HET BELGISCHE PENSIOENLANDSCHAP SINDS 1980
|
|
- Hans Roel Kuipersё
- 8 jaren geleden
- Aantal bezoeken:
Transcriptie
1 KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN HET BELGISCHE PENSIOENLANDSCHAP SINDS 1980 Onderzoek in opdracht van de Diensten van de Eerste Minister. Federale Diensten voor wetenschappelijke, culturele en technische aangelegenheden. SO/01/006 Onzichtbare pensioenen in België Gerhard Gieselink Hans Peeters Veerle Van Gestel Prof. dr. Jos Berghman Prof. dr. Bea Van Buggenhout 1
2 Inhoudstafel Lijst van grafieken 4 Lijst van tabellen 4 Inleiding 5 Deel 1. De evolutie van het pensioenlandschap in cijfers 6 1. Aanvullende pensioenen in absolute cijfers 6 2. Het relatieve belang van aanvullende pensioenen 9 Deel 2. Het Belgische pensioenlandschap in De wettelijke pensioenen Het werknemerspensioen Het pensioenstelsel van de zelfstandigen De tweede pensioenpijler Werknemers Zelfstandigen De derde pensioenpijler 22 Deel 3. De wettelijke pensioenen sinds De werknemerspensioenen hervormd Het streven naar een financieel evenwicht Financiële onevenwichten Stijgende uitgaven Relatieve daling van de ontvangsten De tering naar de nering en omgekeerd Determinanten van de het stijgende uitgavenvolume Het debat repartitie-kapitalisatie en het privatiseringsdebat Het financieel evenwicht op lange termijn De verzekeringsgedachte doorbroken Naar een gelijke behandeling van mannen en vrouwen Het debat omtrent de pensioenleeftijd De welvaartsvastheid van het wettelijk pensioen Het pensioenstelsel van de zelfstandigen hervormd Het streven naar een financieel evenwicht Financiële onevenwichten Herstel van het evenwicht Determinanten van het stijgende uitgavenvolume Naar een proportioneel en substantieel pensioen Gelijke behandeling van mannen en vrouwen Harmonisering van de stelsels 42 2
3 Deel 4. De aanvullende pensioenen sinds Factoren Sociaal beleid in een geglobaliseerde context Behoefte aan bijkomende pensioenopbouw Flexibilisering en pensioen als employee benefit Het driepijlermodel De aanvullende pensioenen gereglementeerd De tweede pensioenpijler Werknemers Overzicht Krachtlijnen Zelfstandigen De derde pensioenpijler Een nieuwe vorm van (aanvullende) pensioenvoorziening: het pensioensparen De evolutie op het vlak van de individuele levensverzekering 64 Deel 5. Besluit: naar een nieuw pensioenlandschap 66 3
4 Lijst van grafieken Lijst van tabellen 4
5 Inleiding Dit rapport vormt de neerslag van de tweede onderzoeksfase van het DWTC-project Onzichtbare pensioenen in België. De doelstellingen en structurering van dit project zijn uitvoering beschreven in een eerder rapport getiteld Onzichtbare pensioenen in België en andere OESO-landen. 1 Hier dient enkel herhaald te worden hoe een correcte analyse van de insider - outsider problematiek in de aanvullende pensioensector nood heeft aan een grondige beschrijvende basis. Deze noodzaak ligt aan de basis van de eerste twee verslagen. Het verschil tussen het vorige en onderhavig verslag bestaat uit het tijdsperspectief dat wordt gehanteerd. De eerste fase hanteerde een statisch perspectief en beoogde een doorsnede te bieden van het Belgische pensioenlandschap anno In de tweede fase wordt de pensioenproblematiek benaderd vanuit een dynamisch perspectief. De aandacht gaat uit naar de krachtlijnen in de ontwikkeling van het Belgische pensioenlandschap sinds het begin van de jaren 80. Dat in de laatste decennia het belang van aanvullende pensioenvoorzieningen enorm is toegenomen, wordt als een vaststaand feit beschouwd. Een eerste deel stelt zich als doel na te gaan in hoeverre deze bewering met harde cijfers kan gestaafd worden. De evolutie van de aanvullende pensioenen sinds 1980 zal zowel absoluut als relatief ten opzichte van de wettelijke pensioenen bekeken worden. In een tweede deel komt het pensioenlandschap zoals het er in 1980 uitzag aan bod. Dit behelst zowel de wettelijke als de aanvullende pensioenvoorzieningen. De evolutie van de wettelijke pensioenregelingen sinds 1980 wordt in een derde deel besproken. Eenzelfde evolutie, maar dan van de aanvullende pensioenregelingen maken onderwerp uit van het vierde deel. Daarin besteden we aandacht aan de verschillende maatschappelijke en juridische factoren die aan de basis liggen van de geschetste veranderingen. Tot besluit wordt in het vijfde deel een synthese gemaakt van de bevindingen uit deze tweede fase. 1 J. BERGHMAN, B. VAN BUGGENHOUT, G. GIESELINK, H. PEETERS, en V. VAN GESTEL, Onzichtbare pensioenen in België en andere OESO-landen
6 Deel 1. De evolutie van het pensioenlandschap in cijfers Dat het belang van aanvullende sociale verzekeringen in het algemeen en van aanvullende pensioenen in het bijzonder de laatste decennia is toegenomen, wordt algemeen aangenomen. In deze paragraaf wordt getracht deze gemeenplaats aan de hand van een aantal cijfergegevens nauwkeuriger te duiden. In de eerste plaats wordt getracht de evolutie van de aanvullende pensioenvoorzieningen in absolute cijfers weer te geven. Daartoe wordt vooreerst de evolutie onderzocht van het premie-incasso en de reserves die worden aangelegd ter dekking van aanvullende pensioenverplichtingen. Ook wordt nagegaan in welke mate er gegevens beschikbaar zijn omtrent het aantal deelnemers aan en begunstigden van een aanvullende pensioenregeling. In een tweede paragraaf worden de ontwikkelingen in de aanvullende pensioensector afgezet tegen de evolutie in de wettelijke sector. Hiertoe worden zowel reserves als premies van de aanvullende pensioenen uitgedrukt in percentages van de uitgaven aan wettelijke pensioenen. 1. Aanvullende pensioenen in absolute cijfers Grafiek 1 geeft een overzicht van het premie-incasso op het vlak van de aanvullende pensioenregelingen. Deze gegevens zijn gebaseerd op de jaarverslagen van de Controledienst voor Verzekeringen en de Beroepsvereniging der Verzekeringsondernemingen. Het is pas vanaf 1986 dat op dit vlak een accuraat beeld kan gevormd worden omdat slechts vanaf dan afzonderlijke gegevens beschikbaar zijn voor individuele verzekeringen en groepsverzekeringen. Voor de pensioenfondsen zijn er slechts gegevens beschikbaar vanaf boekjaar Dit verklaart de sterke stijging van het totale incasso in De jaren voordien zijn in deze grafiek dus ondergewaardeerd. De evolutie vertoont duidelijk een stijgende trend, in hoofdzaak vanaf De stijging is zowel merkbaar bij de collectieve (groepsverzekeringen en pensioenfondsen) als bij de individuele regelingen. Tussen 1988 en 1998 steeg het incasso van de collectieve regelingen van 0.98% tot 1,46% van het B.B.P. De stijging bij de individuele levensverzekering is echter veel meer uitgesproken, voornamelijk vanaf Het premie-incasso van de individuele levensverzekering als percentage van het BBP is verviervoudigd tussen 1994 en De cijfers met betrekking tot de pensioenfondsen dienden echter te worden aangepast. In de statistieken van de C.D.V. vertonen het premie-incasso en de reserves van de private voorzorgsinstellingen in het jaar 1995 een zeer forse groei. Dit is enerzijds te wijten aan de oprichting van het pensioenfonds voor het rustpensioen van het statutair personeel van de N.V. van publiek recht Belgacom. Dit pensioenfonds beheert met ingang van 1995 het wettelijk pensioen van de statutaire personeelsleden van Belgacom en hoort dus niet thuis bij de bespreking van de evolutie van de aanvullende voordelen. De gegevens van het Belgacom-pensioenfonds werden dan ook uit de statistieken betreffende de private voorzorgsinstellingen verwijderd. De tweede reden voor de forse premie- en reservegroei is te wijten aan het feit dat sedert 1995 ook de Voorzorgskas voor Geneesheren aan de controle van de C.D.V. werd onderworpen en mee werd opgenomen in de statistieken betreffende de private voorzorgsinstellingen. Ook de gegevens met betrekking tot deze instelling dienden uit de algemene statistieken te worden verwijderd. 6
7 Grafiek 1: Premie-incasso aanvullende pensioenregelingen in % van het BBP (België, ) Individuele levensverzekering Groepsverzekering en pensioenfonds Totaal Bron: eigen grafiek op basis van CDV- en BVVO-statistieken. Een vergelijkbaar beeld is terug te vinden in Grafiek 2, die de evolutie van de reserves weergeeft. De globale reserve als percentage van het BBP is tussen 1982 en 2000 verdrievoudigd. Tot 1998 oversteeg de reserve van de collectieve contracten de globale reserve van de individuele levensverzekeringen. Vanaf 1999 echter resulteerde het gestegen premievolume bij de individuele levensverzekeringen in de jaren voordien voor het eerst in een hogere reserve. Het blijkt dus dat zowel de individuele als collectieve pensioenvorming de afgelopen twintig jaar zijn toegenomen. De grootste stijging is nochtans merkbaar op het vlak van de individuele levensverzekering. De toename daar is vooral een fenomeen van de laatste vijf à zes jaar. Of het gestegen premie- en reservevolume bij pensioenfondsen en groepsverzekeringen correspondeert met een toename in het aantal aangeslotenen kan worden verondersteld, maar kan voorlopig niet op adequate wijze aan de hand van cijfermateriaal worden gestaafd. De C.D.V. beschikt weliswaar over cijfers met betrekking tot het aantal aangeslotenen, maar slechts vanaf Bovendien is het niet duidelijk welke waarde dient gehecht te worden aan deze cijfers omwille van mogelijke dubbeltellingen. 7
8 Grafiek 2: Reserves aanvullende pensioenregelingen in % van het BBP (België, ) Totaal Individuele levensverzekering Groepsverzekering / pensioenfonds Bron: eigen grafiek op basis van CDV- en BVVO-statistieken. Wel zijn er gegevens beschikbaar in verband met het aantal begunstigden van een aanvullend voordeel. Deze cijfers worden jaarlijks opgetekend door het R.I.Z.I.V. bij de vaststelling van de R.I.Z.I.V.-bijdragen op pensioenen en aanvullende voordelen. Het gaat echter om geaggregeerde cijfers die geen verdere opsplitsing tussen pensioenstelsels of types aanvullende voordelen toelaten. De resultaten zijn weergegeven in Grafiek 3. Deze grafiek geeft het aantal personen met een aanvullend pensioen weer, uitgedrukt als een percentage van het totaal aantal pensioentrekkers. Het gaat daarbij zowel om werknemerspensioenen, pensioenen van zelfstandigen als om ambtenarenpensioenen. Wat de aanvullende pensioenen betreft hebben de cijfers van het R.I.Z.I.V. in principe betrekking op de pensioenstelsels die in deze studie worden gecatalogeerd onder de tweede pensioenpijler. Het gaat om collectieve ondernemingspensioenen (groepsverzekeringen en pensioenfondsen), individuele ondernemingspensioenen, het vrij aanvullend pensioen (zelfstandigen) en (in principe) pensioenen uitgekeerd door één van de pensioenkassen voor zelfstandigen. Grafiek 3 wijst duidelijk op een sterke toename van het aandeel gepensioneerden die (tevens) een aanvullend pensioen ontvangen (of ontvingen in geval van een uitkering in kapitaal). Tussen 1980 en 1998 nam hun aandeel toe van ongeveer 7% tot bijna 20%. De waarde van deze vaststelling dient uiteraard te worden genuanceerd. Deze cijfers betreffen immers de actueel gepensioneerden en weerspiegelen derhalve de toestand op het vlak van de aanvullende pensioenen in het verleden. 8
9 Grafiek 3: Aantal personen met een aanvullende pensioenuitkering als percentage van het totaal aantal pensioentrekkers (België, ) Bron: eigen grafiek op basis van gegevens RIZIV (interne nota RIZIV. Statistieken inzake de pensioenen en/of aanvullende voordelen ( )). 2. Het relatieve belang van aanvullende pensioenen Het toegenomen absolute belang van de aanvullende pensioenvoorzieningen zegt nog niets over het belang van de aanvullende pensioenen in het geheel van de pensioenvorming. Het relatieve belang wordt hier nagegaan door de cijfers met betrekking tot de groepsverzekeringen en pensioenfondsen te vergelijken met gegevens betreffende de uitgaven in het wettelijk pensioenstelsel voor werknemers. Opnieuw zij vermeld dat een accurate vergelijking slechts mogelijk is vanaf het jaar 1988, omdat voor de jaren voordien de pensioenfondsen niet mee in rekening kunnen worden gebracht. De resultaten van deze vergelijking zijn weergegeven in de grafieken 4 en 5. In grafiek 4 wordt het premie-incasso van groepsverzekeringen en pensioenfondsen uitgedrukt als een percentage van de uitgaven van het wettelijk werknemerspensioen. Wat de wettelijke pensioenen betreft wordt met de uitgaven gewerkt omdat de inkomsten van de pensioensector sedert de invoering van het Globaal Beheer niet meer vaststaan. Aangezien het wettelijk pensioenstelsel van de werknemers echter functioneert op basis van repartitie kan worden verondersteld dat de uitgaven van een bepaald jaar het spiegelbeeld vormen van de inkomsten in dat jaar. Door de premies voor de aanvullende stelsels uit te drukken als een percentage van de uitgaven van het wettelijk stelsel kan derhalve worden nagegaan hoe de verhouding van de pensioenbestedingen tussen wettelijke en aanvullende stelsels evolueert. Zoals blijkt uit grafiek 4 verloopt deze evolutie in het voordeel van de aanvullende stelsels. Waar het percentage in 1988 omstreeks 20% bedroeg, 9
10 was dit in 1998 opgelopen tot omstreeks 30%. Met andere woorden: waar in 1988 voor elke 100 frank wettelijk pensioen 20 frank werd besteed aan de vorming van een aanvullend pensioen is deze besteding in 1998 opgelopen tot 30 frank. Grafiek 4: Premies in % van totale uitgaven wettelijke pensioenen (België, ) Bron: eigen grafiek op basis van statistieken van het CDV, het BVVO en de Rijksdienst voor pensioenen. Grafiek 5 geeft het resultaat weer van dezelfde oefening, maar waarbij werd gebruik gemaakt van de reserves in plaats van het premie-incasso. De evolutie verloopt in grote lijnen hetzelfde als in grafiek 4, met het verschil dat de stijgende lijn ook na 1998 wordt doorgetrokken. Dit hoeft ook niet te verbazen en 2000 waren immers sterke beursjaren waardoor de reserve bleef aangroeien, ook zonder sterke stijging van de premie-ontvangsten. Dit gestegen relatieve belang van de collectieve aanvullende pensioenen weerspiegelt vanzelfsprekend het gestegen premie-incasso en de gestegen reserve, zoals werd vastgesteld onder punt 1 van dit deel. Nochtans was die stijging minder spectaculair dan soms wordt aangenomen. Daarom dient ook gekeken te worden naar de evolutie op het vlak van het wettelijk pensioen. Deze komt verderop aan bod. 10
11 Grafiek 5: Reserves in % van totale uitgaven wettelijke pensioenen (België, ) Bron: eigen grafiek op basis van statistieken van het CDV, het BVVO en de Rijksdienst voor pensioenen. 11
12 Deel 2. Het Belgische pensioenlandschap in 1980 Wanneer een hedendaagse beschrijving van een pensioenstelsel wordt gegeven, wordt deze beschrijving doorgaans opgebouwd aan de hand van de theorie van de drie pijlers. De eerste pijler wordt gevormd door de wettelijke pensioenen, welke verplicht zijn voor alle ingezetenen of alle werknemers. Ze omvat al de pensioenregelingen die door de overheid worden georganiseerd en waarbij de financiële stromen worden gecontroleerd door publieke instituties. Tot de tweede en derde pijler behoren die pensioenregelingen waarbij de relevante financiële stromen worden gecontroleerd door private instituties en waarbij de overheid veelal op onrechtstreekse wijze tussenbeide komt. De pensioenen van de tweede pijler worden georganiseerd op het niveau van de onderneming de bedrijfstak of de beroepsgroep. De derde pensioenpijler tenslotte onderscheidt zich van de tweede pijler doordat ieder individu, ongeacht zijn professioneel statuut, hieraan vrij kan deelnemen 3. Ze omvat die pensioenvoorzieningen, die weliswaar door de overheid werden gereglementeerd, maar waarvoor het initiatief volledig bij het individu ligt. Het gaat in hoofdzaak om vormen van lange-termijn-sparen zoals een individuele levensverzekering en pensioensparen. Hoewel er ook in 1980 reeds verschillende producten bestonden die vandaag tot de tweede of de derde pensioenpijler zouden worden gerekend (groepsverzekering, pensioenfonds, individuele levensverzekering), werd de term pensioen in hoofdzaak voorbehouden aan de wettelijke pensioenen. Niettemin zullen deze pensioenvoorzieningen hier ten behoeve van de systematiek onder de noemers tweede en derde pijler worden gevat. 1. De wettelijke pensioenen Net als vandaag bestonden er in 1980 in België drie grote wettelijke pensioenstelsels, die verbonden waren met de drie belangrijkste professionele statuten, het stelsel van de werknemers, het stelsel van de zelfstandigen en het stelsel van de ambtenaren. De eerste twee worden hieronder nader toegelicht. Zoals beargumenteerd in het voorafgaande rapport 4 blijft het stelsel van de ambtenaren buiten beschouwing. 3 De afbakening en definiëring van de verschillende pijlers waren onderwerp van het eerste tussentijds rapport. J. BERGHMAN, B. VAN BUGGENHOUT, G. GIESELINK, H. PEETERS en V. VAN GESTEL, Onzichtbare pensioenen in België en andere OESO-landen. 2001, Idem,
13 1.1. Het werknemerspensioen De wettelijke basis voor het pensioenstelsel van de werknemers werd gelegd door het K.B. nr. 50 van 24 oktober 1967 en het K.B. van 21 december Beide K.B. s zijn ook thans nog van kracht. Het pensioenstelsel van de werknemers is geconcipieerd als een sociale verzekering. Dit betekent dat er een verband bestaat tussen de omvang van de pensioenprestaties en de omvang van de betaalde bijdragen. Dit verband tussen de bijdragen en de uitkeringen wordt gelegd op basis van het loon van de werknemer. Zowel bijdragen als uitkeringen worden immers berekend op het loon. Het loongerelateerde rustpensioen sluit op die manier aan bij de opvatting dat het pensioen ervoor moet zorgen dat de levensstandaard van de betrokkene na de pensionering (min of meer) op hetzelfde peil gehandhaafd blijft. Hoewel het K.B. nr. 50 een pensioenregeling had ingevoerd die van toepassing was op alle werknemers, bleven er toch nog een aantal belangrijke verschillen bestaan tussen de twee belangrijkste groepen werknemers, de arbeiders en de bedienden 6. Naast een aantal berekeningstechnische aspecten betrof het belangrijkste verschil het bestaan van een loongrens voor bedienden. Deze loongrens speelde zowel aan de kant van de bijdragen als aan de kant van de prestaties. De bijdrage voor de pensioensector werd slechts geheven op het gedeelte van het loon dat de loongrens niet overschreed. Aan de andere kant werd ook het pensioen slechts berekend op het gedeelte van het loon beneden de loongrens 7. Voor arbeiders bestond er geen loongrens, noch aan de zijde van de bijdragen, noch aan de zijde van de prestaties. Voor zover de loongrens voor de berekening van de uitkeringen dezelfde is als voor de berekening van de bijdragen, deed het bestaan van die grens echter niets af aan het verzekeringsprincipe. De verzekerde prestaties werden enerzijds wel beperkt, maar anderzijds worden ook de premies op deze beperkte prestatie afgestemd. Het genot van een rustpensioen was (net als vandaag) onderworpen aan de vervulling van een drievoudige voorwaarde. Vooreerst diende de betrokkene de pensioengerechtigde leeftijd te hebben bereikt. De pensioenleeftijd was verschillend voor mannen en vrouwen. Voor vrouwen bedroeg de pensioengerechtigde leeftijd 60 jaar. Voor mannen werd de pensioenleeftijd vastgelegd op 65 jaar 8. Er bestond zowel voor mannen als vrouwen een mogelijkheid om de ingangsdatum van het pensioen met 5 jaar te vervroegen. Deze mogelijkheid was financieel evenwel weinig interessant. Voor elk jaar vervroeging werd het pensioen met 5% verminderd 9. Onder druk van de economische crisis waren er daarnaast diverse mechanismen ingesteld die werknemers moesten toelaten de arbeidsmarkt vroegtijdig te verlaten. De belangrijkste van die stelsels met name de brugpensioenen - maakten echter formeel geen deel uit van de pensioensector, maar behoorden 5 K.B. nr. 50, 24 oktober 1967 betreffende de rust- en overlevingspensioenen voor werknemers, B.S., 27 oktober 1967; K.B. 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, B.S., 16 januari Ook voor zeevarenden en mijnwerkers bleven nog tal van afzonderlijke regels bestaan. Hierop wordt verder niet ingegaan. 7 Art. 7 lid 3 K.B. nr. 50 (1980). 8 Art. 4 1 K.B. nr. 50 (1980). 9 Art. 5 K.B. nr. 50 (1980). 13
14 tot de sector van de werkloosheid. Niettemin waren ook in de pensioenregeling een aantal maatregelen voorzien die de vroegtijdige pensionering bevorderden. Zo was er een mogelijkheid om een rustpensioen zonder vermindering te verkrijgen vanaf de leeftijd van 64 voor werknemers die een loopbaan konden aantonen van 45 jaar en voor werknemers die een bijzonder ruw of gevaarlijk beroep hadden uitgeoefend 10. De tweede voorwaarde had betrekking op de stopzetting van de beroepsbezigheden. De betrokkene verkreeg slechts recht op een rustpensioen indien hij de beroepsarbeid had stopgezet. Enkel een beperkte professionele bezigheid stond de toekenning van het rustpensioen niet in de weg 11. De derde voorwaarde betrof de verblijfsvoorwaarde. Het rustpensioen kon enkel worden toegekend op voorwaarde dat de gerechtigde werkelijk in België verbleef. Voor Belgen was deze verblijfsvoorwaarde echter reeds geruime tijd afgeschaft 12. Het rustpensioen werd berekend op basis van drie hoofdvariabelen: het loon, de lengte van de beroepsloopbaan en de gezinssituatie 13. Centraal in de berekening van het pensioen stond het loon van de werknemer. In principe werd rekening gehouden met de werkelijke lonen van de werknemer. De gegevens omtrent deze lonen werden bijhouden door de ASLK op een individuele rekening op naam van de werknemer. Voor de arbeiders gebeurde dit al sedert 1955, voor de bedienden sedert Omdat met betrekking tot de jaren voordien geen individuele loongegevens bekend waren, hield men rekening met forfaitaire lonen, die sterk achterbleven bij de werkelijke lonen. De verzekeringsgedachte waarop het pensioenstelsel was gebaseerd, werd verzacht door het bestaan van gelijkgestelde periodes, met name die periodes waarin de betrokkene niet tewerkgesteld was en waarin hij bijgevolg ook geen bijdragen betaalde maar die wel in aanmerking genomen werden voor de berekening van het pensioen, zoals arbeidsongeschiktheid en onvrijwillige werkloosheid. Voor dergelijke periodes werd rekening gehouden met een fictief loon. Op het loon van elk jaar werd vervolgens een breuk toegepast. Voor de mannen bedroeg deze breuk 1/45, voor de vrouwen 1/40. Op die manier werd een volledig pensioen bereikt na 40 jaar of 45 jaar naargelang het een vrouw of een man betrof. De ongelijke pensioenleeftijd voor mannen en vrouwen correspondeerde derhalve met een ongelijke berekening van het pensioen. Er werd geen rekening gehouden met loopbaanjaren die de volledige loopbaan overschreden, met dien verstande dat in dat geval geen rekening gehouden werd met de minst voordelige loopbaanjaren. Op de som van al deze pensioenaanspraken werd tenslotte nog een percentage toegepast in functie van de gezinssituatie van de betrokkene. Voor de gezinshoofden werknemers van wie de echtgenote geen beroeps- of vervangingsinkomsten genoot werd het pensioen berekend aan 10 Over deze en andere maatregelen die de vervroegde uittreding van oudere werknemers aanmoedigden zie: D. SIMOENS, "Verlaging van de pensioenleeftijd: juridische aspecten", in X., Verlaging van de pensioenleeftijd, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1983, Art. 25 K.B. nr. 50 (1980) en Art. 64 K.B. 21 december 1967 (1980). De regeling terzake verschilde destijds op een aantal vlakken vrij grondig van de actueel geldende reglementering. Op deze problematiek wordt niet verder ingegaan. Voor een historische overzicht van de 'toegelaten arbeid', zie: J. DE CLERCK, "De gevolgen van de uitoefening van een activiteit en het genot van een sociale uitkering op het pensioen", B.T.S.Z., 1987, Art. 65 K.B. 21 december 1967 (1980). 13 Art K.B. nr. 50 (1980). 14
15 75%. Het gezinspensioen was enkel voorbehouden aan mannelijke werknemers. Eventuele vrouwelijke gezinshoofden konden er geen aanspraak op maken. Al de andere begunstigden vrouwen en mannelijke niet-gezinshoofden verkregen een rustpensioen berekend aan 60%. Sedert de invoering van het K.B. nr. 50 werd door het indexeringsmechanisme voorzien in inflatiebestendige pensioenen. De indexering werd toegepast op de lonen waarop het pensioen werd berekend, alsook op de lopende pensioenen 14. De inflatiebestendigheid vormde één van de grote verworvenheden van het repartitiestelsel ten opzichte van de vroegere kapitalisatiestelsels. In 1973 was bovendien een mechanisme ingevoerd dat de pensioenen koppelde aan de evolutie van de welvaart. Daartoe werden de lonen waarop de pensioenen werden berekend alsook de pensioenen zelf jaarlijks aangepast met een door de koning vast te stellen coëfficiënt welke de stijging van het welvaartspeil diende te weerspiegelen 15. Onder druk van de slechte staat van de openbare financiën werd echter in de jaren net voor 1980 geleidelijk van dit mechanisme afgestapt. De herwaardering van de lonen werd niet meer toegepast voor de loopbaanjaren gelegen na 1975 en voor de pensioenen werd de automatische herwaardering vervangen door eenmalige verhogingen 16. Het K.B. nr. 50 had een pensioenstelsel ingevoerd dat exclusief werd gefinancierd op basis van repartitie. De oude kapitalisatiestelsels werden voor de toekomst afgeschaft en beperkten zich verder tot het beheren en uitkeren van de reserves die op dat ogenblik reeds waren opgebouwd. Het nieuwe omslagstelsel berustte in hoofdzaak op twee financieringsbronnen: de sociale bijdragen en de rijkstoelagen. De rijkstoelage viel uiteen in twee delen, een organieke toelage en een compenserende toelage. Deze laatste diende de pensioenaanspraken van de werklozen, die geen bijdragen betaalden, te financieren 17. Het aandeel van de overheidsfinanciering in het totale budget van pensioensector bedroeg in 1980 circa 18% 18. De sociale bijdragen werden gedragen door de werkgevers en de werknemers. De werkgeverbijdrage voor de pensioensector bedroeg in % van het brutoloon, de werknemersbijdrage bedroeg 6%. Bij de bedienden werd de bijdrage zoals gezegd enkel geheven op het gedeelte van het loon beneden de loongrens Het pensioenstelsel van de zelfstandigen Het pensioenstelsel voor zelfstandigen werd ingevoerd door het K.B. nr. 72 van 10 november Zoals het bestond in 1980, verschilde het stelsel van de zelfstandigen op een aantal 14 Art. 29 K.B. 1 en 2 en art. 29 bis 1 en 2 K.B. nr Wet 28 maart 1973 tot verhoging van de werknemerspensioenen en tot invoering van een mechanisme waardoor het bedrag van de pensioenen wordt aangepast aan de evolutie van het algemeen welzijn, B.S., 30 maart R. MASYN, "Pensioenen werknemers", in J. VAN LANGENDONCK (ed.), Recente ontwikkelingen van de sociale zekerheid , Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1981, R. MASYN, "Pensioenen werknemers", in J. VAN LANGENDONCK (ed.), Recente ontwikkelingen van de sociale zekerheid , Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1981, J. BERGHMAN, H. PEETERS en J. VRANCKEN. Statistical Time Series and Belgian Welfare State development. (forthcoming). 19 K.B. nr. 72, 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, B.S., 14 november 1967, err., B.S., 25 januari
16 vlakken fundamenteel van dat van de werknemers. Het werknemersstelsel was zoals gezegd gebaseerd op de gedachte van de sociale verzekering. De uitkeringen stonden daarbij in functie van de loopbaan en van het verdiende loon. Dit was niet het geval bij het stelsel van de zelfstandigen. Het zelfstandigenpensioen stond weliswaar in functie van de lengte van de beroepsloopbaan, maar hield geen verband met de gestorte bijdragen en de beroepsinkomsten. Er werd slechts rekening gehouden met twee factoren, de lengte van de beroepsloopbaan en de gezinssituatie van de zelfstandige. Het rustpensioen van de zelfstandigen werd berekend op basis van een forfaitair basisbedrag. De hoogte van dit forfait was enkel afhankelijk van de gezinssituatie van de betrokkene. Het forfait voor een alleenstaande bedroeg 80% van het forfait voor een gezinshoofd. Net als bij de werknemers was het rustpensioen aan het gezinstarief voorbehouden aan mannelijke begunstigden. Vrouwelijke zelfstandigen bekwamen steeds het pensioen aan het tarief van alleenstaande 20. Het pensioen werd vervolgens bekomen door op dit forfaitair basisbedrag een breuk toe te passen, die werd berekend op basis van de beroepsloopbaan als zelfstandige. Zoals bij de werknemers werd ook bij de zelfstandigen een verschillende berekeningswijze gehanteerd voor mannen een vrouwen. Vrouwen bereikten een volledige loopbaan (wat overeenstemde met het volledige forfait) na 40 jaar, mannelijke zelfstandigen na een loopbaan van 45 jaar 21. De eerste drie toekenningsvoorwaarden voor het pensioen waren grosso modo dezelfde als in het stelsel van de werknemers. De pensioengerechtigde leeftijd bedroeg 65 jaar voor de mannen en 60 jaar voor de vrouwen. Ook hier bestond de mogelijkheid om de ingang van het pensioen met maximaal 5 jaar te vervroegen. In dat geval werd het pensioen verminderd met 5% per jaar vervroeging 22. De twee andere toekenningsvoorwaarden uit het stelsel van de werknemers waren eveneens terug te vinden in het wettelijk pensioen van de zelfstandigen. Om in aanmerking te komen diende de betrokkene in principe elke beroepsarbeid te hebben gestaakt en diende hij in België te verblijven. Een vierde en laatste toekenningsvoorwaarde gold specifiek voor het stelsel van de zelfstandigen. Het betrof een onderzoek naar de bestaansmiddelen. Deze voorwaarde hield in dat het pensioen slechts werd toegekend in de mate de zelfstandige over onvoldoende bestaansmiddelen beschikte. De beschikbare bestaansmiddelen die een zekere grens overschreden werden daartoe van het (basis)pensioenbedrag afgetrokken. Deze voorwaarde werd evenwel sedert 1970 gradueel afgebouwd. Voor de meeste nieuw gepensioneerde zelfstandigen was het onderzoek naar de bestaansmiddelen in 1980 niet meer van belang 23. Ook het pensioenstelsel van de zelfstandigen berustte op het omslagstelsel. Het pensioen werd gefinancierd op basis van (verplichte) bijdragen vanwege de zelfstandigen en overheidstoelagen. Het aandeel van de overheidstoelagen in de financiering lag evenwel gevoelig 20 Art. 9 K.B. nr. 72 (1980). 21 Art. 16 en 16bis K.B. nr. 72 (1980). 22 Art. 3 1 K.B. nr. 72 (1980). 23 Art. 20 K.B. nr. 72 en art. 91 quarter K.B. 22 december 1967 houdende het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, B.S., 10 januari 1968 (1980). Zie: J. BERGHMAN, "Wettelijke pensioenvoorzieningen", De Verzekeringswereld, 1982, 660 en
17 hoger dan in het stelsel van de werknemers. In 1980 werd 46% van de pensioenuitgaven gefinancierd vanuit de algemene middelen De tweede pensioenpijler 2.1. Werknemers Wat de aanvullende werknemerspensioenen betreft, lag het zwaartepunt net als vandaag bij de ondernemingspensioenen. Daarnaast bestonden er ook toen reeds een aantal sectorale pensioenstelsels. Het belang daarvan was echter zeer beperkt. Bovendien kenden de sectorale stelsels een vrij verdoken bestaan en waren ze nauwelijks of niet wettelijk omkaderd. In wat volgt wordt daarom alleen aandacht besteed aan de ondernemingspensioenen. De regelgeving op het vlak van aanvullende pensioenen was in 1980 nog vrij beperkt. Er bestond geen wetgeving die de tweede pensioenpijler als geheel reglementeerde. De toepasselijke regels waren verspreid over verschillende wettelijke bronnen. Bovendien waren er afzonderlijke regels van toepassing naargelang de instelling die de pensioenregeling uitvoerde. De regelgeving beperkte zich hoofdzakelijk tot twee rechtstakken: het verzekeringsrecht enerzijds en het fiscaal recht anderzijds. De meeste pensioenvoorzieningen op het niveau van de onderneming waren collectieve groepsgewijze voorzieningen, met name regelingen die van toepassing zijn op het gehele personeel of op één of meerdere personeelscategorieën. Het initiatief ging daarbij uit van de werkgever. De werkgever besliste of er al dan niet een aanvullend pensioenstelsel zou worden ingevoerd en voor welke personeelscategorieën het stelsel zou gelden. Collectief onderhandelde regelingen komen in België traditioneel nauwelijks voor. Er werd een onderscheid gemaakt tussen twee hoofdtypes van pensioentoezeggingen, het type te-bereiken-doel en het type vaste-bijdragen. In het eerste geval beloofde de werkgever aan de aangeslotenen een bepaalde pensioenprestatie. Die kon bestaan uit een vast bedrag, maar meestal werd gestreefd naar een bepaald percentage van het gemiddeld loon of van het eindloon. Bij een pensioenplan van het type vaste bijdragen beperkte de werkgever zich tot de betaling van een vastgestelde bijdrage en ging hij geen verbintenis aan met betrekking tot het uiteindelijke pensioen. Het pensioen dat uiteindelijk werd bekomen, was niets anders dan de gekapitaliseerde waarde van de gestorte bijdragen. De meeste pensioenplannen in 1980 waren van het type tebereiken-doel 25. De pensioenplannen voorzagen in de uitbetaling van het pensioenvoordeel op of vanaf een in het reglement bepaalde pensioenleeftijd. Bij de vaststelling van die pensioenleeftijd werd zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de wettelijke pensioengerechtigde leeftijd. De meeste 24 J. DE COCK, "De pensioenproblematiek: elementen bij een actueel debat", CEPESS-bladen, 1984, nr. 4, Over het onderscheid vaste bijdragen / te bereiken doel, zie: M. ROTTIERS, Pensioenstelsels II: De extra-wettelijke bedrijfspensioenregeling, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1989,
18 pensioenregelingen voorzagen dan ook in een verschillende pensioengerechtigde leeftijd voor mannen en vrouwen, 65 voor mannen en 60 jaar voor vrouwen 26. Voor de uitvoering van de pensioentoezegging beschikte de werkgever in hoofdzaak over twee alternatieven. Het eerste bestond in het afsluiten van een groepsverzekeringscontract bij een verzekeringsonderneming, het tweede bestond in de oprichting van een eigen pensioenfonds. De groepsverzekering had in België reeds een lange traditie. De eerste groepsverzekeringen doken op omstreeks De eerste grote bloei van de groepsverzekeringen kwam er tijdens WOII, toen groepsverzekeringspremies een handig middel vormden om de opgelegde loonmatiging te omzeilen 27. Een belangrijk deel van de in 1980 van toepassing zijnde reglementering dateerde trouwens uit die periode 28. Daarnaast waren de verzekeringsondernemingen onderworpen aan de Controlewet van Verzekeringsondernemingen die als zodanig erkend wensten te worden, dienden vooraf door de koning te worden toegelaten. Om die toelating te bekomen, diende de onderneming aan te tonen over voldoende waarborgen te beschikken om de aangegane verbintenissen te kunnen nakomen. De financiering van de groepsverzekering was steeds gebaseerd op de techniek van individuele kapitalisatie. De controlereglementering legde daarbij minimumtarieven op en verplichtte de verzekeraars tot het aanleggen van de nodige voorzieningen alsook een solvabiliteitsmarge. Ook de keuze van de dekkingswaarden was gereglementeerd 30. Op financieel en verzekeringstechnisch vlak was de groepsverzekering in 1980 dus reeds vrij goed omkaderd. Besliste een werkgever tot het afsluiten van een groepsverzekering dan moest een voorzorgsreglement worden opgesteld, waarin de rechten en plichten van de werkgever en de aangeslotenen waren neergelegd. Het reglement diende verplicht te bepalen dat de aansluiting bij de groepsverzekering verplicht was voor alle nieuwe personeelsleden die aan de aansluitingsvoorwaarden voldeden 31. Elk reglement diende vooraf door de Controledienst voor verzekering te worden goedgekeurd. In tegenstelling tot de groepsverzekeringen waren de pensioenfondsen in 1980 nauwelijks gereglementeerd. Zij vielen wel onder het toepassingsgebied van de Controlewet, maar de uitvoeringsbesluiten die de toepassing van die wet ten aanzien van de pensioenfondsen moesten verzekeren, ontbraken vooralsnog. Dit betekende dat pensioenfondsen in de praktijk aan geen enkele reglementering waren onderworpen. De hierboven aangehaalde controlemechanismen en financiële voorschriften, die golden in het kader van een groepsverzekering, waren niet van toepassing op de pensioenfondsen. Vooreerst bestond er geen verplichting tot het oprichten van een afzonderlijke rechtspersoon. Vele pensioenfondsen in 1980 waren interne pensioenfondsen, 26 Idem, M. DIERCKX en M. ROUHART, "Aspecten van de groepsverzekering in België", De verzekeringswereld, 1982, De belangrijkste regels betreffende de groepsverzekering waren vervat in: Wet 25 juni 1930 betreffende de controle op de levensverzekeringsondernemingen, B.S. 18 juli 1930; K.B. 17 juni 1931 houdende de algemene verordening betreffende het toezicht op de levensverzekeringsondernemingen, B.S., 21 juni 1931; Circulaires nr. 57 van 19 mei 1942 en nr. 63 van 1 december 1942 van het ministerie van arbeid en sociale voorzorg. 29 Wet 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, B.S., 29 juli Zie: M. DIERCKX en M. ROUHART, "Aspecten van de groepsverzekering in België", De verzekeringswereld, 1982, M. ROUHART, "Nieuwe voorschriften inzake groepsverzekering", De verzekeringswereld, 1986, september,
19 in die zin dat de pensioengelden niet werden afgescheiden van het ondernemingsvermogen. Dit hield uiteraard de nodige risico's in. In geval van een faillissement bijvoorbeeld kregen de pensioengelden geen bevoorrecht statuut en behoorden zij tot het gemeenschappelijke onderpand van alle schuldeisers. Ook op het vlak van de gehanteerde financieringstechniek ontbrak de nodige reglementering. Dit resulteerde in een grote verscheidenheid. Sommige fondsen fungeerden op basis van kapitalisatie, andere op een vorm van repartitie en nog andere op een combinatie van beiden. Op fiscaal vlak werd (in grote lijnen) het E.E.T. (exemption, exemption, taxation)- principe gehuldigd. Dit principe houdt in dat de premiebetaling wordt vrijgesteld van belasting en ook op de bij de verzekeraar of fonds gevormde reserves wordt veelal geen belasting geheven. Pas op het ogenblik dat het pensioen wordt uitgekeerd vindt een effectieve taxatie plaats 32. De werkgeversbijdragen voor de vorming van een aanvullend pensioen werden aangemerkt als aftrekbare beroepskosten. Hierop bestond geen enkele kwantitatieve beperking in die zin dat er geen verband werd geëist tussen de hoogte van pensioenpremies en de hoogte van het loon. De uitkeringen werden aanzien als beroepsinkomsten die volledig belastbaar waren. Voor uitkeringen in kapitaal was echter voorzien in een afzonderlijk stelsel van aanslag. De kapitalen werden omgezet in fictieve jaarlijkse renten, die een vastgesteld aantal jaren bij het belastbaar inkomen dienden gevoegd te worden. Uitkeringen in rente waren steeds integraal belastbaar tegen het progressief tarief en daarom minder interessant 33. Op sociaalrechtelijk vlak waren de aanvullende ondernemingspensioenen niet of nauwelijks omkaderd. Vooreerst bestond er grote onduidelijkheid over de aard van het aanvullend pensioen. In de traditionele werkgeversvisie werd het aanvullend pensioen vooral beschouwd als een middel om werknemers aan de onderneming te binden. Dit hield in dat er in wezen slechts een verplichting bestond om het in het vooruitzicht gestelde pensioen ook werkelijk toe te kennen indien de betrokken werknemer op het ogenblik van de pensionering nog in dienst was bij die werkgever. De werknemers van hun kant beschouwden de rechten op het aanvullend pensioen als verworven, zodanig dat die rechten ook behouden bleven bij een vroegtijdig vertrek uit de onderneming 34. De reglementering op het vlak van de verworven rechten was verschillend voor groepsverzekeringen en pensioenfondsen. Bij groepsverzekeringen waren zowel de prestaties die overeenstemden met de werknemersbijdragen als degene die overeenstemden met de werkgeversbijdragen in principe onmiddellijk verworven. Wat de werkgeversbijdragen betrof bestonden er wel een aantal uitzonderingen, bijvoorbeeld bij ontslag wegens zware fout of bij vrijwillig ontslag na een korte dienstperiode J. BERGHMAN, B. VAN BUGGENHOUT, G. GIESELINK, H. PEETERS en V. VAN GESTEL, Onzichtbare pensioenen in België en andere OESO-landen. 2001, X., "Taxatie van extra-wettelijke pensioenen", Fiskoloog 1983, afl. 82, G. SINNESAEL en G. VERNAILLEN, "Standpunt van de Controledienst voor Verzekeringen", in S. FREDERICQ en J. ROGGE, Het onder controle brengen van de privé-pensioenfondsen in België, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, Idem. 19
20 Voor pensioenfondsen daarentegen bestond geen enkele reglementering op het vlak van verworven rechten, wat inhield dat in het pensioenreglement om het even wat kon worden bepaald. Vaak werd dan ook voorzien in lange verwervingsperiodes (5 tot 8 jaar) of was er helemaal geen sprake van verworven rechten. Tot dit laatste geval behoorden de zogenaamde voorwaardelijke toezeggingen, waarbij de werknemer een pensioen beloofd werd, bijvoorbeeld onder de voorwaarde dat de onderneming op dat ogenblik over voldoende middelen zou beschikken 36. Zoals gezegd behoorde de invoering van een pensioenstelsel tot de autonomie van de werkgever. Ook bij de bepaling van de groep van aangeslotenen gold de autonomie van de werkgever als principe. Wel diende de werkgever rekening te houden met art. 45 van de R.S.Z.Wet 37. Dat artikel bepaalt dat een werkgever op het vlak van de buitenwettelijke sociale voordelen geen onderscheid mag maken tussen de werknemers die tot dezelfde categorie behoren. Wanneer een nieuw pensioenreglement ter goedkeuring aan de Controledienst voor Verzekeringen werd voorgelegd diende die dienst na te gaan of de personeelscategorie waarvoor de verzekering gold, was bepaald op basis van objectieve en niet discretionaire criteria 38. Wat de werkelijke impact van art. 45 van de R.S.Z.Wet op de aanvullende pensioenstelsels was, is echter moeilijk te achterhalen. Er bestond en bestaat zeer weinig rechtspraak over de toepassing van art De hamvraag was uiteraard wat diende verstaan te worden onder het begrip "categorie". In de praktijk werden diverse categorieafbakeningen aangewend. De bekendste categorieën zijn uiteraard arbeider/bediende, waarbij deelname aan het pensioenplan veelal werd beperkt tot de bedienden of waarbij een apart plan werd ingesteld voor de arbeiders. Vaak werden ook werknemers met een contract van bepaalde duur of met een contract voor deeltijdse arbeid van deelname uitgesloten. Andere categorieën werden gevormd op basis van de leeftijd van werknemers, door de invoering van minimale en maximale aansluitingsleeftijden. Ook werd regelmatig (voornamelijk bij groepsverzekeringen) de gunstige uitslag van een medische test als voorwaarde gesteld, tenminste voor het risicoluik (overlijden, invaliditeit). Tenslotte werd vaak voorzien in een wachttijd, waarbij de werknemer eerst een zekere diensttijd diende te doorlopen vooraleer hij werd aangesloten of vooraleer hij rechten in het pensioenstelsel begon op te bouwen 40. Een laatste belangrijke lacune op sociaalrechtelijk vlak betrof de informatie aan en de inspraak van werknemers. Hieromtrent was nauwelijks iets geregeld. Daardoor waren werknemers veelal slecht op de hoogte van hun rechten met betrekking tot hun aanvullend pensioen. Die onwetendheid werd vanzelfsprekend nog versterkt door de complexiteit van de materie. 36 G. SINNESAEL en G. VERNAILLEN, l.c., Wet 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, B.S., 25 juli DIERCKX en ROUHART, l.c., Voor een overzicht zie: J. PUT, "Sociaalrechtelijke aspecten van de aanvullende pensioenen in België", Or., 1990, Zie o.m. ROTTIERS, o.c., en PUT, l.c.,
21 Naast de collectieve groepsgewijze ondernemingspensioenen, bestonden er ook individuele pensioentoezeggingen, een toezegging van een aanvullend pensioen aan een welbepaald individu. Vanzelfsprekend kwamen deze vormen van aanvullende pensioenvoorziening bijna exclusief hogere bedienden en kaderleden ten goede. Bij individuele ondernemingspensioenen werd het pensioen(kapitaal) steeds rechtstreeks door de onderneming aan de begunstigde bedrijfsleider uitgekeerd. Vaak werd deze pensioenverbintenis wel gedekt door een bedrijfsleidersverzekering, een individuele levensverzekering die door een onderneming werd afgesloten op het hoofd van één van haar bedrijfsleiders met de onderneming zelf als begunstigde. Bij pensionering of overlijden keerde de onderneming de beloofde pensioenprestatie uit en incasseerde zij zelf het verzekerde kapitaal. De bedrijfsleider zelf echter kon geen rechten laten gelden jegens de verzekeringsonderneming. Hij kon enkel de onderneming zelf aanspreken voor de betaling van het beloofde pensioen Zelfstandigen In tegenstelling tot wat het geval was bij de werknemers bestonden er bij de zelfstandigen slechts weinig vormen van groepsgewijze opbouw van aanvullende pensioenen. De weinige voorbeelden die bestonden, hadden betrekking op de vrije beroepen, die traditioneel sterk waren georganiseerd. Voor verschillende categorieën bestonden er pensioenkassen voor de vestiging van een rust- en/of overlevingspensioen. Voor notarissen bestond er een verplichte deelname aan het Aanvullend pensioenfonds voor het Notariaat. Advocaten en gerechtsdeurwaarders konden op vrijwillige basis een pensioen opbouwen via de Voorzorgskas voor Advocaten en Gerechtsdeurwaarders. Artsen, tandartsen en apothekers tenslotte konden eveneens op vrijwillige basis bijdragen storten aan de Voorzorgskas voor Geneesheren 42. De bijdragen die door de betrokkenen werden gestort, werden op fiscaal vlak binnen zekere grenzen aangemerkt als een aftrekbare beroepskost. Die aftrekbaarheid vormt dan ook de bestaansreden van de pensioenkassen. De aftrekbaarheid berustte niet op een wettelijke basis, maar op de commentaren van de fiscale administratie 43. Niettemin waren de hierboven vermelde beroepscategorieën de enige voor dewelke in een dergelijk regime van aftrekbare bijdragen werd voorzien. Voor andere zelfstandigen bestond de mogelijkheid om op collectieve basis een aanvullend pensioen op te bouwen niet. Zij dienden exclusief hun toevlucht te nemen tot het individuele sparen, door eventueel gebruik te maken van producten die behoren tot de derde pensioenpijler. 41 K. GEENS, "De bedrijfsleidersverzkering: een historiek", Jura Falc., 1987, Zie hierover: A. EYLENBOSCH, K. TERMOTE, B. VAN BUGGENHOUT en K. VERRETH, Aanvullende pensioenvoorzieningen in België, Brugge, Die Keure, 1996, en D. VAN WAL, "Aanvullende pensioenen voor vrije beroepers", A.F.T., 1998,
22 3. De derde pensioenpijler Onder de individuele pensioenspaarvormen bestond in 1980 enkel de individuele levensverzekering. Het productgamma dat door de verzekeraars werd aangeboden was wel veel beperkter dan vandaag de dag. Het ging daarbij uitsluitend om klassieke producten met een gegarandeerd rendement. Bij een klassiek product staat alles in functie van de verzekerde prestaties. Er wordt x frank verzekerd bij leven en/of x frank bij overlijden. Omdat de verzekerde prestaties vaststonden diende de financiering daarop te worden afgesteld. Dit betekende dat de hoogte en de periodiciteit van de premiebetaling van meet af aan in het contract werden vastgelegd 44. Bij een product met gegarandeerd rendement gaat de verzekeraar een resultaatsverbintenis aan. Hij garandeert dat op de gestorte premies een vooraf bepaald rendement wordt gehaald, ongeacht de werkelijke beleggingsresultaten. De maximaal toegelaten gegarandeerde rentevoet bedroeg in %. Indien de werkelijke beleggingsresultaten het gegarandeerde rendement overschrijden kan de verzekeraar (een deel van) het saldo uitkeren onder de vorm van een winstdeelname. De toekenning van een jaarlijkse winstdeelname is een vrije beslissing van de verzekeraar en kan niet op voorhand gegarandeerd worden. Het gecumuleerde bedrag van de winstdeelnames komt vervolgens bovenop de verzekerde prestatie 45. Het afsluiten van een individuele levensverzekering werd ook in 1980 reeds fiscaal aangemoedigd, tenminste indien het ging om een werkelijke pensioenverzekering. De gestorte premies konden binnen bepaalde grenzen van de belastbare beroepsinkomsten worden afgetrokken op voorwaarde dat het een werkelijke pensioenpolis betrof. Daartoe werd de voorwaarde gesteld dat de einddatum van het contract ten vroegste op de leeftijd van 60 of 65 jaar kon worden bepaald, al naargelang de verzekeringnemer-begunstigde een man of een vrouw was. Op het vlak van de belasting van de prestaties gold ongeveer hetzelfde regime als bij de ondernemingspensioenen. Kapitalen werden omgezet in fictieve renten die een bepaald aantal jaren bij het belastbaar inkomen dienden te worden gevoegd. Uitkeringen in rente werden gewoon jaarlijks bij het belastbaar inkomen gevoegd P. BAEKELAND, Lifecat 2001, Heverlee, BVBA Verba, 2001, P. BAEKELAND, o.c., X., "Taxatie van extra-wettelijke pensioenen", Fiskoloog 1983, afl. 82,
Door een aantal wettelijke beschikkingen moest een einde komen aan dergelijke vorm van aanvullende pensioenfondsen.
PC 216 NOTARIAAT AANVULLEND PENSIOEN DER NOTARISBEDIENDEN Woord Vooraf In het verleden (vóór 1987) bestond er voor de notarisbedienden een aanvullend pensioen volgens een repartitiesysteem, verspreid over
Nadere informatieDe individuele pensioentoezegging
CLAEYS & ENGELS Advocaten Vorstlaan 280 1160 Brussel Tel +32 2 761 46 00 Fax +32 2 761 47 00 De individuele pensioentoezegging info@claeysengels.be www.claeysengels.be www.iuslaboris.com I WAT IS EEN INDIVIDUELE
Nadere informatieInstelling voor bedrijfspensioenvoorziening (IBP)
CLAEYS & ENGELS Advocaten Vorstlaan 280 1160 Brussel Tel +32 2 761 46 00 Fax +32 2 761 47 00 Pensioenfonds info@claeysengels.be www.claeysengels.be Instelling voor bedrijfspensioenvoorziening (IBP) www.iuslaboris.com
Nadere informatieKan een VAPZE gecombineerd worden met een groepsverzekering?
Kan een VAPZE gecombineerd worden met een groepsverzekering? Sedert enkele jaren hebben zelfstandigen de mogelijkheid om via hun sociaal verzekeringsfonds een aanvullend pensioen op te bouwen, het zogenaamde
Nadere informatieRekening houdend met de financieringsmethode, kan er een onderscheid worden gemaakt tussen verschillende types van pensioenplannen.
CLAEYS & ENGELS Advocaten Vorstlaan 280 1160 Brussel Tel +32 2 761 46 00 Fax +32 2 761 47 00 De groepsverzekering info@claeysengels.be www.claeysengels.be www.iuslaboris.com I WAT IS EEN GROEPSVERZEKERING?
Nadere informatieCOMMISSIE VOOR AANVULLENDE PENSIOENEN ADVIES nr. 20 de dato 3 mei 2007. Verklarend lexicon van de gehanteerde begrippen in de jaarlijkse pensioenfiche
COMMISSIE VOOR AANVULLENDE PENSIOENEN ADVIES nr. 20 de dato 3 mei 2007 Gelet dat de Commissie voor aanvullende pensioenen, samengesteld krachtens art. 53 van de Wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende
Nadere informatieAfdeling 6. Aftrekbaarheid van de uitkeringen in hoofde van de werkgever. Afdeling 7. Belastbaarheid van de uitkeringen in hoofde van de begunstigden
gen dan 1.990 EUR per jaar (2.080 EUR voor aanslagjaar 2010). Dat jaarbedrag wordt verminderd in verhouding tot de dagen van aansluiting tijdens hetzelfde jaar bij een pensioenstelsel 922. Afdeling 6.
Nadere informatieDeel 1 Pijlers van het Belgische pensioenstelsel...7 I. De Belgische pensioenpijlers gedefinieerd...9
Inleiding.........................................................3 Deel 1 Pijlers van het Belgische pensioenstelsel.......7 I. De Belgische pensioenpijlers gedefinieerd.......9 1. Het concept sociale
Nadere informatieVerklarend lexicon van de gehanteerde begrippen in de jaarlijkse pensioenfiche
BV07083 24.05.2007 Verklarend lexicon van de gehanteerde begrippen in de jaarlijkse pensioenfiche Alle werknemers die aangesloten zijn bij een aanvullende pensioentoezegging ontvangen jaarlijks een pensioenfiche
Nadere informatieAuteur. Onderwerp. Datum
Auteur Rijksdienst voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen Onderwerp Aanvullende pensioenen voor zelfstandigen. Datum 22 december 2003 Copyright and disclaimer Gelieve er nota van te nemen dat
Nadere informatie3. Tweede pijler : algemeenheden
3. Tweede pijler : algemeenheden 15 Wat is het belang van een aanvullend pensioen? Het is de bedoeling om het wettelijk pensioen aan te vullen en, in het bijzonder voor de kaderleden, de levensstandaard
Nadere informatieVIP-PLAN VOOR BEDRIJFSLEIDERS EN WERKNEMERS
VIP-PLAN VOOR BEDRIJFSLEIDERS EN WERKNEMERS INDIVIDUELE PENSIOENTOEZEGGING 30.30.014/10 09/08 U bent bedrijfsleider en u wil een extra-legaal pensioenvoordeel - gefinancierd do of aan bepaalde personeelsleden.
Nadere informatieWaarborg en Sociaal Fonds Voedingsindustrie Aanvullend pensioen. Wat?
Waarborg en Sociaal Fonds Voedingsindustrie Aanvullend pensioen Wat? Sinds 1 april 2004 genieten alle arbeiders van de voedingsnijverheid een aanvullend pensioen, ofwel op basis van het sectoraal sociaal
Nadere informatie-VOLULIFE. De groepsverzekering van de nieuwe generatie. AG Employee Benefits
-VOLULIFE De groepsverzekering van de nieuwe generatie AG Employee Benefits -VOLULIFE Omdat elke werkgever die denkt in het belang van zijn onderneming, ook aan de toekomst van zijn medewerkers denkt.
Nadere informatieSOLIDARITEITSREGLEMENT VOOR DE BEDIENDEN TEWERKGESTELD IN HET PARITAIR COMITÉ 220. Inhoudstafel... 1. 1 Voorwerp... 2. 2 Werking in de tijd...
Bijlage 4 SOLIDARITEITSREGLEMENT VOOR DE BEDIENDEN TEWERKGESTELD IN HET PARITAIR COMITÉ 220 Inhoudstafel Inhoudstafel... 1 1 Voorwerp... 2 2 Werking in de tijd... 2 3 Aansluiting... 2 4 De solidariteitsinstelling
Nadere informatieSamenvatting van de belangrijkste wijzigingen aan de algemene voorwaarden
Samenvatting van de belangrijkste wijzigingen aan de algemene voorwaarden 1. Vereffening van de uitkering bij leven Sinds 1 januari 2016 kan in het stelsel van de loontrekkende werknemers het aanvullend
Nadere informatieINTERPRETATIE VAN HET BEGRIP EFFECTIEF ACTIEF
INTERPRETATIE VAN HET BEGRIP EFFECTIEF ACTIEF Opdat sommige kapitalen en afkoopwaarden in aanmerking zouden kunnen komen voor een fiscaal gunstig regime (hetzij de aanslagvoet van 10 %, hetzij de beperking
Nadere informatieDe berekening van de 80%-grens gebeurt op basis van verscheidene parameters die hieronder toegelicht worden.
8. PENSIOENPLAN Algemeen De vennootschap kan in het voordeel van de bedrijfsleider een extrawettelijk pensioen opbouwen en de lasten hiervan als beroepskost aanmerken. Zij kan dit echter niet onbeperkt.
Nadere informatieINTERPRETATIE VAN HET BEGRIP EFFECTIEF ACTIEF
INTERPRETATIE VAN HET BEGRIP EFFECTIEF ACTIEF Opdat sommige kapitalen en afkoopwaarden in aanmerking zouden kunnen komen voor een fiscaal gunstig regime (hetzij de aanslagvoet van 10%, hetzij de beperking
Nadere informatieSOLIDARITEITSREGLEMENT VOOR DE WERKNEMERS TEWERKGESTELD IN HET PARITAIR COMITÉ 302. Inhoudstafel... 1. 1 Voorwerp... 2. 2 Werking in de tijd...
SOLIDARITEITSREGLEMENT VOOR DE WERKNEMERS TEWERKGESTELD IN HET PARITAIR COMITÉ 302 Inhoudstafel Inhoudstafel... 1 1 Voorwerp... 2 2 Werking in de tijd... 2 3 Aansluiting... 2 4 De solidariteitsinstelling
Nadere informatieHERVORMING VAN DE WET OP DE AANVULLENDE PENSIOENEN: WAT IS NIEUW?
HERVORMING VAN DE WET OP DE AANVULLENDE PENSIOENEN: WAT IS NIEUW? De hervorming van de aanvullende pensioenen die werd aangekondigd in aansluiting op de hervorming van de 1 ste pijler van de pensioenen
Nadere informatieNieuwe gewaarborgde rentevoeten voor de pensioenplannen die afgesloten worden door een onderneming Vragen & Antwoorden
Nieuwe gewaarborgde rentevoeten voor de pensioenplannen die afgesloten worden door een onderneming Vragen & Antwoorden Employee Benefits Institute 1. Welke zijn de nieuwe rentevoeten die AXA Belgium waarborgt
Nadere informatieCOMMISSIE VOOR HET VRIJ AANVULLEND PENSIOEN VOOR ZELFSTANDIGEN ADVIES NR. 2 VAN 15 SEPTEMBER 2003
COMMISSIE VOOR HET VRIJ AANVULLEND PENSIOEN VOOR ZELFSTANDIGEN ADVIES NR. 2 VAN 15 SEPTEMBER 2003 INVENTARIS VAN DE VRAGEN BETREFFENDE TITEL II, HOOFDSTUK I, AFDELING 4 VAN DE PROGRAMMAWET (I) VAN 24 DECEMBER
Nadere informatieFiche 8 AANVULLENDE PENSIOENEN
Fiche 8 AANVULLENDE PENSIOENEN (Werknemers: W. 28.04.2003 op de aanvullende pensioenen (de WAP); Zelfstandigen: programmawet 24.12.2002 - W. 27.10.2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor
Nadere informatieNieuwe gewaarborgde rentevoeten voor de pensioenplannen die afgesloten worden door een onderneming Vragen & Antwoorden
Nieuwe gewaarborgde rentevoeten voor de pensioenplannen die afgesloten worden door een onderneming Vragen & Antwoorden Employee Benefits Institute 1. Welke zijn de nieuwe rentevoeten die AXA Belgium waarborgt
Nadere informatieNieuwe regels voor de aanvullende pensioenen vanaf 2016
Nieuwe regels voor de aanvullende pensioenen vanaf 2016 De nouvelles règles pour les pensions complémentaires à partir de 2016 De wet van 18 december 2015 ter waarborging van de duurzaamheid en het sociale
Nadere informatieDE GROEPSVERZEKERING EEN MUST, OOK VOOR KMO S. 10 veelgestelde vragen over de groepsverzekering
DE GROEPSVERZEKERING EEN MUST, OOK VOOR KMO S 10 veelgestelde vragen over de groepsverzekering Aanvullende pensioenen in de lift Het gemiddelde wettelijke pensioen van een Belgische werknemer bedraagt
Nadere informatieGelet op de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid, inzonderheid op artikel 15;
SCSZ/07/007 1 BERAADSLAGING NR. 07/004 VAN 9 JANUARI 2007 MET BETREKKING TOT DE MEDEDELING VAN PERSOONSGEGEVENS DOOR DE VERENIGING ZONDER WINSTOOGMERK CIMIRE AAN DE RIJKSDIENST VOOR PENSIOENEN MET HET
Nadere informatieSAMEN OP WEG NAAR EEN AANVULLEND PENSIOEN VOOR IEDEREEN
SAMEN OP WEG NAAR EEN AANVULLEND PENSIOEN VOOR IEDEREEN Frank Vandenbroucke Minister van sociale zaken en pensioenen Didier Reynders Minister van Financiën Een nieuw elan voor aanvullende pensioenen:!
Nadere informatieWaarop moet u letten als u een groepsverzekering wilt aangaan?
Inhoudstafel Deel 1. Waarop moet u letten als u een groepsverzekering wilt aangaan? 1. Waarom is een groepsverzekering interessant voor uzelf en voor uw vennootschap?... 1 1.1. Opbouw van een aanvullend
Nadere informatieInhoudstafel. Deel I - Groepsverzekering of IPT. Voorwoord... 1. Inhoudstafel. 1. Schema... 5. 2. Algemeen... 6
Inhoudstafel Voorwoord.... 1 Deel I - Groepsverzekering of IPT 1. Schema.................................................... 5 2. Algemeen.................................................. 6 2.1. Waarom
Nadere informatieJaaroverzicht VAPZ & RIZIV
Jaaroverzicht VAPZ & RIZIV 1. wat is een jaaroverzicht? Een jaaroverzicht bezorgt u een jaarlijks overzicht van de bewegingen op uw contract tijdens het afgelopen kalenderjaar (E). 2. nieuwe gegevens op
Nadere informatieGROEPSVERZEKERING ALGEMEEN STEDELIJK ZIEKENHUIS AALST + MSSZ VOOR CONTRACTUELEN
GROEPSVERZEKERING ALGEMEEN STEDELIJK ZIEKENHUIS AALST + MSSZ VOOR CONTRACTUELEN (ingaand op 01/01/2015) Groepsverzekering overlijden Groepsverzekering pensioen Deze brochure vormt geen juridisch bindend
Nadere informatieCAO van 30 september 2009 tot vaststelling van de overgangsregeling in het kader van de invoering van de sectorale tweede pensioenpijler
CAO van 30 september 2009 tot vaststelling van de overgangsregeling in het kader van de invoering van de sectorale tweede pensioenpijler Art. 1 Voorwerp van deze CAO Deze CAO stelt voor de arbeiders van
Nadere informatieRAADGEVEND COMITÉ VOOR DE PENSIOENSECTOR
RAADGEVEND COMITÉ VOOR DE PENSIOENSECTOR Het Raadgevend comité voor de pensioensector, dat werd opgericht krachtens het koninklijk besluit van 5 oktober 1994 houdende oprichting van een Raadgevend comité
Nadere informatieRegeerakkoord DI RUPO I:Wat met de pensioenen?
Regeerakkoord DI RUPO I:Wat met de pensioenen? 540 dagen na de verkiezingen heeft België een nieuwe federale regering. Vincent Van Quickenborne (Open VLD) wordt de nieuwe minister van pensioenen. Hieronder
Nadere informatie9. Aanvullende pensioenen
9. Aanvullende pensioenen In de privé-sector heeft ongeveer 1 werknemer op 3 een aanvullend pensioen. Daarmee situeert België zich gelijk aan het Europees gemiddelde, maar duidelijk onder het Verenigd
Nadere informatieSECTORPENSIOENPLAN VOOR DE ARBEIDERS VAN DE BETONINDUSTRIE
SECTORPENSIOENPLAN VOOR DE ARBEIDERS VAN DE BETONINDUSTRIE Paritair Subcomité 106.02 cao van 9 oktober 2006 VOORWOORD Met de ondertekening van de cao van 9 oktober 2006 werd de invoering van een sectoraal
Nadere informatieRegeerakkoord: wat is de impact op de pensioenen en de verzekeringsproducten?
Regeerakkoord: wat is de impact op de pensioenen en de verzekeringsproducten? DECAVI 25 februari 2015 Florence DELOGNE Adjunct-directeur Minister van Pensioenen 1 De huidige toestand van de 1 e pijlerpensioenen
Nadere informatieGrenzen jaar 2017 versie 01/01/2017 1
Grenzen jaar 2017 versie 01/01/2017 1 Loongrenzen Aard grens Datum Bedrag RSZ-grens werknemers Loonplafond Riziv 01/01/2017 42.404,95 EUR Maximumpensioen 80 %-grens 01/01/2017 54.648,70 EUR RSZ-grens zelfstandigen
Nadere informatie3 Werknemerspensioenen
3 Werknemerspensioenen Toestand op januari 208 In dit hoofdstuk worden de verschillende aspecten van de pensioenregeling voor werknemers toegelicht: Met betrekking alle werknemers: De werknemerspensioenen
Nadere informatiePensioenplan voor de arbeiders van de grind- en zandgroeven
Pensioenplan voor de arbeiders van de grind- en zandgroeven Voorwoord Midden 2014 werd voor de arbeiders van de grind- en zandgroeven een sectoraal pensioenplan ingevoerd. Met dit sectorpensioenplan bouwt
Nadere informatieGrenzen jaar 2016 versie 01/07/2016 1
Grenzen jaar 2016 versie 01/07/2016 1 Loongrenzen Aard grens Datum Bedrag RSZ-grens werknemers Loonplafond Riziv 01/01/2016 01/06/2016 41.573,16 EUR 42.404,95 EUR Maximumpensioen 80 %-grens 01/01/2016
Nadere informatieRendementsgarantie 2e pensioenpijler: eindelijk oplossing! De tweede pijler wordt gevormd door ondernemingspensioenstelsels en sectorale stelsels
Rendementsgarantie 2e pensioenpijler: eindelijk oplossing! De tweede pijler wordt gevormd door ondernemingspensioenstelsels en sectorale stelsels waarvan het beheer is toevertrouwd aan instellingen voor
Nadere informatiePensioenplan voor de arbeiders van de baksteensector
Pensioenplan voor de arbeiders van de baksteensector www.federale.be www.baksteen.be Voorwoord Eind 2011 werd een sectoraal pensioenplan ingevoerd voor de arbeiders van de baksteensector. Met dit sectorpensioenplan
Nadere informatieDe Belgische gepensioneerden in kaart gebracht
Sociale zekerheid De Belgische gepensioneerden in kaart gebracht Eerste- en tweedepijlerpensioenen bij werknemers Berghman, J., Curvers, G., Palmans, S. & Peeters, H. 008. De Belgische gepensioneerden
Nadere informatieA D V I E S Nr. 1.438 ------------------------------- Zitting van woensdag 19 maart 2003
A D V I E S Nr. 1.438 ------------------------------- Zitting van woensdag 19 maart 2003 Ontwerp van koninklijk besluit tot wijziging van artikel 19 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot
Nadere informatieSTATISTISCHE STUDIES
STATISTISCHE STUDIES december 2003 Inhoudstafel I. DE LOOPBAAN VAN EEN WERKNEMER Inleiding 1 a. De loopbaanduur 3 b. De werkelijke en gelijkgestelde dagen in een loopbaan 7 c. De aard van inactiviteit
Nadere informatie1160/K PERSOONLIJK en VERTROUWELIJK
1160/K040242 PERSOONLIJK en VERTROUWELIJK AANVULLEND SECTORAAL PENSIOENSTELSEL VAN HET PARITAIR COMITE VOOR DE BEDIENDEN UIT DE INTERNATIONALE HANDEL, HET VERVOER EN DE LOGISTIEK exemplaar aangeslotene
Nadere informatieSECTORAAL PENSIOENSTELSEL. Collectieve arbeidsovereenkomst van 4 april 2006 tot invoering van een sectoraal aanvullend pensioenstelsel
SECTORAAL PENSIOENSTELSEL Collectieve arbeidsovereenkomst van 4 april 2006 tot invoering van een sectoraal aanvullend pensioenstelsel Artikel 1 - Toepassingsgebied Deze collectieve arbeidsovereenkomst
Nadere informatieDe bedrijfsleidersverzekering is een levensverzekering gesloten door een onderneming in haar eigen voordeel, op het hoofd van een bedrijfsleider.
Vorstlaan 280 1160 Brussel Tel +32 2 761 46 00 Fax +32 2 761 47 00 www.claeysengels.be info@claeysengels.be DE BEDRIJFSLEIDERSVERZEKERING www.iuslaboris.com De bedrijfsleidersverzekering is een levensverzekering
Nadere informatieVan: Vandelanotte Datum: 15/5/2015 Onderwerp: alternatieve verloningsvormen inzake bonussen
Van: Vandelanotte Datum: 15/5/2015 Onderwerp: alternatieve verloningsvormen inzake bonussen In onderstaande memo lichten wij graag volgende alternatieve verloningsvormen inzake bonussen toe: 1) Loonbonus
Nadere informatieVragen & Antwoorden I. PENSIOENLEEFTIJD - AFLOOP VAN DE PENSIOENTOEZEGGING
Newsletter 07/2016 Vragen & Antwoorden Evolutie van de reglementering van de tweede pijler Versterking van het aanvullende karakter van de tweede pijler (EBI flash Evolutie van de tweede pijler deel 3
Nadere informatieHoe heeft de sociale zekerheid de crisis doorstaan?
Hoe heeft de sociale zekerheid de crisis doorstaan? Hoe heeft de sociale zekerheid de economische crisis van 2009 en 2012 doorstaan? Die twee jaar bedraagt de economische groei respectievelijk -2,8% en
Nadere informatieIntro: de pensioenspijlers
Pensioenskapitaal opbouwen Dat zelfstandigen een laag pensioen genieten is alom bekend. We zijn dus in feite verplicht om zelf initiatief te nemen om onze oude dag te kunnen financieren. We onderscheiden
Nadere informatie(Aanvullend) pensioen en huwelijksvermogensrecht
(Aanvullend) pensioen en huwelijksvermogensrecht mr. Ludo Vermeulen Inleiding Wettelijk pensioen werknemers zelfstandigen ambtenaren en huwelijksvermogensrecht Aanvullend pensioen Arbitragehof 26 mei 1999
Nadere informatieWat mag ik verwachten van mijn pensioen? Antwoorden op 7 prangende vragen
Wat mag ik verwachten van mijn pensioen? Antwoorden op 7 prangende vragen Wat mag ik verwachten van mijn pensioen? Eerst en vooral:... Thuis in geldzaken / Antwoorden op 7 pensioenvragen 11/13/2015 2 In
Nadere informatieSchematisch overzicht van het taxatiestelsel dat van toepassing is op aanvullende pensioenen van werknemers, bedrijfsleiders en zelfstandigen.
Algemene administratie van de FISCALITIT - Centrale diensten Directie I/5A Circulaire nr. Ci.RH.332/604.868 (AOIF Nr. 67/2010) dd 03.11.2010 Personenbelasting Belastingstelsel van het aanvullend pensioen
Nadere informatieUw pensioen Onze zorg Over de toekomst van uw pensioen. Een initiatief van sp.a Zandhoven 7 mei 2014 Greet van Gool
Uw pensioen Onze zorg Over de toekomst van uw pensioen Een initiatief van sp.a Zandhoven 7 mei 2014 Greet van Gool Schema Pensioen Stand van zaken en Uitdagingen Soorten pensioenen Toekenningsvoorwaarden
Nadere informatieLSLGEMEEN E3EHEERSCOMITE VOOR HET SOCIAAL STATUUT DER ZELFSTANDIGEN
LSLGEMEEN E3EHEERSCOMITE VOOR HET SOCIAAL STATUUT DER ZELFSTANDIGEN Opgericht bij de wet van 30 december 1992 Brussel, 6 februari 2019 Advies 2019102 Uitgebracht op eigen initiatief Artikel 109 van de
Nadere informatieNieuwe gewaarborgde rentevoeten voor de pensioenplannen die afgesloten worden door een onderneming Vragen & Antwoorden
Nieuwe gewaarborgde rentevoeten voor de pensioenplannen die afgesloten worden door een onderneming Vragen & Antwoorden Employee Benefits Institute 1. Welke zijn de nieuwe rentevoeten die AXA Belgium waarborgt
Nadere informatieSECTORAAL PENSIOENPLAN ZEEVISSERIJ PAKHUIZEN PC143-086
SECTORAAL PENSIOENPLAN ZEEVISSERIJ PAKHUIZEN PC143-086 1 Aanvullend pensioen? 3 PIJLERS VAN HET PENSIOEN 1 e pijler Wettelijk pensioen Overheid (arbeiders, bedienden,.) 2 e pijler Aanvullend pensioen Bedrijf
Nadere informatiePensioenupdate Up2date najaar 2018
Pensioenupdate Up2date najaar 2018 1. Wat is er nieuw? 2. Regularisatie studiejaren 3. De POZ 2 Wat is er nieuw? 3 Wat is de wettelijke pensioenleeftijd? Periode Tot en met 31.01.2025 Van 01.02.2025 tot
Nadere informatieSwingRIZIV. Denk eraan om ook voor uzelf te zorgen.
SwingRIZIV Denk eraan om ook voor uzelf te zorgen. U bent geneesheer, tandarts, apotheker of kinesist en u geniet het RIZIV-statuut. Jaarlijks keert het RIZIV dus een bedrag uit voor de opbouw van een
Nadere informatieIII. Het stelsel voor zelfstandigen C. Statistieken 4. Pensioenen (RVP)
4. Pensioenen 4.0 Methodologische nota Voorwaardelijke rust- en overlevingspensioenen In de ontwikkeling van de pensioenregeling voor zelfstandigen zijn drie fasen te onderscheiden. Tot voor de wet van
Nadere informatieDe gewijzigde WAP-garantie in een notendop
Binnen de Groep van tien werd op 14 oktober 2015 een compromis bereikt over de herziening van de wettelijke rendementsgarantie op de aanvullende pensioenen. De rendementsgarantie zal voortaan worden berekend
Nadere informatieADDENDUM (dd. 07/2017) aan de algemene en bijzondere voorwaarden van de pensioentoezegging voor bedrijfsleiders met ref. 6112
ADDENDUM (dd. 07/2017) aan de algemene en bijzondere voorwaarden van de pensioentoezegging voor bedrijfsleiders met ref. 6112 Dit addendum bevat een aantal wijzigingen aan de bovengenoemde algemene en
Nadere informatie4. Kan ik een overlevingspensioen samen met een rustpensioen ontvangen?
BIJLAGEN JE PENSIOEN GOED GEREGELD 1. De wettelijke grensbedragen van je pensioen 2. De herwaarderingscoëfficiënten voor de berekening van je pensioen 3. Hoe kan ik mijn pensioen verhogen met een pensioenbonus?
Nadere informatiePensioenplan voor de arbeiders van de baksteensector
Pensioenplan voor de arbeiders van de baksteensector Update 2018-2019 www.federale.be www.baksteen.be Voorwoord Eind 2011 werd een sectoraal pensioenplan ingevoerd voor de arbeiders van de baksteensector.
Nadere informatiePENSIOENOVEREENKOMST VOOR ZELFSTANDIGEN
PENSIOENOVEREENKOMST VOOR ZELFSTANDIGEN Uw extralegaal pensioen, een onmisbare troef voor zelfstandige natuurlijke personen Bent u een zelfstandige zonder vennootschap en wilt u er zeker van zijn dat u
Nadere informatieFOD Sociale Zekerheid DG Zelfstandigen
FOD Sociale Zekerheid DG Zelfstandigen NOTA OVER HET NIEUW STATUUT VOOR MEEWERKENDE ECHTGENOTEN Vanaf 1 juli 2005 zijn alle meewerkende echtgenoten verplicht onderworpen aan het volledig sociaal statuut
Nadere informatieGrenzen jaar 2018 versie 01/09/2018 1
Grenzen jaar 2018 versie 01/09/2018 1 Loongrenzen Aard grens Datum Bedrag RSZ-grens werknemers Loonplafond RIZIV 01/01/2018 43.598,51 EUR 01/09/2018 44.468,70 EUR Maximumpensioen 80 %-grens 01/01/2018
Nadere informatieSOCIAAL FONDS VAN DE BETONINDUSTRIE. in samenwerking met. Sectorpensioenplan. voor de arbeiders van de betonindustrie. SFBI Sectorpensioenplan 1
SOCIAAL FONDS VAN DE BETONINDUSTRIE in samenwerking met voor de arbeiders van de betonindustrie SFBI 1 2 SFBI Voorwoord Sophie Bulcke Voorzitter Sociaal Fonds van de Betonindustrie In 2005 werd binnen
Nadere informatieParitair Comité voor het Hotelbedrijf. Collectieve arbeidsovereenkomst van 28 juni 2012 tot invoering van het sociaal sectoraal pensioenstelsel.
Paritair Comité voor het Hotelbedrijf. Collectieve arbeidsovereenkomst van 28 juni 2012 tot invoering van het sociaal sectoraal pensioenstelsel. *** 1. Voorwerp 1.1. Deze collectieve arbeidsovereenkomst
Nadere informatieGROEPSVERZEKERING. Brochure werknemer. Pension@work. Mijn werk, mijn groepsverzekering, mijn toekomst!
GROEPSVERZEKERING Brochure werknemer Pension@work Mijn werk, mijn groepsverzekering, mijn toekomst! 2 Gefeliciteerd! Uw werkgever biedt u de groepsverzekering Pension@work aan. Daarmee bouwt hij voor u
Nadere informatieVerhoging van de Inkomensgarantie voor Ouderen op 1 juli 2008
Verhoging van de Inkomensgarantie voor Ouderen op 1 juli 2008 De Inkomensgarantie voor Ouderen (IGO) is een uitkering die tot doel heeft een financiële steun te bieden aan ouderen die niet over voldoende
Nadere informatiePersvoorstelling Een breed draagvlak voor aanvullende pensioenen voor contractanten
Een breed draagvlak voor aanvullende pensioenen voor contractanten Pensioenstelsels voor lokale besturen Pagina 2 Het Belgisch pensioenstelsel steunt op drie pijlers: Eerste pijler: wettelijk pensioen
Nadere informatieDe uitdagingen van de tweede pijler voor loontrekkenden
Jean-Michel Kupper Bestuurder Directeur AG Employee Benefits & HC De uitdagingen van de tweede pijler voor loontrekkenden 1 29/04/2015 Agenda De uitdagingen van het wettelijke pensioen De uitdagingen van
Nadere informatieCOMMISSIE VOOR AANVULLENDE PENSIOENEN ADVIES. nr. 15. de dato. 7 december 2006
COMMISSIE VOOR AANVULLENDE PENSIOENEN ADVIES nr. 15 de dato 7 december 2006 Gelet dat de commissie voor aanvullende pensioenen, samengesteld krachtens art. 53 van de Wet van 28 april 2003 betreffende de
Nadere informatieSectoraal pensioenstelsel voor de sector van het drukkerij-, grafische kunst- en dagbladbedrijf Transparantieverslag 2016
Sectoraal pensioenstelsel voor de sector van het drukkerij-, grafische kunst- en dagbladbedrijf Transparantieverslag 2016 1. Welke instellingen komen tussen in het beheer van uw aanvullend pensioen? De
Nadere informatieUpdate@Work Juli 2012 Nummer 3 Jaargang 8
Update@Work Juli 2012 Nummer 3 Jaargang 8 Regeerakkoord Di Rupo (l): enkele fiscale maatregelen inzake de 2de pijler krijgen concrete vorm Via update@work van december 2011 informeerden wij u over de maatregelen
Nadere informatieDe gelijkwaardigheid wordt uitsluitend getoetst voor een 25 jarige alleenstaande voltijdse werknemer die op 1 januari 2016 in dienst is getreden;
BIJLAGE 3 AANVULLEND PENSIOEN CHEMIE TECHNISCHE NOTA Hoe de gelijkwaardigheid van een aanvullend ondernemingspensioenstelsel met het aanvullend sectoraal pensioenstelsel chemie toetsen? 1. Berekenen van
Nadere informatieSTATISTISCHE STUDIES
STATISTISCHE STUDIES April 2005 Inhoudstafel I. DE LOOPBAAN VAN WERKNEMERS a. De beginleeftijd van de loopbaan b. Het loopbaantype (voltijdse of deeltijdse tewerkstelling) c. De activiteitsgraad d. Einde
Nadere informatieGrenzen jaar 2015 versie 01/06/2015 1
Grenzen jaar 2015 versie 01/06/2015 1 Loongrenzen Aard grens Datum Bedrag RSZ-grens werknemers Loonplafond Riziv 01/01/2015 41.059,92 EUR Loonplafond Riziv 01/04/2015 41.573,16 EUR Maximumpensioen 80 %-grens
Nadere informatieSECTORAAL PENSIOENSTELSEL
100465_Brochure_NL:Mise en page 1 12/02/10 11:04 Page 1 SECTORAAL PENSIOENSTELSEL PARITAIR COMITE VOOR DE BEWAKINGS- EN/OF TOEZICHTSDIENSTEN 100465_Brochure_NL:Mise en page 1 12/02/10 11:04 Page 2 Aanvullend
Nadere informatieDe eenvoudigste manier voor een mooi aanvullend pensioen!
RIZIV-contract Arts en tandarts De eenvoudigste manier voor een mooi aanvullend pensioen! 2 RIZIV-contract voor artsen en tandartsen De eenvoudigste manier voor een mooi aanvullend pensioen! Als geconventioneerde
Nadere informatieInhoudstafel. 1. Als zelfstandige stoppen vóór uw 60ste... 1. 2. Op vervroegd pensioen tussen 60 en 65 jaar... 11
Inhoudstafel 1. Als zelfstandige stoppen vóór uw 60ste... 1 1.1. Wat is precies het gevolg voor uw wettelijk pensioen als zelfstandige?... 1 1.2. Heeft u dan recht op een uitkering?... 1 1.3. Blijft u
Nadere informatieVoor elke categorie (zie algemene methodenota) van pensioengerechtigden wordt een verdeling opgemaakt.
4 Zelfstandigenpensioenen Toestand op januari 200 In dit hoofdstuk worden de verschillende aspecten van de pensioenregeling voor zelfstandigen toegelicht: De zelfstandigenpensioenen verdeeld volgens het
Nadere informatieSectoraal pensioenstelsel voor de diamantsector Transparantieverslag 2018
Sectoraal pensioenstelsel voor de diamantsector Transparantieverslag 2018 1. Welke instellingen komen tussen in het beheer van uw aanvullend pensioen? De inrichter van het sectoraal pensioenstelsel ten
Nadere informatiePROGRAMMAWET (I) VAN 27 DECEMBER 2006. (B.S. 28 december 2006, 3e editie) Uittreksels
PROGRAMMAWET (I) VAN 27 DECEMBER 2006 (B.S. 28 december 2006, 3e editie) Uittreksels Aangevuld, gewijzigd of aangepast door: - de wet van 21 december 2007 houdende diverse bepalingen (I) (B.S. 31 december
Nadere informatieUw aanvullend pensioen: méér dan de RIZIV-bijdragen. Efficiënt bouwen aan pensioenzekerheid. Zeker van elkaar.
Zeker van elkaar. Efficiënt bouwen aan pensioenzekerheid p.2 Inleiding: RIZIV als vangnet p.2 De troeven van VAPZ-RIZIV p.3 VAPZ met eigen middelen p.4 IPT? p.4 Plan op maat p.5 Besluit Uw aanvullend pensioen:
Nadere informatieUpdate@Work September 2010 - Nummer 5 - Jaargang 6
Employee Benefits Update@Work September 2010 - Nummer 5 - Jaargang 6 Databank Aanvullende Pensioenen of DB2P: aangifte-instructies De Gegevensbank Opbouw Aanvullende Pensioenen die in het leven werd geroepen
Nadere informatieWET VAN 5 MEI 2014 BETREFFENDE DIVERSE AANGELEGENHEDEN INZAKE DE PENSIOENEN VAN DE OVERHEIDSSECTOR. (B.S. 02.06.2014) Uittreksels
FEDERALE OVERHEIDSDIENST SOCIALE ZEKERHEID WET VAN 5 MEI 2014 BETREFFENDE DIVERSE AANGELEGENHEDEN INZAKE DE PENSIOENEN VAN DE OVERHEIDSSECTOR. (B.S. 02.06.2014) Uittreksels De Kamers hebben aangenomen
Nadere informatieLoopbaanvoorwaarde. Minimunleeftijd. Uitzonderingen lange loopbanen
je rechten op zak Wettelijk pensioen Voor de meeste Belgen op pensioenleeftijd is en blijft het wettelijk pensioen de enige bron van inkomsten. Dit is gebaseerd op de solidariteit tussen de generaties:
Nadere informatieNieuwe fiscale maatregelen tweede pijler. 21 juni 2012 Koen Van Duyse
Nieuwe fiscale maatregelen tweede pijler 21 juni 2012 Koen Van Duyse Bijzondere sociale zekerheidsbijdrage 2 Werknemers 2012 2015: overgangsregeling Nu sociale bijdrage van 8,86% Periode 1/1/ 2012 31/12/2015
Nadere informatieModel 74(93) - Verklaring over de beroepsactiviteit en de sociale uitkeringen
1/3 STUREN NAAR: Federale Pensioendienst Beroepsactiviteit en betaalwijze - P3121 Zuidertoren 1060 BRUSSEL BELGIE Model 74(93) - Verklaring over de beroepsactiviteit en de sociale uitkeringen Nationaal
Nadere informatieR E G L E M E N T voor P R E - P E N S I O E N. van Stichting Sportfondsen Pensioenfonds te Amsterdam
R E G L E M E N T voor P R E - P E N S I O E N van Stichting Sportfondsen Pensioenfonds te Amsterdam INHOUD Inleidende bepalingen Artikel 1. Aanvullende pensioenregeling 1 Artikel 2. Deelnemerschap 1 Artikel
Nadere informatiePensioentoezegging. Bijzondere voorwaarden
Pensioenreglement Maatschappelijke zetel Postadres Zetel Antwerpen ING 320-0002736-90 Koningsstraat 153, 1210 Brussel Desguinlei 92, 2018 Antwerpen IBAN BE34 3200 0027 3690 TEL. +32 (0)2 406 38 97 - FAX
Nadere informatieREGLEMENT AANVULLINGSREGELINGEN PER 1 JANUARI 2006 STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR DE HANDEL IN BOUWMATERIALEN
REGLEMENT AANVULLINGSREGELINGEN PER 1 JANUARI 2006 STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR DE HANDEL IN BOUWMATERIALEN Februari 2011 HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1.1 Inleidende bepalingen 1.
Nadere informatieBijlage bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 15 februari 2011 tot invoering van een sectoraal aanvullend pensioenstelsel
Paritair Subcomité voor de beschutte werkplaatsen gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap of door de Vlaamse Gemeenschapscommissie en de sociale werkplaatsen erkend en/of gesubsidieerd door de Vlaamse
Nadere informatie