de site van Recover Energy N.V. opgelijst. Zij zijn gelokaliseerd op figuur VI.5.24 in bijlage. Het tracé van het kanaal Leuven-Dijle wordt eveneens als recreatiegebied beschouwd O NDERZOEK NAAR KANKERINCIDENTIES IN DE OMGEVING VAN H AACHT- STATION Einde 1999 heeft het milieucomité Haacht-Station een onderzoek opgestart inzake kankerincidenties. De aanleiding tot dit onderzoek was de ongerustheid van de buurt over het optreden van een aantal ziekten en hun eventuele verband tot de kwaliteit van de leefomgeving. Het onderzoek vond plaats in de volgende straten: de Neysetter-, Plein-, Vinger-, Oude-, Vaart-, Gebroeders Janssens-, J.B.Wouter-, M. Francis-, Nuyts en Gansemansstraat en de Tuinwijk. Elk huis in deze straten ontving een beknopte vragenlijst waarop volgende gegevens dienden ingevuld te worden: straatnaam, gezinssamenstelling (geslacht, leeftijd, type gezinslid, verblijftijd te Haacht-station), overleden leden van het gezin (geslacht, leeftijd bij overlijden, type gezinslid, reden van overlijden, verblijftijd te Haacht-Station) en vastgestelde ernstige ziekten bij levende gezinsleden gedurende de laatste 5 jaar. Na informatiegaring bestond de onderzoeksgroep uit 229 mannen en 236 vrouwen. Er werden in het totaal 15 kankerpatiënten gemeld. Het ging om 9 verschillende types kanker. Deze gegevens werden ter interpretatie voorgelegd aan Professor Bogaerts en Dokter Delforge van de afdeling hematologie van het UZ Leuven. Zij besloten als volgt voor de verschillende types kanker: - borstkanker: het aantal is niet frequenter dan het nationaal gemiddelde (1 op 13); - prostaatkanker, hersentumor, huidkanker, Hodgkin lymfoom: voor deze ziekten kan geen duidelijk oorzakelijk verband met schadelijke stoffen in het milieu aangetoond worden; - Leukemie, Morbus Kahler en Non-Hodgkin lymfoom: voor deze ziekten kan er een verband zijn met een verhoogde blootstelling aan toxische stoffen uit de omgeving. Voor leukemie en Morbus Kahler wordt gesteld dat het absolute aantal van acute leukemie en de ziekte van Kahler in dit onderzoek hoger is dan berekend op basis van het gemiddelde van het Nationaal Kankerregister. Zij stellen dat voorzichtigheid bij de interpretatie van deze resultaten geboden is omwille van volgende redenen: - hoewel het een uitgebreide enquête is blijft het een beperkte steekproef; - er is geen controlegroep, dit wil zeggen een vergelijkbare groep mensen in aantal en leeftijd op een andere plaats; - de oorzaak van hematologische ziekten kan milieugebonden zijn maar dit is niet altijd zo, er kunnen ook andere oorzaken zijn; - er is een globale tendens tot toename van het aantal kwaadaardige, hematologische en andere kankers;

280 p. VI.175 Algemeen wordt er besloten dat er onvoldoende argumenten zijn om de leefomgeving in Haacht-Station als ongezond vast te stellen en dat er geen directe aanleiding is om zich ongerust te maken over de kwaliteit van de leefomgeving. Men stelt dat waakzaamheid voor nieuwe gevallen van kwaadaardige bloed- en beenmergziekten belangrijk blijft. Gezien het beperkt karakter van de studie en gezien het getroffen besluit inzake de kwaliteit van de leefomgeving, is een bepaling van de bijkomende impact van de effecten veroorzaakt door het project niet mogelijk Referentie- en geplande situatie Gezondheidseffecten I DENTIFICATIE EN KWANTIFICATIE VAN DE BLOOTSTELLING EN BELASTING: NO2, FIJN STOF EN DIOXINES Uit de evaluatie van de deskundige lucht blijkt dat de emissies van Recover Energy N.V. voor volgende parameters het meest relevant zijn: NO2; (Depositie) dioxines; Gezien fijn stof (PM10) een parameter is waarvan aangenomen wordt dat er geen onderste concentratie bestaat beneden dewelke er geen (gezondheids)effecten optreden, wordt deze bijkomend opgenomen als relevante parameter. Zure depositie is een fenomeen dat besproken wordt onder sectie VI binnen de discipline fauna en flora. Zowel de concentratie in de omgeving van het studiegebied, de achtergrondconcentratie in de omgeving van het studiegebied als de jaargemiddelde bijdragen van de emissies van Recover Energy N.V. tot de luchtkwaliteit binnen het studiegebied en woonzones, werden in kaart gebracht binnen de discipline lucht. Tevens werden op basis van deze waarden en op basis van de interpolatiekaarten van de VMM de concentraties in het studiegebied bepaald. Onderstaande tabel VI.5.30 geeft een overzicht voor de referentie en de geplande situatie van: - de concentraties in het studiegebied en van de bijdragen van het project voor de parameters NO2, PM10 ; - de dioxine depositie ter hoogte van Wilsele (bij gebrek aan gegevens binnen en in de nabije omgeving van het studiegebied) en van de bijdragen van het project voor de parameter dioxine depositie ; In wat volgt wordt per parameter kort toegelicht welke de mogelijke gezondheidseffecten zijn ten gevolge van blootstellingen aan deze parameter. Voor de verschillende parameters gelden richtwaarden ter bescherming van de gezondheid van de mens die zijn opgenomen in de WHO-richtlijnen, de Nederlandse emissierichtlijn en/of in de Europese richlijnen (de zogenaamde Dochterrichtlijnen). Er wordt gesteld dat bij het respecteren van de richtwaarden het onwaarschijnlijk is dat de beschreven effecten zullen optreden. De richtwaarden kunnen zowel betrekking hebben op het voorkomen van acute effecten ten gevolge van een kortstondige blootstelling aan hoge concentraties als op het voorkomen van effecten die verbonden zijn aan een langdurige blootstelling. In het eerste geval gelden de richtwaarden voor concentraties gemeten over een beperkte periode. In het tweede geval hebben de richtwaarden betrekking op een jaargemiddelde blootstelling. De luchtkwaliteit in de woonzones voor de referentie en de geplande situatie wordt in de hierna volgende tabel VI.5.30 waar mogelijk vergeleken met de geldende richtwaarden. Uur- en daggemiddelde waarden zijn niet beschikbaar voor het studiegebied, waardoor een toetsing aan de uur- en daggemiddelde richtwaarden voor NO2 en fijn stof (PM10) niet mogelijk is.

281 p. VI.176 Maandgemiddelde waarden zijn niet beschikbaar voor de dioxinedepositie ter hoogte van Wilsele waardoor een toetsing aan de maandgemiddelde depositie (zoals gehanteerd door de VMM) voor dioxines niet mogelijk is.

282 afval-energiecentrale Recover Energy N.V. p. VI.177 Tabel VI.5.30 Vergelijking van de luchtkwaliteit van het studiegebied en de bijdrage van Recover Energy N.V. met de richtwaarden ter bescherming van de gezondheid concentratie studiegebied (1) richtwaarden ter bescherming van de gezondheid Jaargemiddelde bijdrage (bron: zie tabel VI.4.3) over 1 uur (2) / over 1 jaar over 1 uur / over 1 dag over 1 jaar Absoluut (6) Relatief t.o.v. richtwaarden over 1 dag (3) µg/m³ µg/m³ µg/m³ % Referentiesituatie (ter hoogte van woonzones) NO2 / 36 (4) nvt nvt fijn stof (PM10) / 25 (5) nvt nvt Geplande situatie (ter hoogte van woonzones) NO2 / 36, ,2 0,5 % fijn stof (PM10) / 25, < 0, % meetwaarde ter hoogte van Wilsele (1) Doelstellingen gehanteerd door de VMM Jaargemiddelde bijdrage Absoluut (6) Relatief t.o.v. richtwaarden maandgemiddelde Voorjaar/najaar (7) maandgemiddelde over 1 jaar pg TEQ/m².dag % Referentiesituatie (ter hoogte van woonzones) Dioxines / 4, (8) 2 10 (8) nvt nvt pg TEQ/m².dag Geplande situatie (ter hoogte van woonzones) Dioxines pg TEQ/m².dag / 4, (8) 2 10 (8) 0,15 7,5 1,5 %

283 afval-energiecentrale Recover Energy N.V. p. VI.178 (1): de concentraties in de geplande situatie zijn gebaseerd op de concentraties ter hoogte van het studiegebied (met uitzondering voor dioxinedepositie waar de concentratie ter hoogte van Wilsele in rekening wordt gebracht) samen met de berekende impactbijdrage van Recover Energy N.V. ter hoogte van de woonzones (zie tabel VI.4.34). Het betreft hier telkens de maximale bijdrage ter hoogte van de woonzones W1 tot en met W9. (2): voor NO2 (3): voor PM10 (4): meest ongunstige van het interpolatieinterval voor NO2 zoals opgenomen in de discipline lucht boven tabel VI.4.12 (5): meest ongunstige van het interpolatieinterval voor PM10 zoals opgenomen in de discipline lucht boven tabel VI.4.10 (6): voor de geplande situatie: hoogste van de jaargemiddelde waarde ter hoogte van de woonzones W1 tot en met W9 uit tabel VI (7): voor dioxine depositie (8): Volgende beoordelingsniveau s voor maandgemiddelde grenswaarden worden gehanteerd voor de meetresultaten: Niet verhoogd: 6 pg TEQ/m².dag; Matig verhoogd: > 6 pg en < 26 TEQ/m².dag; Verhoogd: > 26 pg TEQ/m².dag In het jaarverslag 2006 maakt VMM voor het eerst ook melding van jaargemiddelde drempelwaarden. Hierbij worden volgende doelstellingen vooropgesteld: Niet verhoogd: 2 pg TEQ/m².dag; Matig verhoogd: > 2 pg en < 10 TEQ/m².dag; Verhoogd: > 10 pg TEQ/m².dag

284 VI. AFBAKENING STUDIEGEBIED, BESCHRIJVING REFERENTIESITUATIE, p. VI I DENTIFICATIE VAN DE MOGELIJKE GEZONDHEIDSEFFECTEN Het in kaart brengen van gezondheidseffecten op basis van epidemiologische studies is complex. De geconsulteerde epidemiologische studies maken slechts in beperkte mate melding van de emissie- en immissieconcentraties en bijdrages zodat een extrapolatie van de studieresultaten naar de specifieke situatie van Recover Energy N.V. onmogelijk is. Zo geeft de studie Biomonitoring Study of People Living near or Working at a Municipal Solid-Waste Incinerator Before and After Two Years of Operation xix enkel gegevens over dioxine-emissieconcentraties voor 2 schouwen, met name 2,5 ng I-TEQ/m³ en 0,98 ng I-TEQ/m³. De studie Relationship between distance of schools from the nearest municipal waste incineration plant and child health in Japan (European Journal of Epidemiology, Springer, 2005) xx vermeldt geen enkel type concentratie. Daartoe is er voor de opmaak van deze discipline gewerkt met studies die effectief op zoek gaan naar de relatie tussen de bijdrage en de immissieconcentraties van polluenten in de omgeving en de overeenstemmende blootstelling en gezondheids- en kankerrisico s. Hierbij dient tevens melding gemaakt te worden van de studie The Health Effectes of Waste Incinerators (2005): - Het is niet duidelijk of deze studie peer-reviewed : zo wordt er geen melding gemaakt van de datum waarop deze studie aanvaard werd ( accepted ). De studie is eveneens niet opgebouwd conform de standaardstructuur voor wetenschappelijke studies: introduction, material & method, results & discusssion; - De studie is weinig specifiek: er worden geen beschrijvingen gegeven van verbrandingsinstallaties en hun rookgasreinigingsinstallaties, er zijn gegevens beschikbaar inzake omgevingsconcentraties en immissieconcentraties, er worden effecten beschreven gebaseerd op studies die niet specifiek werden opgesteld voor verbrandingsinstallaties (bij voorbeeld: Six Cities Study, steel mill ); - Vele studies waarnaar verwezen wordt in deze studie beschrijven effecten van observatieperiodes die ver in het verleden liggen (bij voorbeeld , , , ); - Op p21 wordt verwezen naar auteurs van studies die stelden over onvoldoende gegevens te beschikken om te besluiten dat gezondheidseffecten rond verbrandingsinstallaties te wijten zijn aan de verontreiniging veroorzaakt door deze verbrandingsinstallaties. Dit belangrijke voorbehoud wordt door een zeer beperkte onderbouwing weggeschreven; Op basis van bovenstaande vaststellingen, kan deze studie niet aangewend worden in het effectenonderzoek van deze discipline. Zoals reeds hogerop vermeld, wordt er gewerkt met studies die effectief op zoek gaan naar de relatie tussen de bijdrage en de immissieconcentraties van polluenten in de omgeving en de overeenstemmende blootstelling, wat aan de hand van de studei The Health Effects of Waste Incinerators niet mogelijk is. NO2 Stikstofdioxide heeft nadelige gezondheidseffecten door inwerking op het longsysteem. De effecten verschillen naargelang het om blootstelling gaat van korte duur of van lange duur. Bij acute blootstelling treden enkel bij zeer hoge concentraties (boven µg/m³) effecten op bij gezonde personen. Personen met astma of met een andere chronische longziekte ondergaan reeds bij lagere blootstelling nadelige effecten op de longfunctie. Bij deze personen kunnen concentraties tussen 375 en 565 µg/m³ worden beschouwd als minimum om effecten te kunnen waarnemen. Deze effecten zijn een verminderde longfunctie en symptomatische reacties (hoesten, fluimen, ), verhoogd voorkomen van een acute kortademigheid en symptomen van beschadigd longweefsel (longemfyseem = chronisch blootstellingseffect), en een verhoogde gevoeligheid voor infecties. Kleine kinderen en astmatici of personen met een chronische ademhalingsziekte zijn het meest gevoelig. Uit bovenstaande tabel blijkt dat ter hoogte van de woonzones in de referentie en geplande situatie de richtwaarden voor NO2 op jaarbasis ter bescherming van de gezondheid niet overschreden worden.

285 VI. AFBAKENING STUDIEGEBIED, BESCHRIJVING REFERENTIESITUATIE, p. VI.180 Het aandeel van Recover Energy N.V. in de jaargemiddelde richtwaarde bedraagt 0,5 % voor de geplande situatie (het betreft hier de bijdrage van de afval-energiecentrale, exclusief de verkeersbijdrage ten gevolge van de exploitatie die verwaarloosbaar wordt geacht, zie ook tabel VI.4.25). De realisatie van het project heeft een bijdrage van 0,2 µg/m³ op de jaargemiddelde concentratie. Gelet op de concentraties van NO2 ter hoogte van de woonzones versus de WGOrichtwaarden en gezien de realisatie van het project een bijdrage levert aan de jaargemiddelde NO2-concentratie ter hoogte van de woonzones van 0,55 % (0.2 µg/m³ ten opzichte van 36 µg/m³), kan gesteld worden dat de negatieve effecten na realisatie van het project als niet relevant dienen worden beschouwd. Het aandeel van Recover Energy N.V. in de uurgemiddelde richtwaarde (P99,8: 200 µg/m³)) bedraagt maximaal 3% voor de geplande situatie. De realisatie van het project heeft een maximale bijdrage van 6 µg/m³ op de uurgemiddelde concentratie. Er zijn geen uurgemiddelde concentraties beschikbaar voor het studiegebied waardoor een toetsing aan de grenswaarde van 200 µg/m³ niet mogelijk is. De deskundige lucht besluit echter dat de bijdragen van Recover Energy N.V. niet van die aard zijn dat er gevaar op overschrijding van de luchtdoelstellingen optreedt. Dientengevolge worden de negatieve effecten na realisatie van het project als niet relevant beschouwd.

286 VI. AFBAKENING STUDIEGEBIED, BESCHRIJVING REFERENTIESITUATIE, p. VI.181 FIJN STOF A LGEMEEN Fijn of zwevend stof is een mengsel van vloeibare of vaste stofdeeltjes met een sterk uiteenlopende samenstelling en afmeting. Stofdeeltjes worden ingedeeld in fracties naargelang hun grootte. Die wordt uitgedrukt in µm en meet de maximale aërodynamische diameter (a.d.) van een bolvormig deeltje dat zich in de lucht voortbeweegt als een stofdeeltje. De PM10- fractie bevat alle stofdeeltjes met een a.d. kleiner dan 10 µm (PM staat daarbij voor particulate matter). Fijn stof geeft aanleiding tot gezondheidseffecten zowel op korte als op lange termijn. Verschillende gezondheidsstudies leggen een verband tussen korte periodes van luchtvervuiling (24 uur) waarin onder meer fijn stof aanwezig is en gezondheidseffecten op korte termijn. Tijdens deze periodes manifesteren luchtwegeninfecties en astma zich sterker en hoesten mensen meer. Verscheidene studies verbinden acute blootstelling aan fijn stof van PM10 en PM2,5 met vervroegd overlijden van voornamelijk ouderen met hart- en longproblemen. Bij kinderen vermindert fijn stof de longfunctie bij TSPconcentraties boven de 180 μg/m3 of wanneer er meer dan 110 μg/m3 inadembare deeltjes (PM10) zijn. Fijn stof is ook op langere termijn ongezond. De Wereldgezondheidsorganisatie (WGO) meldt een verminderde longfunctie en een stijgend aantal chronische luchtwegenaandoeningen, zoals bronchitis en emfyseemastma. Het WGO en andere onderzoeksinstellingen schatten dat de levensduur met één tot drie jaar verkort. Op basis van voorgaande tabel VI.5.30, treedt er voor de geplande situatie geen overschrijding op van de jaargemiddelde grenswaarde voor fijn stof (40 µg/m³). Het aandeel van Recover Energy N.V. (< 0,1 µg/m³) in deze jaargemiddelde waarde is zeer beperkt (< 0.25 %) (het betreft hier de bijdrage van de afval-energiecentrale, exclusief de verkeersbijdrage ten gevolge van de exploitatie die verwaarloosbaar wordt geacht, zie ook tabel VI.4.25). De realisatie van het project levert een zeer beperkte bijdrage aan de jaargemiddelde concentratie voor fijn stof in het studiegebied, met name < 0,4% (< 0,1 µg/m³ ten opzichte van 25 µg/m³). Een overschrijding van de jaargemiddelde waarde voor fijn stof treedt niet op in de geplande situatie. In wat volgt worden verschillende studies inzake afvalverbrandingsovens aangehaald en beschreven. Na navraag bij de verschillende tijdschriften en publicatiebureau s, werd bevestigd dat het steeds om peer-reviewed studies gaat.

287 VI. AFBAKENING STUDIEGEBIED, BESCHRIJVING REFERENTIESITUATIE, p. VI.182 I NHALATIE De studie Public health benefits of compliance wiht current E.U. emissions standards for municipal waste incinerators: a health risk assessment with the CalTox multimedia exposure model (uit Environment International, Elsevier 29, april 2005) xxi bestudeert de risico s verbonden aan de verleden en huidige emissies van een afvalverbrandingsoven gelegen te Angers in Frankrijk. Deze afvalverbrandingsoven staat in voor de verwerking van ton afvalstoffen per jaar. De afvalverbrandingsoven is omgeven door een dicht bevolkte zone en door een landbouwgebied waar lokale gewassen geteeld worden. De oven is in werking sinds 1974 en werd in het jaar 2000 opgewaardeerd om te voldoen aan de nieuwe Europese emissiestandaarden. Voor de opwaardering bestond de rookgasreiniging enkel uit electrofilters. Na de opwaardering omvatte deze filters en een natte gaswassing met kalkinjectie en de injectie van actief kool. Onder historische en huidige emissies worden de emissies van de afvalverbrandingsoven vóór en respectievelijk na opwaardering beschouwd. De risico s gelinkt aan blootstelling via inhalatie en via ingestie, door het eten van lokaal geteelde gewassen worden in kaart gebracht. Voor de parameter PM10 wordt inhalatie als belangrijke blootstellingsroute beschouwd, met als effect de irritatie van de luchtwegen. De bijdrage van de polluenten van de afvalverbrandingsoven te Angers tot de omgevingsconcentratie werden bepaald aan de hand van een Gaussiaans dispersiemodel. Dit resulteert voor PM10: - Voor de polluent PM10 werd vóór opwaardering van de afvalverbrandingsoven op basis van een emissieritme van 1,17 g/s een gemiddelde bijdrage bepaald van 0,5 µg/m³. - Voor de polluent PM10 werd na opwaardering van de afvalverbrandingsoven op basis van een emissieritme van g/s een gemiddelde bijdrage bepaald van 0,015 µg/m³. Voor Recover Energy N.V. is er voor PM10 een emissieritme van 0,18 g/s en wordt een gemiddelde bijdrage berekend die kleiner is dan 0,1 µg/m³. De bijdrage van Recover Energy N.V. kan dus tussen beide waarden gesitueerd worden. Inzake stof besluit de studie algemeen dat de bijdrage van stof afkomstig van de afvalverbrandingsoven aan de omgevingsconcentratie voor stof minuscuul is ten opzicht van de bijdrage door transportemissies zowel voor als na de opwaardering van de afvalverbrandingsoven. De bijdrage van de afvalverbrandingsoven wordt geacht de risicoevaluatie niet significant te beïnvloeden. Gezien de emissiewaarde van Recover Energy N.V. zich tussen beide waarden situeert, kan gesteld worden dat ook deze de risico-evaluatie niet significant beïnvloeden. I NGESTIE Ingestie van fijn stof wordt niet weerhouden, gezien voornamelijk het type stoffen (zoals bij voorbeeld dioxines) aanwezig in het stof een rol spelen bij ingestie. DIOXINES A LGEMEEN Dioxines worden voornamelijk opgenomen via de voeding door de consumptie van vis, vlees en zuivelproducten. Er is slechts een geringe opname via de ademhaling. Vandaar dat éénmalige overschrijdingen niet noodzakelijk rechtstreekse en/of acute gezondheidsrisico s met zich meebrengen. Indien de drempelwaarde gedurende lange tijd overschreden wordt, kan dit een negatieve impact hebben op de gezondheid. 29 Elsevier, like most scientific publishing companies, relies on effective peer review processes to uphold not only the quality and validity of individual articles, but also the overall integrity of the journals we publish.

288 VI. AFBAKENING STUDIEGEBIED, BESCHRIJVING REFERENTIESITUATIE, p. VI.183 Er bestaan geen wettelijke normen die de depositie van dioxines reglementeren. Op basis van door de Wereld Gezondheidsorganisatie (WGO) gehanteerde maximale innamedosissen van 1 à 4 pg TEQ/kg lichaamsgewicht per dag hanteert de Vlaamse Milieumaatschappij drempelwaarden voor de beoordeling van de gemeten deposities. Maandgemiddelde waarden die de drempel van 6 en 26 pg TEQ/m².dag overschrijden, worden door de Vlaamse Milieumaatschappij omschreven als respectievelijk matig verhoogd of verhoogd. Hiermee komen de jaargemiddelde drempelwaarden van 2 resp. 10 pg TEQ/m².dag overeen. Deze laatstgenoemde jaargemiddelde drempelwaarden werden voor het eerst door de VMM geformuleerd in De deskundige lucht stelt dat inzake de depositie van dioxines een modelmatige overschatting werd ingevoerd door gebruik te maken van een depositiesnelheid van het stof (waaraan de dioxines gebonden zijn) van 5 cm/s, daar waar voor de fractie PM10 een depositiesnelheid van 1 cm/s zou kunnen vooropgesteld worden. Het hanteren van de hogere depositiesnelheid zal resulteren in een overschatting van de werkelijke bijdrage. Het aandeel van de hoogste berekende bijdrage ter hoogte van de woongebieden bedraagt 0,15 pg TEQ/m².dag in de geplande situatie. Dit resulteert in een procentuele bijdrage in de bovenste jaargemiddelde drempelwaarden voor matig verhoogd (zijnde 10 pg/m².dag) en onderste jaargemiddelde drempelwaarden voor matig verhoogd (zijnde 2 pg/m².dag) van repectievelijk 1,5% tot 7,5 %. De uitvoering van het project draagt slechts in beperkte mate bij tot dioxinedepositie. De bijdrage in dioxine-immissies bedraagt maximaal 0,0002 pg/m³. Gezien er in Vlaanderen en bij uitbreiding voor Recover Energy N.V. geen dioxineconcentratiegegevens beschikbaar zijn, kan er geen procentuele bijdrage bepaald worden. De deskundige lucht besluit enkel dat de dioxine-emissies ver beneden de emissiegrenswaarden liggen.

289 p. VI.184 I NHALATIE De studie Health risk assessment of emissions of dioxines and furans from a municipal waste incinerator: comparison with other emission sources (uit Environment International, Elsevier 30, september 2003) xxii bestudeert de risico s verbonden aan de historische en huidige emissies van een afvalverbrandingsoven gelegen te Montcada in Spanje. Tevens vergelijkt de studie de blootstelling aan dioxines en furanen ten gevolge van de exploitatie van de afvalverbrandingsoven met deze ten gevolge van andere emissiebronnen in de omgeving. Deze afvalverbrandingsoven staat in voor de verwerking van ton afvalstoffen per jaar. De afvalverbrandingsoven is omgeven door een residentieel gebied met een belangrijke industriële activiteit. De oven is in werking sinds 1975 en werd in het jaar 1999 opgewaardeerd om te voldoen aan de nieuwe Europese emissiestandaarden. Voor de opwaardering bestond de rookgasreiniging enkel uit electrofilters. Na de opwaardering omvatte deze electrofilters, een installatie voor de emissiereductie van zure componenten en metalen en een actief kool adsorptiefilter. Onder historische en huidige emissies worden de emissies van de afvalverbrandingsoven vóór en respectievelijk na opwaardering beschouwd. De risico s gelinkt aan blootstelling via inhalatie en via ingestie, door het eten van lokaal geteelde gewassen worden in kaart gebracht. De ingestie van bodemdeeltjes door hand-mond gedrag en de dermale absorptie van polluenten via de huid worden niet in rekening gebracht. De bijdrage van de polluenten van de afvalverbrandingsoven te Montcada tot de omgevingsconcentratie werden bepaald aan de hand van een Gaussiaans dispersiemodel. Dit resulteert voor de dioxines: - Vóór de opwaardering van de afvalverbrandingsoven op basis van een emissieritme van 113,39 ng I- TEQ/Nm³ een gemiddelde bijdrage bepaald van 10,3 fg/m³ (=0,0103 pg/m³). - Na opwaardering van de afvalverbrandingsoven op basis van een emissieritme van 0,086 ng I-TEQ/Nm³ een gemiddelde bijdrage bepaald van 0,014 fg/m³ (= 0, pg/m³). Voor Recover Energy N.V. is er voor dioxines een emissieritme van 0,05 ng I-TEQ/Nm³ en wordt een gemiddelde bijdrage berekend die 0,0002 pg/m³ bedraagt. De bijdrage van Recover Energy N.V. kan tussen beide waarden gesitueerd worden, maar bevindt zich dichter bij de waarde van 0, pg/m³.. De omgevingsconcentraties aan dioxines gemeten in de omgeving van de afvalverbrandingsoven bedroegen vóór opwaardering van de afvalverbrandingsoven 243,01 fg/m³ (op basis van slechts één staal) en na opwaardering 58 fg/m³ (op basis van slechts 2 stalen). Het aandeel van de dioxine-emissies afkomstig van de afvalverbrandingsoven ten opzichte van de dioxineconcentratie in de lucht bedraagt vóór opwaardering van de afvalverbrandingsoven 4,25% en na opwaardering 0,024%. 30 Elsevier, like most scientific publishing companies, relies on effective peer review processes to uphold not only the quality and validity of individual articles, but also the overall integrity of the journals we publish.

290 p. VI.185 De studie berekent de blootstelling ten gevolge van dioxine-immissies in de lucht afkomstig van de afvalverbrandingsoven vóór en na opwaardering en bekomt volgende resultaten: 2,37*10-6 ng/kg/dag vóór opwaardering en 6,85*10-8 ng/kg/dag na opwaardering. Het aandeel van deze blootstelling in de totale blootstelling via inhalatie wordt geschat op respectievelijk 1,93% en 0,17%. Teneinde rekening te houden met de richtwaarden van WHO van 1-4 pg/kg.dag, werkt de studie met 2,5 pg/kg/dag als Rfd-waarde 31 om het gezondheidsrisico te berekenen. Het gezondheidsrisico 32 (exclusief kankerrisico dat anders bepaald wordt) wordt berekend door de blootstellingswaarde (ten gevolge van verbrandingsemissies van de oven) te delen door de Rfd-waarde. Dit resulteert in volgende gezondheidsrisico: 9,48*10-4 vóór opwaardering en 2,74*10-5 na opwaardering. Voor Recover Energy N.V. kan het gezondheidsrisico tussen beide waarden gesitueerd worden, wat zeer laag is. Het kankerrisico 33 wordt bepaald door de blootstellingswaarde (ten gevolge van verbrandingsemissies van de oven) te vermenigvuldigen met een factor die het kankerpotentieel van dioxines en furanen weergeeft. Teneinde rekening te houden met het bestaande interval voor deze factor van (mg/kg.dag) -1, werkt de studie met (mg/kg.dag) -1 om het kankerrisico te berekenen. Dit resulteert in volgend kankerrisico: 1,07*10-7 vóór opwaardering en 3,08*10-9 na opwaardering. Voor Recover Energy N.V. kan het kankerrisico tussen beide waarden gesitueerd worden, wat zeer laag is. De blootstelling ten gevolge van dioxine-immissies in de lucht afkomstig van andere emissiebronnen (dus exclusief afvalverbrandingsoven) bedroeg in de jaren 90, 1,23*10-4 ng/kg/dag en in ,14*10-5 ng/kg/dag. Rekening houdend met bovenvermelde richtwaarde en kankerfactor resulteert dit in volgende waarden: - Gezondheidsrisico: jaren 90: 4,92* : 1,66* Kankerrisico: jaren 90: 5,54* : 1,86*10-6 Dit betekent dat het aandeel van de afvalverbrandingsoven in het kankerrisico vóór opwaardering 1,93% bedroeg, en na opwaardering 0,17%, wat beiden zeer laag is. Gezien deze blootstelling lokatiegebonden is, kan er momenteel geen percentage voor Recover Energy N.V. vastgesteld worden. In de volgende sectie VI wordt er echter dieper ingegaan op het kankerrisico veroorzaakt door de inhalatie van kankerverwekkende stoffen, teneinde de bijdrage van Recover Energy N.V. in dit risico, te kunnen kaderen. 31 Referentiedosis (RfD): orale referentiedosis: deze dosis is een geschatte waarde, met een zekere mate van onzekerheid, van een dagelijkse orale blootstelling voor de bevolking (inclusief gevoelige groepen) waarvoor er naar alle waarschijnlijkheid geen waarneembaar risico op schadelijke effecten is gedurende een volledig leven. 32 Gezondheidsrisico: de verhouding van de blootstellingsdosis voor één enkele substantie tot de referentiedosis voor die substantie. Wanneer de berekende waarde kleiner is dan 1, worden er geen negatieve gezondheidseffecten verwacht ten gevolge van deze blootstelling. Wanneer de berekende waarde groter is dan 1, zijn negatieve gezondheidseffecten mogelijk. Het gezondheidsrisico kan niet vertaald worden in "probabiliteit dat negatieve gezondheidseffecten zullen optreden". Het is belangrijk op te merken dat een verhouding groter dan 1 niet noodzakelijk impliceert dat negatieve effecten zullen optreden. (Bron: 33 Kankerrisico: het kankerrisico is het product van de blootstellingswaarde aan een bepaalde substantie met diens kankerpotentieel-factor. Dit resulteert in een risiconiveau. Een risiconiveau van "x" op een impliceert een waarschijnlijkheid dat "x" aantal mensen, uit een groep van 1 miljoen personen blootgesteld aan dezelfde waarde, een kanker ontwikkelt wanneer zij continu (24u per dag) over een periode van 70 jaar aan deze specifieke waarde worden blootgesteld. Het aantal "x" zijn de bijkomende kankergevallen bovenop de kankergevallen die normalerwijze voorkomen in een niet blootgestelde populatie van 1 miljoen mensen (Bron:

291 p. VI.186 I NGESTIE De studie Health risk assessment of emissions of dioxines and furans from a municipal waste incinerator: comparison with other emission sources (uit Environment International, Elsevier 34, september 2003 zie ook gedetailleerde beschrijving van de studie bij voorgaande sectie Inhalatie bij dioxines) bepaalt de risico s verbonden aan blootstelling via inhalatie en via ingestie. De studie heeft de bijdrage van de dioxines afkomstig van de afvalverbrandingsoven in de voedingsmiddelen niet berekend, zoals dit wél gebeurde voor de bijdrage van de dioxines afkomstig van de afvalverbrandingsoven in de omgevingslucht. In wat volgt wordt dus verder ingegaan op de totale blootstelling en de gezondheids- en kankerrisico s ten gevolge van ingestie en ten gevolge van inhalatie en ingestie, zonder het aandeel van de afvalverbrandingsoven te verduidelijken, aangezien deze gegevens niet ter beschikking zijn. De hieronder vermelde risico s kunnen niet als van toepassing beschouwd worden voor de specifieke situatie te Kampenhout-Sas. Daartoe dienen gegevens beschikbaar te zijn omtrent de dioxineconcentraties in de lucht en in de gewassen in de nabije omgeving van Kampenhout-Sas in de referentie- en de geplande situatie. Uit onderstaande kan wel afgeleid worden dat het gezondheidsrisico en het kankerrisico ten gevolge van de blootstelling aan dioxines, voornamelijk dient verbonden te worden aan ingestie en in zeer beperkte mate aan inhalatie. De blootstelling ten gevolge van ingestie van dioxines bedroeg in Spanje in de jaren 90, 2,77*10-3 ng/kg/dag en in ,03*10-4 ng/kg/dag. Rekening houdend met hierbovenvermelde richtwaarde en kankerfactor resulteert dit in Spanje in volgende waarden: - Gezondheidsrisico 32 : jaren 90: 1, : 0,361 - Kankerrisico 33 : jaren 90: 1,25* : 4,06*10-6 De blootstelling ten gevolge van ingestie en inhalatie van dioxines bedroeg in Spanje in de jaren 90, 2,90*10-3 ng/kg/dag en in ,45*10-4 ng/kg/dag. Rekening houdend met hierbovenvermelde richtwaarde en kankerfactor resulteert dit in volgende waarden: - Gezondheidsrisico: jaren 90: 1, : 0,378 - Kankerrisico: jaren 90: 1,31* : 4,25*10-6 De studie Health risk assessment of air emissions from a municipal solid waste incineration plant A case study (uit Waste Management, Elsevier, juli 2007) xxiii bepaalt onder meer de proportionele bijdrage van de verschillende blootstellingsroutes van de totale blootstelling aan dioxines. De afvalverbrandingsoven in deze studie situeert zich in Taranto in Italië, een gebied dat zich op ongeveer 2,5 km afstand bevindt van andere industriële activiteiten. In de omgeving van de site (10*10 km²) wonen circa mensen, zijn diverse landbouwbedrijven (druiven, citrusvruchten en olijven), alsook enkele veehouderijen actief. De afvalverbrandingsoven staat in voor de verwerking van ton huishoudelijke afvalstoffen per jaar. De oven is in werking sinds De rookgasreiniging van de oven bestaat uit een electrofilter, een mouwenfilter en een droge wassing met injectie van actieve kool. De studie heeft geen bijdragen aan imissiewaarden opgenomen zodat een kwantitatieve vergelijking met de site van Recover Energy N.V. niet mogelijk is. Desalniettemin zijn de conclusies van de studie relevant, en dus worden zij in wat volgt beschreven. 34 Elsevier, like most scientific publishing companies, relies on effective peer review processes to uphold not only the quality and validity of individual articles, but also the overall integrity of the journals we publish.

292 p. VI.187 Uit de studie blijkt duidelijk dat ingestie instaat voor meer dan 90% van de blootstelling aan dioxines en dit zowel voor volwassenen als voor kinderen. De blootstelling via inhalatie maakt minder dan 5% van de totale blootstelling uit. Binnen de blootstelling via ingestie is de consumptie van melkproducten de belangrijkste blootstellingsroute. Ten opzichte van de totale blootstelling, bedraagt de blootstelling via ingestie van melkproducten circa 50% voor volwassenen en 70% voor kinderen. Naast melkproducten worden onder andere vlees, eieren, fruit en groenten tot de dagdagelijks voeding gerekend. De consumptie van groenten is te beschouwen als één van de samenstellende voedingsmiddelen van een dieet. Lokaal geteelde groenten vormen op hun beurt opnieuw een onderdeel van de groep groenten binnen de voedingsmiddelenconsumptie. Dit impliceert indirect dat de blootstelling door het eten van lokaal geteelde asperges en/of witloof een beperkt aandeel betreft in de gehele blootstelling door ingestie. In de studie Public health benefits of compliance wiht current E.U. emissions standards for municipal waste incinerators: a health risk assessment with the CalTox multimedia exposure model (uit Environment International, Elsevier, april 2005 zie ook gedetailleerde beschrijving van de studie bij sectie Inhalatie bij fijn stof) wordt voor de parameter dioxines ingestie eveneens als belangrijke blootstellingsroute beschouwd, met als effect het optreden van diverse types kanker en ontwikkelingsrisico s. Teneinde de concentraties aan polluenten te berekenen in de voedselketen werd gewerkt met het softwareprogramma CalTox, ontwikkeld door EPA 35. Dit model combineert een transport- en transformatiemodel van polluenten in de omgevingslucht. Er wordt aangenomen dat de consumptie van lokaal geteelde voedingsmiddelen ten opzichte van de volledige consumptie van de overeenkomstige voedingsmiddelen het volgende aandeel heeft: - Fruit & groente: 28%; - Vlees: 10%; - Eieren: 13%; - Melk: 4%; Het CalTox model houdt geen rekening met het wassen en schillen van fruit en groente, noch met het koken ervan. Dioxines worden verwijderd door het wassen en schillen en componenten van de dioxinedepositie kunnen door het koken verwijderd worden. De dioxines in de voedingsmiddelen worden op basis van de omgevingsconcentratie van dioxines bepaald. De omgevingsconcentraties aan dioxines werden berekend. Er dient vermeld te worden dat verschillende bronnen (verkeer, huishoudens, industrie ) bijdragen tot de dioxineconcentratie in de omgeving. Ook hier heeft de studie de specifieke bijdrage van de dioxines afkomstig van de afvalverbrandingsoven in de voedingsmiddelen niet berekend. Dit resulteert voor de dioxines in volgende omgevingsconcentraties: - Vóór opwaardering van de afvalverbrandingsoven: 69 fg/m³ ter hoogte van het landbouwgebied. - Na opwaardering van de afvalverbrandingsoven 0,1 fg/m³ ter hoogte van het landbouwgebied. Dergelijke omgevingsconcentraties rond de afvalverbrandingsoven van Angers resulteerden in volgende totale ingestie: (1) vóór opwaardering: 0,5 pg/kg.dag; (2) na opwaardering: 8*10-4 pg/kg.dag. In deze ingestie zijn begrepen: blootgestelde groenten & fruit, niet-blootgestelde groenten & fruit, vlees, melk, eieren en bodemdeeltjes. De WHO hanteert een RfD-waarde 31 van 1-4 pg/kg.dag voor de ingestie van dioxines. Aan deze RfD-waarde wordt voldaan. In Vlaanderen zijn er echter geen omgevingsconcentraties beschikbaar zijn voor de parameter dioxine, zodat de specifieke situatie van Vlaanderen en bij uitbreiding van Recover Energy N.V. inzake blootstelling door ingestie niet beoordeeld kan worden. 35 EPA: Environmental Protection Agency

293 p. VI.188 Teneinde toch een evaluatie mogelijk te maken, wordt beroep gedaan op dioxineconcentraties gemeten in het Rijnmondgebied te Nederland. Het onderzoek Dioxineonderzoek in het Rijnmondgebied: rapportage van luchtmetingen in de periode van maart 2007 tot en met januari 2009 xxiv werd in opdracht van de milieudienst van Rijnmond opgesteld. Het Rijnmondgebied is een dichtbevolkt industrieel gebied. De regio van Kampenhout-Sas is in vergelijking met het Rijnmondgebied weinig industrieel. De beoordeling inzake dioxine-ingestie op basis van dioxineconcentratie in de omgeving voor het Rijnmondgebied kan als worst-case benadering beschouwd worden voor de geplande situatie ter hoogte van Kampenhout-Sas. De meetresultaten van de dioxineconcentraties voor het Rijnmondgebied zijn vrij stabiel en variëren tussen 10 en 25 fg/m³, met uitzondering voor de winterperiode tijdens dewelke waarden van 70 fg/m³ gemeten worden. Deze zijn waarschijnlijk veroorzaakt door typisch winterse meteorologische omstandigheden en verminderde afbraak van specifieke congeneren. Uit deze metingen blijkt dat de concentratieniveau s laag zijn voor het Rijnmondgebied. Op basis van deze gemeten concentratieniveau s en op basis van andere bijkomende criteria, stelt men dat er aanwijzingen zijn dat de invloed van de lokale bronnen op de dioxineconcentraties in het Rijnmondgebied gering is. Rekening houdend met bovenvermelde ingestiedosis van 0,5 pg/kg.dag bij een omgevingsconcentratie van 69 fg/m³, kan gesteld worden dat voor de regio van Rijnmond, de ingestiedosis steeds lager zal zijn dan 0,5 pg/kg.dag, met uitzondering van de winterperiodes tijdens dewelke een ingestiedosis van 0,5 pg/kg.dag mogelijk is. De WHO hanteert een RfD-waarde 31 van 1-4 pg/kg.dag voor de ingestie van dioxines. Aan deze RfD-waarde wordt voldaan. Op basis van bovenstaande evaluatie, kan er besloten worden dat de RfD-waarde ter hoogte van Kampenhout-Sas gemakkelijk kan gerespecteerd worden, ongeacht de aanwezigheid van Recover Energy N.V K ANKERRISICO DOOR INHALATIE VAN KANKERVERWEKKENDE STOFFEN Op Belgisch, Vlaams of Provinciaal vlak zijn er geen gegevens beschikbaar inzake het kankerrisico voor inwoners. In Nederland werd in 2004 de website Recht om te weten opgestart ( Deze werd gerealiseerd op initiatief van 12 provinciale Milieufederaties en de Stichting Natuur en Milieu met medewerking van de Katholieke Universiteit Nijmegen en kamconsult. Op deze website kunnen bezoekers zien welke bedrijven zich in hun omgeving bevinden, hoeveel kankerverwekkende stoffen 36 deze bedrijven uitstoten en welke bijkomende kankerrisico s eigen aan de luchtemissies van deze bedrijven de omwonenden hierdoor lopen. Onder kankerrisico wordt hetvolgende verstaan: een kankerrisico van 1 op de 10 miljoen betekent dat als 10 miljoen mensen een jaar lang aan een welbepaalde samenstelling van kankerverwekkende stoffen worden blootgesteld, één van deze mensen als gevolg hiervan kanker zal krijgen. De website is consulteerbaar voor 3 regio s in Nederland: Rijnmond, IJmond en Nijmegen/Beuningen. Deze gebieden zijn gekozen omdat er sprake is van een concentratie van industrie vlakbij woonwijken. 36 Voor berekening van de kankerrisico's is uitgegaan van een set van 19 stoffen waarvan de relatie tussen blootstelling en de kans op kanker bekend is.

294 p. VI.189 Gezien kankerverwekkende stoffen zeker niet alleen afkomstig zijn van bedrijven in de directe omgeving (maar ook van verkeer, huishoudens (houtkachels) ), heeft men op deze website ook achtergrondrisico s berekend op basis van gegevens uit het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit. De achtergrondrisico s geven de gemiddelde kans op kanker weer voor 3 verschillende woonsituaties in Nederland: landelijk gebied, stedelijk gebied en in de omgeving van een grote weg in een stedelijk gebied: Landelijk gebied Stedelijk gebied Langs grote weg in stedelijk gebied 1,6 op de 10 miljoen 3,9 op de 10 miljoen 4,8 op de 10 miljoen Teneinde bovenop dit achtergrondrisico, het bijkomende kankerrisico eigen aan een verbrandingsoven trachten te achterhalen, werd de lijst van bedrijven geconsulteerd die opgenomen waren in het onderzoek. Na consultatie blijkt dat in de regio Rijnmond een afvalverbrandingsoven AVR Afvalverwerking Rijnmond gesitueerd is.

295 p. VI.190 De figuur die de het bijkomende kankerrisico ten gevolge van de emissies van kankerverwekkende stoffen afkomstig van 14 industriële bedrijven voor de regio Rijnmond in kaart brengt is hieronder opgenomen: Legenda (binnen contourlijnen): Kans op kanker per jaar veroorzaakt door onderzochte bedrijven. 8 tot 9 op de 10 miljoen 7 tot 8 op de 10 miljoen 6 tot 7 op de 10 miljoen 5 tot 6 op de 10 miljoen 4 tot 5 op de 10 miljoen 3 tot 4 op de 10 miljoen 2 tot 3 op de 10 miljoen 1 tot 2 op de 10 miljoen Het gebied buiten de contourlijnen: 0 tot 1 op de 10 miljoen

Goedkeuringsverslag milieueffectrapport

Goedkeuringsverslag milieueffectrapport Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Goedkeuringsverslag

Nadere informatie

Infomoment Verapazbrug

Infomoment Verapazbrug Infomoment Verapazbrug Toelichting kennisgevingsnota project-mer 08 december 2015 P/A BOVA ENVIRO+ NV WELLINGSTRAAT 102 9070 DESTELBERGEN Tel.: + 32 9 328 11 40 - Fax: + 32 9 328 11 50 Inhoud Mer: wat

Nadere informatie

Luchtkwaliteit en lozingen in de lucht in het Vlaamse Gewest Koen Toté

Luchtkwaliteit en lozingen in de lucht in het Vlaamse Gewest Koen Toté Luchtkwaliteit en lozingen in de lucht in het Vlaamse Gewest Koen Toté Overzicht presentatie Waarom luchtmetingen in Vlaanderen? Evolutie van de laatste decennia Toetsen van de luchtkwaliteit aan de heersende

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Modernisering van het Albertkanaal tussen de Noorderlaanbrug en de sluis van Wijnegem

Scopingsadvies Project-MER Modernisering van het Albertkanaal tussen de Noorderlaanbrug en de sluis van Wijnegem Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Varkensbedrijf Kodeva te Torhout

Varkensbedrijf Kodeva te Torhout Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER-Verslag

Nadere informatie

Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest

Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest Overzicht presentatie Luchtkwaliteit getoetst aan de normen Impact van deze luchtkwaliteit op onze gezondheid Bespreking van stikstofdioxide en fijn stof De nieuwste

Nadere informatie

Luchtkwaliteit in Menen. 9 februari 2017

Luchtkwaliteit in Menen. 9 februari 2017 Luchtkwaliteit in Menen 9 februari 2017 Meetnet in Menen Meetpost dioxines/pcb Meetpost fijn stof 2 Overzicht Deel I: dioxines en PCB s 1. Wat zijn dioxines en PCB s? 2. Wetgeving 3. Meetstrategie VMM

Nadere informatie

Milieueffectrapport voor het uitbreiden van een varkensbedrijf

Milieueffectrapport voor het uitbreiden van een varkensbedrijf Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER-Verslag

Nadere informatie

Niet technische samenvatting Project MER

Niet technische samenvatting Project MER Niet technische samenvatting Project MER Afval-energiecentrale Recover Energy RECOVER ENERGY NV LEUVENSESTEENWEG 51 1910 KAMPENHOUT UITGAVE : JUNI 2011 REF. : SER20100130 RECOVERENERGY NTS VS0_0 REV. :

Nadere informatie

Project-MER-Verslag. Goedkeuring milieueffectrapport. Project: MER Prayon te Ruisbroek. Initiatiefnemer: Prayon NV Gansbroekstraat Ruisbroek

Project-MER-Verslag. Goedkeuring milieueffectrapport. Project: MER Prayon te Ruisbroek. Initiatiefnemer: Prayon NV Gansbroekstraat Ruisbroek !"# $"""%&'(( )"!*++,-#"-./0)"!*++,-#"-.+ Project-MER-Verslag Goedkeuring milieueffectrapport Project: MER Prayon te Ruisbroek Initiatiefnemer: Prayon NV Gansbroekstraat 31 2870 Ruisbroek 6 augustus 2007

Nadere informatie

Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen

Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen Pascal Van Ghelue Geograaf - Diensthoofd Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planprocessen Inhoud 1. Doel milieueffectrapportage 2. Regelgeving 3. Rapportagevormen

Nadere informatie

Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen. Pascal Van Ghelue Geograaf Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planprocessen

Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen. Pascal Van Ghelue Geograaf Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planprocessen Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen Pascal Van Ghelue Geograaf Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planprocessen Inhoud 1. Doel milieueffectrapportage 2. Regelgeving 3. Rapportagevormen (4)

Nadere informatie

Aanbevelingen voor het opstellen van een kennisgevingsdossier. MER-forum 10 juni 2004

Aanbevelingen voor het opstellen van een kennisgevingsdossier. MER-forum 10 juni 2004 Aanbevelingen voor het opstellen van een kennisgevingsdossier MER-forum 10 juni 2004 Inleiding MER-forum 10 juni 2004 Aanbevelingen voor het opstellen van een kennisgeving (project-m.e.r.) Inhoud van de

Nadere informatie

PROJECTNUMMER C ONZE REFERENTIE B

PROJECTNUMMER C ONZE REFERENTIE B ONDERWERP Luchtkwaliteitsonderzoek REC Harlingen storing 6 oktober 2018 DATUM 2 november 2018 PROJECTNUMMER C05055.000169 ONZE REFERENTIE 083701871 B VAN ing. A. (Abdu) Boukich AAN Omrin 1. Inleiding Op

Nadere informatie

Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest. Koen Toté - VMM

Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest. Koen Toté - VMM Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest Koen Toté - VMM Overzicht presentatie Luchtkwaliteit 2017 getoetst aan de normen Impact van deze luchtkwaliteit op onze gezondheid Bespreking van fijn stof en stikstofdioxide

Nadere informatie

Niet technisch rapport Biostoom Oostende nv

Niet technisch rapport Biostoom Oostende nv Niet technisch rapport Biostoom Oostende nv In uitvoering van Art. 5.2.3bis.1.35. Vlarem II opgemaakt ten behoeve van de toezichthoudende overheid en OVAM. Jaartal: 2015 Verwerkingsinstallatie: Biostoom

Nadere informatie

Renogen biomassa-wkk te Ham

Renogen biomassa-wkk te Ham Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Goedkeuring

Nadere informatie

Richtlijnen voor het Project-MER Oiltanking AGT

Richtlijnen voor het Project-MER Oiltanking AGT Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 BRUSSEL Tel: 02/553.80.79 e-mail: mer@vlaanderen.be

Nadere informatie

Ontheffing tot het opstellen van een MER

Ontheffing tot het opstellen van een MER Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid, Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL Tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Ontheffing

Nadere informatie

L. Indicatieve effecten Luchtkwaliteit

L. Indicatieve effecten Luchtkwaliteit L. Indicatieve effecten Luchtkwaliteit 73 Bijlage L Indicatieve bepaling effect alternatieven N 377 op luchtkwaliteit Inleiding De provincie Overijssel is voornemens de N 377 Lichtmis Slagharen (verder

Nadere informatie

PROJECTNUMMER C ONZE REFERENTIE A

PROJECTNUMMER C ONZE REFERENTIE A ONDERWERP Luchtkwaliteitsonderzoek REC Harlingen storing 12 november 2018 DATUM 20 november 2018 PROJECTNUMMER C05055.000169 ONZE REFERENTIE 083725337 A VAN ing. A. (Abdu) Boukich AAN Omrin Inleiding Op

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Aanleg infrastructuur industrieterreinontwikkeling Kluizendok te Gent

Scopingsadvies Project-MER Aanleg infrastructuur industrieterreinontwikkeling Kluizendok te Gent Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Wiga NV: uitbreiding van een varkenshouderij tot varkens te Heuvelland

Wiga NV: uitbreiding van een varkenshouderij tot varkens te Heuvelland Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Goedkeuring

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Galloo Uitbreiding opslag schroot

Scopingsadvies Project-MER Galloo Uitbreiding opslag schroot Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Ontbossing en bouw en exploitatie van een nieuwe elektriciteitscentrale van Electrabel op de terreinen van Arcelor Gent te Gent

Ontbossing en bouw en exploitatie van een nieuwe elektriciteitscentrale van Electrabel op de terreinen van Arcelor Gent te Gent Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Dienst Mer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER verslag Goedkeuring milieueffectrapport

Nadere informatie

Een overzicht van de mer-procedure en bespreking van de terinzagelegging van de kennisgeving

Een overzicht van de mer-procedure en bespreking van de terinzagelegging van de kennisgeving WOORD VOORAF: Een overzicht van de mer-procedure en bespreking van de terinzagelegging van de kennisgeving De bedoeling van dit voorwoord is om een kort overzicht te geven van de mer-procedure. Tevens

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding van een veeteeltbedrijf : De Lindehoeve/Carrebrouck Koen te Diksmuide

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding van een veeteeltbedrijf : De Lindehoeve/Carrebrouck Koen te Diksmuide Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

E R K E N N I N G M E R - D E S K U N D I G E A A N V R A A G F O R M U L I E R

E R K E N N I N G M E R - D E S K U N D I G E A A N V R A A G F O R M U L I E R Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Departement Leefmilieu en Infrastructuur Administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer Afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid, Milieueffectrapportage Graaf

Nadere informatie

4.4 VLUCHTIGE ORGANISCHE STOFFEN (V.O.S.)

4.4 VLUCHTIGE ORGANISCHE STOFFEN (V.O.S.) 4.4 VLUCHTIGE ORGANISCHE STOFFEN (V.O.S.) Het gehalte vluchtige organische stoffen in de omgevingslucht wordt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest op 6 verschillende plaatsen gemeten, n.l. te Molenbeek

Nadere informatie

Plan-MER-Verslag. Plan: Initiatiefnemer:

Plan-MER-Verslag. Plan: Initiatiefnemer: Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Plan-MER-Verslag Goedkeuring milieueffectrapport

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing milieuvergunning van slachtkuikenbedrijf Pollo NV te Oud-Turnhout

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing milieuvergunning van slachtkuikenbedrijf Pollo NV te Oud-Turnhout Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN Vergadering van 25 september 2014 Verslag van de deputatie Bevoegd deputatielid: Luk Lemmens Telefoon: 03 240 52 65 Agenda nr. 2/2 Uitvoering RSPA : PRUP Oude kanaalarm Puurs

Nadere informatie

LUCHTVERONTREINIGING EN -ZUIVERING

LUCHTVERONTREINIGING EN -ZUIVERING INHOUD Voorwoord 13 Inleiding 15 Indeling van milieuproblemen 19 Indeling van dit boek 19 Inleiding tot de Vlaamse milieuwetgeving voor bedrijven 19 Deel 1. LUCHTVERONTREINIGING EN -ZUIVERING 21 1. Inleiding

Nadere informatie

Luchtkwaliteit in Menen. 24 mei 2016

Luchtkwaliteit in Menen. 24 mei 2016 Luchtkwaliteit in Menen 24 mei 2016 Overzicht Deel I: dioxines en PCB s 1. Wat zijn dioxines en PCB s? 2. Wetgeving 3. Meetstrategie VMM 4. Nieuwe meetresultaten 5. Trend 6. Resultaten nabij andere schrootbedrijven

Nadere informatie

Nieuwe elektriciteitscentrale van T-Power NV te Tessenderlo

Nieuwe elektriciteitscentrale van T-Power NV te Tessenderlo Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Dienst Mer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER verslag Goedkeuring milieueffectrapport

Nadere informatie

Figurenbundel. MER voor een nieuwe Fysicochemische installatie en uitbreiding van de Deponie. Oktober

Figurenbundel. MER voor een nieuwe Fysicochemische installatie en uitbreiding van de Deponie. Oktober Figurenbundel MER voor een nieuwe Fysicochemische installatie en uitbreiding van de Deponie Oktober 2010 www.erm.com MER DEFINITIEVE VERSIE Indaver NV OntwerpMER Indaver MER voor een nieuwe Fysicochemische

Nadere informatie

17 GEMIDDELD WEEKVERLOOP

17 GEMIDDELD WEEKVERLOOP 17 GEMIDDELD WEEKVERLOOP Geïnspireerd door het verschil in O 3 -concentratie tussen werkdagen en niet-werkdagen werd het concentratieverloop van de gemiddelde week berekend. Bij de berekening van het concentratieverloop

Nadere informatie

Niet technisch rapport Biostoom Oostende nv

Niet technisch rapport Biostoom Oostende nv Niet technisch rapport Biostoom Oostende nv In uitvoering van Art. 5.2.3bis.1.35. Vlarem II opgemaakt ten behoeve van de toezichthoudende overheid en OVAM. Werkingsjaar 2017 Verwerkingsinstallatie: Biostoom

Nadere informatie

Vlaams beleid luchtverontreiniging en. milieuvergunningsaanvragen

Vlaams beleid luchtverontreiniging en. milieuvergunningsaanvragen Vlaams beleid luchtverontreiniging en milieuvergunningsaanvragen Geert Pillu Adviesverlener LNE afdeling Milieuvergunningen Brugge Vlaams beleid luchtverontreiniging en milieuvergunningsaanvragen Kennis

Nadere informatie

Hervergunning en verandering van een attractiepark

Hervergunning en verandering van een attractiepark Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Milieueffectrapportagebeheer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8, 1000 BRUSSEL

Nadere informatie

Niet technisch rapport Biostoom Oostende nv

Niet technisch rapport Biostoom Oostende nv Niet technisch rapport Biostoom Oostende nv In uitvoering van Art. 5.2.3bis.1.35. Vlarem II opgemaakt ten behoeve van de toezichthoudende overheid en OVAM. Werkingsjaar 2016 Verwerkingsinstallatie: Biostoom

Nadere informatie

Gemeente Ridderkerk. Rapportage. Berekenen en meten: de Luchtkwaliteit in Ridderkerk 2010

Gemeente Ridderkerk. Rapportage. Berekenen en meten: de Luchtkwaliteit in Ridderkerk 2010 Gemeente Ridderkerk Rapportage Berekenen en meten: de Luchtkwaliteit in Ridderkerk 2010 Inhoudsopgave 1 Inleiding 3 1.1 Monitoring 3 1.2 Berekenen versus meten 3 1.3 NO 2 en PM 10 3 1.4 Tot slot 3 2 Berekende

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Productie en bewerking van glas AGC Glass Europe NV in Mol Hervergunning en uitbreiding/wijziging

Scopingsadvies Project-MER Productie en bewerking van glas AGC Glass Europe NV in Mol Hervergunning en uitbreiding/wijziging Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van het gemengd veeteeltbedrijf Danny Delcroix

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van het gemengd veeteeltbedrijf Danny Delcroix Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Betreft : Dijkversterking Werkendam aspect luchtkwaliteit

Betreft : Dijkversterking Werkendam aspect luchtkwaliteit A COMPANY OF Notitie Aan : Y. Muggen (Royal Haskoning) Van : M. Hallmann (Royal Haskoning) Datum : 4 oktober 2011 Kopie : P. van den Eijnden (Royal Haskoning) Onze referentie : 9S6258.H1/N0001/Nijm HASKONING

Nadere informatie

Afbakening grootstedelijk gebied Antwerpen

Afbakening grootstedelijk gebied Antwerpen ontwerp gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Afbakening grootstedelijk gebied Antwerpen Bijlage III c plan-mer Om de luchtkwaliteit te evalueren, toetsen we de berekende immissieconcentratie van een

Nadere informatie

INHOUD. Voorwoord 13. Inleiding 15 Indeling van milieuproblemen 19 Indeling van dit boek 19 Inleiding tot de Vlaamse milieuwetgeving voor bedrijven 19

INHOUD. Voorwoord 13. Inleiding 15 Indeling van milieuproblemen 19 Indeling van dit boek 19 Inleiding tot de Vlaamse milieuwetgeving voor bedrijven 19 INHOUD Voorwoord 13 Inleiding 15 Indeling van milieuproblemen 19 Indeling van dit boek 19 Inleiding tot de Vlaamse milieuwetgeving voor bedrijven 19 Deel 1. LUCHTVERONTREINIGING EN -ZUIVERING 23 1. Inleiding

Nadere informatie

De BIM gegevens : "Lucht - Basisgegevens voor het Plan" November 2004 INZAKE VERSCHAFFING VAN GEGEVENS

De BIM gegevens : Lucht - Basisgegevens voor het Plan November 2004 INZAKE VERSCHAFFING VAN GEGEVENS 5. DE INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN EN DE GEVOLGEN ERVAN INZAKE VERSCHAFFING VAN GEGEVENS DE POLLUENTEN OPGEVOLGD IN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST 1.Meting van de luchtkwaliteit.1.1.inleiding De internationale

Nadere informatie

Notitie. : Stichting Ouderenhuisvesting Rotterdam : P.R. Beaujean Datum : 12 oktober 2007 : M. Zieltjens Onze referentie : 9S6248.01/N0003/902610/Nijm

Notitie. : Stichting Ouderenhuisvesting Rotterdam : P.R. Beaujean Datum : 12 oktober 2007 : M. Zieltjens Onze referentie : 9S6248.01/N0003/902610/Nijm Notitie Aan : Stichting Ouderenhuisvesting Rotterdam Van : P.R. Beaujean Datum : 12 oktober 2007 Kopie : M. Zieltjens Onze referentie : 9S6248.01/N0003/902610/Nijm Betreft : Luchtkwaliteitsonderzoek Tiendhove

Nadere informatie

N34 WITTE PAAL - DRENTSE GRENS LUCHTKWALITEITSONDERZOEK

N34 WITTE PAAL - DRENTSE GRENS LUCHTKWALITEITSONDERZOEK N34 WITTE PAAL - DRENTSE GRENS LUCHTKWALITEITSONDERZOEK PROVINCIE OVERIJSSEL 24 augustus 2015 078483231:C - Definitief B03203.000003.0600 Inhoud 1 Inleiding... 2 2 Wet- en regelgeving luchtkwaliteit...

Nadere informatie

Project-m.e.r.-screening

Project-m.e.r.-screening Project-m.e.r.-screening Aan het college van burgemeester en schepenen de deputatie van de provincieraad straat en nummer postnummer en gemeente LNE-MER-01-120913 In te vullen door de behandelende afdeling

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij : Messely Klaas te Kortrijk

Scopingsadvies Project-MER Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij : Messely Klaas te Kortrijk Vlaamse Overheid Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project: Gemengd Regionaal Bedrijventerrein Veedijk te Turnhout.

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project: Gemengd Regionaal Bedrijventerrein Veedijk te Turnhout. Vlaamse Overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Ontheffing tot het opstellen van een

Nadere informatie

Luchtkwaliteit in Vlaanderen. Vleva-Joaquin symposium Brussel 3 juni 2013

Luchtkwaliteit in Vlaanderen. Vleva-Joaquin symposium Brussel 3 juni 2013 Luchtkwaliteit in Vlaanderen Vleva-Joaquin symposium Brussel 3 juni 2013 Overzicht Welke stoffen meet de VMM? Wetgevend kader Toetsing aan regelgeving Evolutie luchtkwaliteit Inzoomen op afzonderlijke

Nadere informatie

Gemeente Ridderkerk. Rapportage. Berekenen en meten: de Luchtkwaliteit in Ridderkerk 2009

Gemeente Ridderkerk. Rapportage. Berekenen en meten: de Luchtkwaliteit in Ridderkerk 2009 Gemeente Ridderkerk Rapportage Berekenen en meten: de Luchtkwaliteit in Ridderkerk 2009 Inhoudsopgave 1 Inleiding 3 1.1 Monitoring 3 1.2 Berekenen versus meten 3 1.3 NO 2 en PM 10 3 1.4 Tot slot 3 2 Berekende

Nadere informatie

34013/110/1/W/1. De Bestendige Deputatie van de Provincieraad,

34013/110/1/W/1. De Bestendige Deputatie van de Provincieraad, 34013/110/1/W/1 Besluit van de Bestendige Deputatie van de Provincieraad, in verband met de aanvraag DEVAMIX / B.S.V. Beneluxlaan(S) 201 8530 Harelbeke tot het wijzigen/aanvullen van de vergunningsvoorwaarden

Nadere informatie

Scopingsadvies project-mer Verandering / herstructurering varkensbedrijf Suin bvba te Kruishoutem

Scopingsadvies project-mer Verandering / herstructurering varkensbedrijf Suin bvba te Kruishoutem Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

niet-technisch rapport

niet-technisch rapport 2017 niet-technisch rapport Besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieu-hygiëne (Vlarem II) B.S. 31/07/1995 Artikel 5.2.3bis.1.35. Niet Technisch

Nadere informatie

Luchtkwaliteitmetingen in Alblasserdam. Jaarrapportage 2016

Luchtkwaliteitmetingen in Alblasserdam. Jaarrapportage 2016 Luchtkwaliteitmetingen in Alblasserdam Jaarrapportage 2016 Colofon Raad van Accreditatie De DCMR Milieudienst Rijnmond is door de Raad voor Accreditatie geaccrediteerd voor de NEN-EN-ISO/IEC 17025:2005

Nadere informatie

Actualisatie Toets luchtkwaliteit bestemmingsplan Spijkvoorder Enk

Actualisatie Toets luchtkwaliteit bestemmingsplan Spijkvoorder Enk Gemeente Deventer Actualisatie Toets luchtkwaliteit bestemmingsplan Spijkvoorder Enk Datum 31 augustus 2009 DVT352/Cps/1543 Kenmerk Eerste versie 1 Inleiding De gemeente Deventer is bezig met de planvorming

Nadere informatie

PROVINCIE ANTWERPEN STAD HERENTALS GEMEENTE GROBBENDONK RUIMTELIJK UITVOERINGSPLAN HAZENPAD VERZOEK TOT RAADPLEGING BIJLAGE BUNDELING ADVIEZEN

PROVINCIE ANTWERPEN STAD HERENTALS GEMEENTE GROBBENDONK RUIMTELIJK UITVOERINGSPLAN HAZENPAD VERZOEK TOT RAADPLEGING BIJLAGE BUNDELING ADVIEZEN PROVINCIE ANTWERPEN STAD HERENTALS GEMEENTE GROBBENDONK RUIMTELIJK UITVOERINGSPLAN HAZENPAD VERZOEK TOT RAADPLEGING BIJLAGE BUNDELING ADVIEZEN bvba Advies Ruimtelijke Kwaliteit (bvba ARK) Augustijnenlaan

Nadere informatie

VR DOC.0003/2

VR DOC.0003/2 VR 2019 1101 DOC.0003/2 Besluit van de Vlaamse Regering inzake de herziening of de opheffing van stedenbouwkundige voorschriften van algemene en bijzondere plannen van aanleg en gemeentelijke ruimtelijke

Nadere informatie

Tabel 1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wet luchtkwaliteit stof toetsing van grenswaarde geldig stikstofdioxide (NO 2 )

Tabel 1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wet luchtkwaliteit stof toetsing van grenswaarde geldig stikstofdioxide (NO 2 ) Luchtkwaliteit 1.1. Toetsingskader Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen De Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide

Nadere informatie

MER-Evaluatie. E.ON Energy from Waste Delfzijl BV. Datum 24 juli 2012 Versie 1.0

MER-Evaluatie. E.ON Energy from Waste Delfzijl BV. Datum 24 juli 2012 Versie 1.0 MER-Evaluatie E.ON Energy from Waste Delfzijl BV Datum 24 juli 2012 Versie 1.0 Inhoud Inleiding... 2 Aanleiding... 2 Omschrijving van de MER evaluatieprogramma... 2 MER Evaluatie... 3 Luchtemissies...

Nadere informatie

Project-m.e.r.-screening

Project-m.e.r.-screening Project-m.e.r.-screening Aan het college van burgemeester en schepenen de deputatie van de provincieraad straat en nummer postnummer en gemeente LNE-MER-01-120913 In te vullen door de behandelende afdeling

Nadere informatie

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN Vergadering van 24 september 2015 Verslag van de deputatie Bevoegd deputatielid: Luk Lemmens Telefoon: 03 240 52 65 Agenda nr. 2/1 Uitvoering RSPA : PRUP Marnixdreef Lier voorlopige

Nadere informatie

Project-MER-Verslag. Verdere exploitatie van elektriciteitscentrale Langerbrugge

Project-MER-Verslag. Verdere exploitatie van elektriciteitscentrale Langerbrugge Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER-Verslag Goedkeuring milieueffectrapport

Nadere informatie

BRONNEN VAN HET MILIEURECHT BEVOEGDHEIDSVERDELING INZAKE MILIEUBELEID HOOFDSTUK I. INLEIDING 3

BRONNEN VAN HET MILIEURECHT BEVOEGDHEIDSVERDELING INZAKE MILIEUBELEID HOOFDSTUK I. INLEIDING 3 INHOUDSOPGAVE DEEL I. BRONNEN VAN HET MILIEURECHT BEVOEGDHEIDSVERDELING INZAKE MILIEUBELEID HOOFDSTUK I. INLEIDING 3 HOOFDSTUK II. DE BRONNEN VAN HET (MILIEUHYGIËNE) RECHT 4 1. Overzicht 4 2. Kenbronnen

Nadere informatie

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN Vergadering van 26 januari 2017 Verslag van de deputatie Bevoegd deputatielid: Luk Lemmens Telefoon: 03 240 52 65 Agenda nr. 2/1 Uitvoering RSPA : PRUP De Beunt Lier voorlopige

Nadere informatie

Onderzoek Luchtkwaliteit

Onderzoek Luchtkwaliteit Onderzoek Luchtkwaliteit Deze bijlage bevat het luchtkwaliteitsonderzoek en is de verantwoording voor de toelichting (paragraaf 5.10). In de eerste paragraaf van deze bijlage zijn het geldende beleid en

Nadere informatie

Provincieraadsbesluit

Provincieraadsbesluit directie Ruimte dienst Ruimtelijke Planning dossiernummer: 1602849 Provincieraadsbesluit betreft verslaggever Sint-Gillis-Waas - PRUP 'Reconversie verblijfsrecreatie Sint-Gillis-Waas fase 1' Definitieve

Nadere informatie

RUP Kanaalzone West Wielsbeke. Bewonersvergadering OC Leieland 24/08/2016

RUP Kanaalzone West Wielsbeke. Bewonersvergadering OC Leieland 24/08/2016 RUP Kanaalzone West Wielsbeke Bewonersvergadering OC Leieland 24/08/2016 Inhoud Wat is een ruimtelijk uitvoeringsplan (RUP)? Welke plannen worden vervangen? Situering van het plangebied Hoger beleidskader

Nadere informatie

MER Groeve. Bijlagen ARGEX NV PRO726. Kruibeeksesteenweg BURCHT (ZWIJNDRECHT)

MER Groeve. Bijlagen ARGEX NV PRO726. Kruibeeksesteenweg BURCHT (ZWIJNDRECHT) ARGEX NV Kruibeeksesteenweg 162 2070 BURCHT (ZWIJNDRECHT) MER Groeve PRO726 2013 Maastrichtersteenweg 210, 3500 Hasselt Tel: 011/22.32.40 Fax: 011/23.46.70 Industrieweg 118 bus 4, 9032 Gent Tel: 09/216.80.00

Nadere informatie

Terinzagelegging Kennisgeving voor MER Eurostadium 25 augustus Karen Polfliet Arcadis Belgium

Terinzagelegging Kennisgeving voor MER Eurostadium 25 augustus Karen Polfliet Arcadis Belgium Terinzagelegging Kennisgeving voor MER Eurostadium 25 augustus 2015 Karen Polfliet Arcadis Belgium Inhoud: - MER plicht en - procedure - Inhoud van de kennisgeving - Aspecten van het MER-onderzoek - Inspraakmogelijkheden

Nadere informatie

Luchtkwaliteit t.g.v. wegverkeer. parkeren Spoorzone

Luchtkwaliteit t.g.v. wegverkeer. parkeren Spoorzone Luchtkwaliteit t.g.v. wegverkeer parkeren Spoorzone te Winterswijk Versie 2 december 2008 opdrachtnummer 08-159lucht datum 2 december 2008 opdrachtgever Gemeente Winterswijk Postbus 101 7100 AC Winterswijk

Nadere informatie

Afvalverbrandingsinstallatie SITA ReEnergy Roosendaal BV te Roosendaal

Afvalverbrandingsinstallatie SITA ReEnergy Roosendaal BV te Roosendaal Afvalverbrandingsinstallatie SITA ReEnergy Roosendaal BV te Roosendaal Advies voor richtlijnen voor het milieueffectrapport 13 maart 2009 / rapportnummer 2210-23 1. HOOFDPUNTEN VAN HET MER Sita ReEnergy

Nadere informatie

Richtlijnen voor het Project-MER Belgoprocess bouw gebouw 167X opslag vaten

Richtlijnen voor het Project-MER Belgoprocess bouw gebouw 167X opslag vaten Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 BRUSSEL Tel: 02/553.80.79 e-mail: mer@vlaanderen.be

Nadere informatie

Notitie Vergelijking Plateau- en Klagenfurtalternatief Rijksweg 74 ten aanzien van luchtkwaliteit

Notitie Vergelijking Plateau- en Klagenfurtalternatief Rijksweg 74 ten aanzien van luchtkwaliteit Notitie Vergelijking Plateau- en lagenfurt RWS Limburg juli 2007 1 1. Samenvatting en conclusies Rijkswaterstaat heeft in samenwerking met TNO de effecten in en rond Venlo van Rijksweg 74 op luchtkwaliteit

Nadere informatie

HOE REAGEREN OP DE KENNISGEVING VAN EEN PLAN- MILIEUEFFECTRAPPORT?

HOE REAGEREN OP DE KENNISGEVING VAN EEN PLAN- MILIEUEFFECTRAPPORT? HOE REAGEREN OP DE KENNISGEVING VAN EEN PLAN- MILIEUEFFECTRAPPORT? 1. Wat is een milieueffectrapport? Er wordt een bepaald project of plan opgevat in uw gemeente. De uitvoering daarvan zal mogelijk effecten

Nadere informatie

Samenvatting datarapporten Luchtkwaliteit (IJmond, Haarlemmermeer, Havengebied Amsterdam).

Samenvatting datarapporten Luchtkwaliteit (IJmond, Haarlemmermeer, Havengebied Amsterdam). kenmerk: 653847/687260 Memo Aan Kopie aan Datum Van Telefoon E-mail Onderwerp: College van GS 4 juni 2015 Samenvatting datarapporten Luchtkwaliteit (IJmond, Haarlemmermeer, Havengebied Amsterdam). In deze

Nadere informatie

PROJECTNUMMER C ONZE REFERENTIE B

PROJECTNUMMER C ONZE REFERENTIE B ONDERWERP Luchtkwaliteitsonderzoek REC Harlingen DATUM 19 juni 2018 PROJECTNUMMER C05055.000152 ONZE REFERENTIE 079879774 B VAN ing. A. (Abdu) Boukich AAN Omrin 1. Inleiding Op 31 mei 2018 is er bij REC

Nadere informatie

Project MER. Hervergunning en uitbreiding productie caprolactam en polyamide. LANXESS nv - vestiging Lillo PR2126

Project MER. Hervergunning en uitbreiding productie caprolactam en polyamide. LANXESS nv - vestiging Lillo PR2126 Project MER Hervergunning en uitbreiding productie caprolactam en polyamide LANXESS nv - vestiging Lillo PR2126 LANXESS NV SCHELDELAAN 420 HAVEN 507 B-2040 ANTWERPEN UITGAVE : 07/2015 REF. : ESM1310046

Nadere informatie

Luchtkwaliteit langs de N208 bij Hillegom

Luchtkwaliteit langs de N208 bij Hillegom CE CE Oplossingen voor Oplossingen milieu, economie voor milieu, en technologie economie en technologie Oude Delft 180 Oude Delft 180 2611 HH Delft 2611 HH Delft tel: tel: 015 015 2 150 2 150 150 150 fax:

Nadere informatie

Project-MER-Verslag. Project:

Project-MER-Verslag. Project: Vlaamse Overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Milieueffectrapportage Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL

Nadere informatie

Project-MER-Verslag. Goedkeuring milieueffectrapport. Project: Sint-Janspoort Kortrijk. Initiatiefnemer:

Project-MER-Verslag. Goedkeuring milieueffectrapport. Project: Sint-Janspoort Kortrijk. Initiatiefnemer: Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER-Verslag

Nadere informatie

Info- en intervisiemoment

Info- en intervisiemoment Info- en intervisiemoment Agenda onthaal stook je gezondheid niet op handhaving bij stoken pauze intervisie lunch Stook je gezondheid niet op Inhoud Inleiding Een onschuldig vuurtje? Lokale aanpak: sensibilisering

Nadere informatie

Aanvraag Planologisch Attest door GESBO gemeente Balen

Aanvraag Planologisch Attest door GESBO gemeente Balen Aanvraag Planologisch Attest door GESBO gemeente Balen Toets aan regelgeving milieueffectrapportage M_IMPACT 30 APRIL 2014 Opgesteld door: Wouter Beyen Aanvraag Planologisch Attest door GESBO gemeente

Nadere informatie

OUD-TURNHOUT RUP De Hoogt Aanvulling screeningsnota

OUD-TURNHOUT RUP De Hoogt Aanvulling screeningsnota OUD-TURNHOUT RUP De Hoogt Aanvulling screeningsnota December 2010 COLOFON Opdrachtgever: Turnhout Project: RUP De Hoogt Opdrachthouder: Projectteam: Intercommunale Ontwikkelingsmaatschappij voor de Kempen

Nadere informatie

BPOST N.V. Muntcentrum 1000 Brussel

BPOST N.V. Muntcentrum 1000 Brussel BPOST N.V. Muntcentrum 1000 Brussel 2 mei 2017 Geachte, U vindt hierbij het inlichtingenformulier vastgoedinformatie en het stedenbouwkundig uittreksel betreffende het vastgoed gelegen in Dokter Haubenlaan(M)

Nadere informatie

MER capaciteitsuitbreiding en hervergunning Cargill Malt te Herent

MER capaciteitsuitbreiding en hervergunning Cargill Malt te Herent Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER-Verslag

Nadere informatie

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project: Aanleg hoogspanningsleiding Zandvliet-Lillo.

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project: Aanleg hoogspanningsleiding Zandvliet-Lillo. Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8, 1000 BRUSSEL Tel. (02)553 80 79 - Fax

Nadere informatie

Project-MER-Verslag. Bouw van een WKK-eenheid bij Lanxess Rubber NV. Initiatiefnemer: Electrabel NV Regentlaan 8 1000 Brussel

Project-MER-Verslag. Bouw van een WKK-eenheid bij Lanxess Rubber NV. Initiatiefnemer: Electrabel NV Regentlaan 8 1000 Brussel Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER-Verslag Goedkeuring milieueffectrapport

Nadere informatie

Luchtkwaliteit in Vlaanderen

Luchtkwaliteit in Vlaanderen Luchtkwaliteit in Vlaanderen Luchtkwaliteit in Laakdal en Geel in 2013 DOCUMENTBESCHRIJVING Titel Luchtkwaliteit in Laakdal en Geel in 2013 Samenstellers Afdeling Lucht, Milieu en Communicatie, VMM Dienst

Nadere informatie

Hervergunning en uitbreiding van Campine NV en Campine Recycling NV in Beerse

Hervergunning en uitbreiding van Campine NV en Campine Recycling NV in Beerse Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER

Nadere informatie

VLAAMSE REGERING. De Vlaamse minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur,

VLAAMSE REGERING. De Vlaamse minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur, VLAAMSE REGERING BESLUIT VAN DE VLAAMSE MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR, HOUDENDE UITSPRAAK OVER EEN AANVRAAG INGEDIEND DOOR DE NV TIMCAL BELGIUM, APPELDONKSTRAAT 173, 2830

Nadere informatie

Meten en modelleren: vaststellingen en toekomstperspectief. Bo Van den Bril en David Roet

Meten en modelleren: vaststellingen en toekomstperspectief. Bo Van den Bril en David Roet Meten en modelleren: vaststellingen en toekomstperspectief Bo Van den Bril en David Roet Overschrijding kritische last 2/05/2016 2 Afname vermestende deposities 50 45 Vermestende depostie (kg N/(ha.jaar)

Nadere informatie

Fijn stof in Nederland: stand van zaken en beleidsimplicaties na het tweede BOP. onderzoeksprogramma

Fijn stof in Nederland: stand van zaken en beleidsimplicaties na het tweede BOP. onderzoeksprogramma Fijn stof in Nederland: stand van zaken en beleidsimplicaties na het tweede BOP onderzoeksprogramma Fijn stof in Nederland: stand van zaken en beleidsimplicaties na het tweede BOP onderzoeksprogramma

Nadere informatie

In de volgende figuur is het aandeel in de stikstofdepositie van verkeer en industrie rood omcirkeld.

In de volgende figuur is het aandeel in de stikstofdepositie van verkeer en industrie rood omcirkeld. Achtergrondinformatie voor achterbanberaad milieubeleid regio Eemsdelta Het milieubeleid omvat veel onderwerpen. Teveel om in één keer allemaal te behandelen. Op basis van onze ervaringen in de regio en

Nadere informatie

Vermestende en verzurende depositie

Vermestende en verzurende depositie BIJLAGE 12 Vermestende en verzurende depositie 1 Berekeningswijze vermestende en verzurende depositie De vermestende depositie wordt berekend m.b.v.: Depositieberekeningen van de NO x emissies afkomstig

Nadere informatie

41. INDEXEN VOOR DE LUCHTKWALITEIT IN BRUSSEL

41. INDEXEN VOOR DE LUCHTKWALITEIT IN BRUSSEL 41. INDEXEN VOOR DE LUCHTKWALITEIT IN BRUSSEL 1.Algemene luchtkwaliteitsindex Om de graad van luchtvervuiling op eenvoudige en voor het grote pubiek verstaanbare wijze voor te stellen, werd in 1996 een

Nadere informatie